ECLI:NL:TADRARL:2017:34 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-774

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:34
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-774
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft namens een cliënt bij klager om cassatieadvies gevraagd. Verweerder heeft de declaraties van klager niet betaald. Schending van gedragsregel 21. Dat de praktijkvennootschap van verweerder daarna failliet is verklaard waardoor hij niet in staat is om te betalen, doet aan de verwijtbaarheid van zijn handelen niets af. Berisping.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 januari 2017

in de zaak 16-774

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mailbericht van 23 oktober 2015, aangevuld bij e-mailberichten van 23 juni 2016 en 14 juli 2016, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 11 augustus 2016 met kenmerk K 15/39, door de raad ontvangen op 12 augustus 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klager en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    twee producties, overgelegd ter zitting door klager (aangehecht aan het proces-verbaal).

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Eind 2014 heeft verweerder namens een cliënt aan klager de opdracht verstrekt om in een civiele zaak cassatieadvies te geven en eventueel cassatieberoep in te stellen.

2.2    Klager, advocaat bij de Hoge Raad, heeft werkzaamheden verricht in de cassatiezaak van de cliënt van verweerder en daarvoor declaraties aan verweerder gezonden. De declaratie van 30 september 2014 van € 5.220,12 en de declaratie van 30 oktober 2014 van € 830,50, in totaal € 6.050,62, zijn onbetaald gebleven.

2.3    Medio 2015 is de praktijkvennootschap van verweerder failliet verklaard. Klager heeft op 13 oktober 2015 zijn vorderingen ter verificatie bij de curator van verweerder ingediend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in strijd met het bepaalde in gedragsregel 21 als opdracht gevende advocaat niet in te staan voor betaling van de twee declaraties van klager, waardoor hij het vertrouwen van klager op ernstige wijze heeft beschaamd.

4    VERWEER

Verweerder erkent dat hij als advocaat-opdrachtgever in behoort te staan voor de kosten van de werkzaamheden van klager. Verweerder is echter door het faillissement van zijn praktijkvennootschap niet in staat om de declaraties te betalen. Ook zijn privé financiële situatie is als gevolg van het zakelijk faillissement deplorabel, mede omdat hij in privé borg stond voor de lening van zijn praktijkvennootschap bij de bank.

5    BEOORDELING

5.1    Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    Op grond van het bepaalde in gedragsregel 21 dient een advocaat die bij de behandeling van een zaak een andere advocaat een opdracht verstrekt, in te staan voor de aan die andere advocaat toekomende vergoedingen en honoraria, tenzij hij een uitdrukkelijk voorbehoud maakt.

5.3    In de onderhavige kwestie is door verweerder erkend dat hij als advocaat-opdrachtgever namens zijn cliënt voor de betaling van de declaraties van klager voor een totaalbedrag van € 6.050,62 heeft in te staan jegens klager. Daarmee staat vast dat verweerder in strijd met gedragsregel 21 heeft gehandeld. Dat hij door het latere faillissement van zijn praktijkvennootschap en door zijn ernstige privésituatie tot op heden niet in staat is de openstaande bedragen aan klager te betalen, doet niets af aan de verwijtbaarheid van het handelen van verweerder.

5.4    Nu de raad uitgaat van het vaststaande feit dat de opdracht door verweerder is gegeven namens een cliënt, waar ook klager bij zijn klacht  zoals door de deken is omschreven vanuit is gegaan, kan onbesproken blijven of op enig moment verweerder zelf belanghebbende bij de cassatieprocedure is geworden, en zo ja op welke wijze en met welke consequenties. Op grond van het vorenstaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Daarmee oordeelt de raad de klacht gegrond.

6    MAATREGEL

Gelet op de ernst van het verwijtbare handelen van verweerder en tevens gelet op de omstandigheid dat hij door zijn handelen het vertrouwen van klager op ernstige wijze heeft beschaamd door de declaraties niet te betalen en klager ook niet op enig moment over zijn betalingsonmacht te informeren, acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts, C.W.J. Okkerse, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2017.

Griffier    Voorzitter