ECLI:NL:TADRARL:2017:32 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-455

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:32
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-455
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet gegrond. Naar het oordeel van de raad had de voorzitter de klacht van klagers ruimer dan alleen als een vermeende schending van Gedragsregel 7 (belangenconflict) moeten opvatten, de raad is gebleken dat klagers ook hebben bedoeld te klagen over de schending van hun vertrouwen in de advocatuur (vgl Gedragsregel 1). Met de voorzitter is de raad van oordeel dat geen sprake is van enig belangenconflict aan de zijde van verweerder of van enige schijn daarvan. Verweerder had zich meer rekenschap moeten geven van de onderlinge familierechtelijke verhoudingen van klagers en zijn cliënte en de daarbij spelende gevoeligheden, maar oordeelt dit handelen niet dusdanig ernstig dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klacht ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 januari 2017

in de zaak 16-455

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 7 juli 2016 op de klacht van:

klager en klaagster,

tezamen ook: klagers

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 oktober 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 12 mei 2016 met kenmerk 15-0313/FH/sd, door de raad ontvangen op 13 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 7 juli 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) ] de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 7 juli 2016 is verzonden aan klagers.

1.4    Bij brief van 3 augustus 2016, door de raad ontvangen op 4 augustus 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klagers en verweerder.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 3 augustus 2016.

2    FEITEN

Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave zijn klagers in verzet niet opgekomen, behoudens het volgende:

2.1    Anders dan in 1.2 van de voorzittersbeslissing: De cliënte van verweerder woonde sinds haar hartoperatie begin 2014 bij klagers en hun gezin. Dit samenleven heeft geduurd tot 10 juni 2015.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

als advocaat van de (schoon)moeder van klagers, op een zeer aanvallende wijze, een procedure tegen klagers te voeren (zaak 2), terwijl verweerder in een eerder stadium veelvuldig contact met klagers heeft gehad in een andere zaak (zaak 1) van zijn cliënte. Daardoor is verweerder veel te weten gekomen over de persoonlijke situatie van klagers, welke informatie hij in zaak 2 tegen hen kan gebruiken. Onder die omstandigheden had verweerder nimmer zaak 2 tegen klagers aan mogen nemen namens zijn cliënte.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

verweerder zich welbewust - hij was immers op de hoogte van de woon/zorgconstructie tussen klagers en zijn cliënte en daarmee met de financiële situatie en belangen van klagers - in een belangenconflict heeft begeven waardoor hij onnodig en onevenredig de financiële en emotionele belangen van klagers heeft geschaad. Vanaf januari 2015 tot juni 2015 heeft verweerder in voorbereiding op de zaak van zijn cliënte tegen klagers (zaak 2) relevante informatie over klagers gekregen van zijn cliënte en van klagers tijdens de diverse contacten met klaagster over zaak 1, welke informatie verweerder in zaak 2 tegen klagers kon gebruiken. Verweerder had volgens klagers echter meteen vanaf januari 2015 met klagers in gesprek moeten gaan. Hij heeft zich echter pas maanden later, in juni 2015, op intimiderende wijze via een dreigvoicemail en daarna per brief gemeld met een vordering van zijn cliënte bij klagers, welke incorrecte handelwijze ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar is jegens klagers. 

4    VERWEER

Verweerder handhaaft zijn eerder ingenomen verweer, waarop hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling nader op wordt ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst zal de raad het verzet beoordelen. Naar het oordeel van de raad had de voorzitter de klacht van klagers ruimer dan alleen als een vermeende schending van Gedragsregel 7 (belangenconflict) moeten opvatten. De raad is gebleken dat klagers ook hebben bedoeld te klagen over de schending van hun vertrouwen in de advocatuur (vgl Gedragsregel 1). Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat verweerder eerst diverse keren met klaagster heeft gebeld als advocaat van haar schoonmoeder die toen bij klagers verbleef, en enkele maanden later ineens volledig onverwacht, zonder enige vooraankondiging of overleg en tevens op intimiderende wijze, een zaak namens zijn cliënte tegen klagers heeft gestart.  Nu de klacht niet in deze (ruimere) zin is beoordeeld, had de voorzitter niet tot het oordeel kunnen komen dat de klacht kennelijk ongegrond was en is nader onderzoek aangewezen.

5.2    De raad zal thans de klacht zelf beoordelen.

5.3    Uitgangspunt is, zoals ook de voorzitter heeft overwogen, dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot (vgl. Gedragsregel 7 ). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 óf indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

5.4    Met de voorzitter is de raad van oordeel dat geen sprake is van enig belangenconflict aan de zijde van verweerder of van enige schijn daarvan. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder, of een kantoorgenoot, eerder voor klagers als hun advocaat heeft opgetreden. De raad is ook niet gebleken, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, dat hij  beschikte over van klagers verkregen vertrouwelijke informatie waarmee hij zijn voordeel zou hebben kunnen doen in de latere zaak van zijn cliënte tegen klagers. Dat verweerder mogelijk informatie via zijn cliënte over de persoonlijke situatie van klagers heeft gekregen, staat hier los van. Van een schending van Gedragsregel 7 door verweerder is dan ook naar het oordeel van de raad geen sprake geweest.

5.5    Verweerder wordt tevens verweten dat hij door te handelen zoals hij heeft gedaan, het vertrouwen van klagers in de advocatuur heeft beschaamd (vgl. Gedragsregel 1). De raad is van oordeel dat tegen de achtergrond van de diverse - 5 tot 7 - telefonische contacten van verweerder over zaak 1 van zijn cliënte met klaagster in de tijd dat zijn cliënte bij klagers verbleef en gelet op de vergaande opdracht van zijn cliënte in juni 2015 jegens klagers, door verweerder meer aandacht had mogen worden besteed aan de introductie van de vermeende vordering van zijn cliënte bij klagers. Daarbij had hij zich meer rekenschap moeten geven van de onderlinge familierechtelijke verhoudingen die daarbij speelden en de gevoeligheden die daaraan ten grondslag lagen. Nu verweerder ter zitting heeft toegegeven dat hij beter geen voicemailbericht bij klager had kunnen inspreken, maar beter persoonlijk contact met klagers had kunnen zoeken om de vordering toe te lichten, is de raad van oordeel dat het handelen van verweerder, hoezeer ook niet handig, niet dusdanig ernstig is dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klagers is onder de hiervoor geschetste omstandigheden is geen sprake.

5.6    Op grond van het vorenstaande is de raad dan ook van oordeel dat de klacht in zijn geheel ongegrond dient te worden geoordeeld.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet gegrond;

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts en C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2017.

griffier    voorzitter