ECLI:NL:TADRARL:2017:31 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-262

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:31
Datum uitspraak: 06-01-2017
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-262
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Maatregelen, subonderwerp: Verklaring ex artikel 48 lid 7 Advocatenwet
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Betreft optreden van eigen advocaat ter zake van een vordering van klager tegen diens ex-werkgever met betrekking tot de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De advocaat heeft gedurende vier jaar vrijwel niets gedaan, alleen een paar algemene brieven geschreven aan de ex-werkgever waarin betaling wordt gevorderd. Toen duidelijk werd dat betaling uitbleef, heeft de advocaat geen verdere maatregelen ondernomen. De klacht is gegrond en in samenhang met andere ernstige klachten wordt de maatregel van schrapping opgelegd.

Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 januari 2017

in de zaak 16-262

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. [    ]

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 juli 2015  heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 maart 2016 met kenmerk 2015 KNN124, door de raad ontvangen op 17 maart 2016, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2016 in aanwezigheid van klager en diens gemachtigde, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier

-    brief van de coach van verweerder mr. B. d.d. 12 september 2016 aan de raad.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is sinds 14 januari 2002 in dienst geweest bij N.E. BV.(hierna: NE). De rechtsopvolger van deze vennootschap was  U.N. BV (hierna: UN) en T.N.T. Cargoservice BV.(hierna: TNT).

2.2    N.E. heeft klager bij brief van 9 augustus 2006 bericht over ontbinding van de arbeidsovereenkomst en in verband daarmee aangeboden de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.

2.3    Omstreeks september 2010 heeft klager zich tot verweerder gewend in verband met diens vordering tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Verweerder heeft de opdracht bij brief van 28 september 2010 bevestigd en opnieuw vastgelegd in een opdrachtbevestiging die is ondertekend op 8 resp. 15 september 2011. In de periode van 28 september 2010 tot 26 juni 2014 heeft verweerder een aantal brieven (8) naar de ex werkgever van klager gestuurd.

2.4    Op 6 oktober 2011 heeft klager alsnog een toevoeging verkregen van de Raad voor Rechtsbijstand waarbij klager een eigen bijdrage is opgelegd van € 503,00.

2.5    Klager is in diverse arbeidsgeschillen door verscheidene andere advocaten bijgestaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klagers belangen met betrekking tot diens vordering jegens zijn ex-werkgever  NE (nadien diens rechtsopvolger UN) ter zake van de kosten van rechtsbijstand niet adequaat heeft behartigd, doordat hij in een periode van 4 jaar alleen maar algemene brieven heeft gestuurd aan de ex-werkgever van klager, waarin betaling van de vordering wordt geëist, terwijl hij geen concrete maatregelen heeft genomen om de vordering te incasseren.

Toelichting

Klager verwijst naar de brief van NE van 9 augustus 2006 waarin de werkgever aanbiedt de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Uit de brieven van NE van september 2010, september/oktober 2011 en 21 maart 2014 blijkt dat een minnelijke regeling mogelijk was, wat klager graag had gewild. Ondanks herhaald verzoek van klager is verweerder niet voortvarend te werk gegaan. Hij heeft enkel de verjaring gestuit. Als gevolg van het niet handelen van verweerder heeft klager schade geleden.    

b)    verweerder bij de overdracht aan de opvolgende advocaat niet alle stukken uit het dossier aan deze advocaat heeft doen toekomen.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft klager bijgestaan in de periode 2010 tot 2014. In deze periode liet klager zich in andere arbeidsgeschillen door andere advocaten bijstaan. Verweerder heeft zich namens klager meermalen tot de werkgever van klager, UN, rechtsopvolger van NE gewend, onder meer bij brieven van 28 september 2010, 5 mei 2011, 8 september 2011, 4 oktober 2011, 5 november 2013, 7 maart 2014, 26 maart 2014. De laatste brief dateert van 26 juni 2014. Uit de reacties van de werkgever bleek dat door de verschillende rechtsopvolgingen en wisselingen in de bezetting bij personeelszaken één en ander niet, dan wel moeilijk, duidelijk kon worden. Ook de vordering van klager was niet duidelijk en bovendien bleek dat klager dezelfde vordering zowel bij UN als TNT had neergelegd. Al met al werd de zaak vertraagd doordat klager wilde wachten op bepaalde ontwikkelingen in een andere procedure en doordat anderen niet/laat informatie aanleverden. Vervolgens moest het procesrisico worden overwogen.  

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Volgens verweerder heeft hij het volledige dossier aan de opvolgend advocaat overgedragen. Voor zover er stukken ontbraken, valt dit te verklaren uit het feit dat het secretariaat van verweerders kantoor destijds (ten onrechte) heeft verondersteld dat van een ouder dossier, als het onderhavige, geen digitale stukken aanwezig waren, maar alleen papieren, omdat eerst redelijk recent op digitaal archiveren van stukken is overgegaan. Verweerder heeft daarvoor excuses aangeboden.

5    BEOORDELING

5.1    De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    De raad stelt vast dat verweerder in 2010 opdracht heeft gekregen de vordering ter zake van rechtsbijstand die zijn ex-werkgever zou vergoeden, te innen. Vervolgens staat vast dat verweerder diverse brieven (als hierboven genoemd onder  4.1) heeft geschreven aan de ex-werkgever c.q. diens rechtsopvolger en dat verweerder zonder dat daarvoor een rechtens relevante reden was, geen, althans nauwelijks, actie heeft ondernomen om de zaak tot een goed einde te brengen. Op 28 september 2010 schrijft verweerder de ex werkgever van klager aan tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en op

5 mei 2011 stuurt hij kopie van de brief van 9 augustus 2006 en maakt nogmaals aanspraak op vergoeding van de advocaatkosten (de brief van 5 mei 2011 is alleen in concept aanwezig in het van de deken ontvangen dossier). Op 8 september 2011 stuurt hij de ex-werkgever weer een kopie van de brief van 9 augustus 2006 en op 4 oktober 2011 schrijft hij dat de afspraak van 9 augustus 2006 moet worden nagekomen en op 5 november 2013 nogmaals, evenals op 7 maart 2014, waarbij hij kopieën van zijn nota’s stuurt, die hij ook op 5 november 2013 al had gestuurd. Op 26 maart 2014 stuurt hij wederom kopieën van facturen en geeft daarop enige toelichting en op 26 juni 2014 geeft hij nogmaals enige toelichting. Op dat moment  heeft verweerder nog steeds geen concrete actie ondernomen en lijkt zich aan het lijntje te laten houden door de ex werkgever. Deze aanpak is ver beneden de maat. Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder in de 4 jaar van rechtsbijstand redelijkerwijs niet meer heeft kunnen doen dan de vordering melden, enige toelichting daarop geven en kopieën van stukken sturen, terwijl evenmin gebleken is dat deze informatie van het begin af aan niet voorhanden was. Verweerder heeft niet binnen een redelijk tijdsbestek adequate actie ondernomen, terwijl niet gebleken is dat dit geen zin zou hebben. Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Het in dit klachtonderdeel gestelde is door verweerder weliswaar niet betwist, maar verweerder heeft aangegeven dat er sprake is van een vergissing. Klager heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zijn opvolgend advocaat belemmerd is in de behandeling van klagers zaak. Blijkbaar beschikte deze over voldoende informatie en stukken om de belangen van klager correct te behandelen. Derhalve kan verweerder van het in dit klachtonderdeel gestelde geen verwijt worden gemaakt.

5.4    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht, zoals omschreven onder randnummer 3.1.a hiervoor, vaststaat. Daarmee oordeelt de raad dit klachtonderdeel gegrond. Klachtonderdeel 3.1.b oordeelt de raad ongegrond.

5.5    De raad zal ex art. 48 lid 10 Advocatenwet ambtshalve uitspreken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Het laten verlopen van een termijn, is een ernstige fout met grote gevolgen, omdat klagers beroep niet inhoudelijk is behandeld door de rechtbank. Dit is in hoge mate onzorgvuldig, temeer nu daarvoor geen rechtens relevante reden was.

6    MAATREGEL

6.1    Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a gegrond is. Vast is komen te staan dat verweerder volstrekt onvoldoende de belangen heeft behartigd van zijn cliënt en klagers zaak niet voortvarend en adequaat heeft aangepakt. Hij heeft geen actie ondernomen om tot inning van klagers vordering te komen, maar heeft volstaan met een enkele sommatie in 2010 en vervolgens in 2011, 2013 en 2014 zonder vervolgens daadwerkelijk tot rechtsmaatregelen over te gaan. Daarmee heeft verweerder de belangen van klager ernstig verwaarloosd. Bovendien staat dit bezwaar niet alleen. Er zijn ook klachten van klagers in de zaken 16-367, 16-368, 16-417, 16-484 en 16-261.

6.2    Het beeld dat uit al deze klachten oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor organiseert met betrekking tot de belangen van cliënten. Zo laat verweerder na de door hem aangenomen opdrachten van zijn cliënten uit te voeren en correspondeert of communiceert niet of nauwelijks met zijn cliënten.

6.3    Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij de kernwaarden van de advocatuur. Doordat hij de kernwaarden wezenlijk veronachtzaamt, tast hij het aanzien van de advocatuur aan.

6.4    De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de normen omtrent de zorg voor de cliënt en wat een behoorlijk advocaat betaamt, zoals die zijn uitgewerkt in de Gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van de cliënt bij hem in goede handen zijn en dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Dit alles raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was. Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.

6.5    Verweerder heeft onvoldoende inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Hij heeft weliswaar erkend dat hij onjuist heeft gehandeld maar heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst en de schade die hij teweeg heeft gebracht. Bovendien was verweerder gewaarschuwd door de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen uit 2011 en 2014 waarbij hem in 2014 de maatregel van voorwaardelingen schorsingen zijn opgelegd. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder niet in de advocatuur thuis hoort.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet geen aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat het reiskosten betreft en het de raad bekend is dat verweerder in de zaak 16-261 reeds in die kosten is veroordeeld, terwijl de beide zaken van klager op dezelfde dag na elkaar zijn behandeld, zodat klager naar één maal reiskosten heeft hoeven te maken.

7.3    De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder  overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-    spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt; 

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder  tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. F. Klemann, H.J. Meijer, C.W.J. Okkerse, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2017.

Griffier                            Voorzitter