ECLI:NL:TADRARL:2017:30 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-261
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2017:30 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-01-2017 |
Datum publicatie: | 22-03-2017 |
Zaaknummer(s): | 16-261 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Schrapping |
Inhoudsindicatie: | Klacht over het optreden van de eigen advocaat. De advocaat heeft de termijn om nadere gronden aan te voeren bij de rechtbank tegen de beslissing op bezwaar van het UWV, ongebruikt laten verlopen. De advocaat heeft weliswaar uitstel van die termijn gevraagd, waarop door de rechtbank niet tijdig is gereageerd, maar dat is geen rechtvaardiging voor het niet aanvoeren van nadere gronden binnen de gestelde termijn. Het behoort bij uitstek tot de taak van de advocaat om termijnen te bewaken. De klacht is gegrond. De raad legt, in verband met de samenhang met andere ernstige klachten, de maatregel van schrapping op en spreekt voorts ambtshalve uit dat de advocaat niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. |
Beslissing van raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 6 januari 2017
in de zaak 16-261
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. [ ]
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 12 juni 2015 heeft de gemachtigde van klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 16 maart 2016 met kenmerk 2015 KNN099, door de raad ontvangen op 17 maart 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2016 in aanwezigheid van klager en zijn gemachtigde, alsmede verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- een e-mail van de gemachtigde van klager aan de raad d.d. 26 augustus 2016 met een bijlage (vonnis rechtbank [naam], locatie [plaats], d.d. 8 juni 2016).
- een brief van de coach van verweerder mr. B. d.d. 12 september 2016 aan de raad.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Verweerder heeft namens klager op 18 februari 2015 een pro-forma beroep ingediend bij de rechtbank [naam], afdeling [naam afdeling], tegen een beslissing op bezwaar van het UWV d.d. [datum].
2.2 Bij brief van 10 maart 2015 heeft de rechtbank [naam] verweerder in de gelegenheid gesteld binnen 4 weken na dagtekening de nadere gronden van het beroep in te dienen. In de brief staat vermeld dat uitstel slechts “in uitzonderlijke gevallen” mogelijk is.
2.3 Bij brief van 3 april 2015 heeft verweerder, in verband met een verblijf in het buitenland, waardoor hij niet in staat was binnen de gestelde termijn de gronden te formuleren en te met klager te bespreken, uitstel verzocht voor het indienen van de nadere gronden.
2.4 Bij brief van 8 april 2015 heeft de griffier van de rechtbank verweerder bericht dat geen uitstel wordt verleend en tevens gewezen op de gevolgen daarvan.
2.5 Bij uitspraak van 21 mei 2015 heeft de rechtbank [naam] het beroep van klager niet-ontvankelijk verklaard.
2.6 De gemachtigde van klager heeft verweerder bij brief van 26 mei 2015 aansprakelijk gesteld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder niet tijdig de nadere gronden van het beroep tegen de beslissing op bezwaar van het UWV d.d. 15 januari 2015 heeft aangevoerd met als gevolg dat klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep.
Toelichting
Het gedrag van verweerder is des te ernstiger nu verweerder door de griffier van de rechtbank bij brieven van 10 maart 2015 en 8 april 2015 is gewezen op het risico van niet-ontvankelijkheid indien niet tijdig nadere gronden zouden worden aangevoerd. Verder verwijst klager naar artikel 4 van de procesregeling bestuursrecht van de rechtbank waarin is aangegeven dat uitstel “slechts in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom binnen die termijn schriftelijk en gemotiveerd is verzocht” wordt verleend. Het spreekt voor zich dat een verzoek om uitstel met als reden dat de advocaat wegens verblijf in het buitenland niet in staat is om nadere gronden te formuleren en met de cliënt te bespreken, niet kan worden aangemerkt als een “uitzonderlijke omstandigheid”. Door deze beroepsfout van verweerder is klagers zaak niet inhoudelijk behandeld door de rechtbank waardoor klager in zijn belangen is geschaad.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft klager ook in de bezwaarfase, voorafgaand aan het beroep, bijgestaan. Vanwege de financiële situatie van klager en de goede onderlinge verstandhouding heeft verweerder klager in beide fases pro deo bijgestaan en ook geen gefinancierde rechtshulp voor klager aangevraagd.
4.2 Het beroep is tijdig ingediend waarbij tevens een termijn voor het aanvullen van de gronden is verzocht vanwege een kort verblijf in het buitenland. Pas na ommekomst van die termijn ontving verweerder bericht van de rechtbank dat geen uitstel werd verleend.
4.3 Verweerder erkent dat hij had moeten nagaan of het uitstel daadwerkelijk was verleend. Op basis van eerdere ervaringen in andere zaken bij de rechtbank was verweerder ervan uitgegaan dat het “goed gebruik” was bij de rechtbank dat een eerste verzoek om uitstel altijd wordt verleend.
4.4 Ondanks het feit dat de nadere gronden niet tijdig zijn ingediend, heeft de rechtbank wel een mondelinge behandeling bepaald. Bij die gelegenheid had verweerder zijn verzuim kunnen en willen herstellen. Dat was echter niet meer mogelijk omdat klager zich op dat moment al tot een andere advocaat had gewend.
5 BEOORDELING
5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.
5.2 Vaststaat dat verweerder heeft verzuimd tijdig de nadere gronden van beroep tegen de beslissing op bezwaar van het UWV van 15 januari 2015 bij de rechtbank in te dienen. Dat is een beroepsfout. Een redelijk handelende en redelijk bekwame advocaat behoort de termijn voor het instellen van rechtsmiddelen te bewaken en tijdig de noodzakelijke processtukken in te dienen. Verweerder heeft dat verzuimd. Verweerder had hiervoor vanaf 10 maart 2015 gedurende 4 weken de gelegenheid. Eerst bij brief van 3 april 2015 heeft verweerder uitstel verzocht in verband met een verblijf in het buitenland. De termijn verliep op 7 april 2015. Vervolgens heeft de rechtbank bij brief van 8 april 2015 bericht dat geen uitstel wordt verleend. Het feit dat de brief van 8 april 2015 van de rechtbank aan verweerder is verstuurd op een moment dat de termijn voor indiening van de gronden was verstreken, is geen rechtsgeldig excuus voor de termijnoverschrijding. Het is bij uitsluiting de verantwoordelijkheid van de advocaat om termijnen te bewaken. Het argument van verweerder dat hij veronderstelde dat een eerste verzoek om uitstel volgens “goed gebruik” wordt gehonoreerd, kan hem evenmin baten. Een advocaat behoort, als bij uitstek deskundig op het gebied van het procesrecht, te weten dat in zaken als de onderhavige, in beginsel geen uitstel wordt toegestaan, waar nog bijkomt dat de rechtbank dat bij brief van 10 maart 2015 al had meegedeeld.
5.3 Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de klacht, zoals omschreven onder randnummer 3.1 hiervoor, is komen vast te staan. Daarmee oordeelt de raad de klacht gegrond.
5.4 De raad zal ex art. 48 lid 10 Advocatenwet ambtshalve uitspreken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Het laten verlopen van een termijn, is een ernstige fout met grote gevolgen, omdat klagers beroep niet inhoudelijk is behandeld door de rechtbank. Dit is in hoge mate onzorgvuldig, temeer nu daarvoor geen rechtens relevante reden was.
6 MAATREGEL
6.1 Uit het voorgaande volgt dat de klacht gegrond is. Vast is komen te staan dat verweerder volstrekt onvoldoende de belangen heeft behartigd van zijn cliënt en daarbij de termijn voor het instellen van beroep ongebruikt heeft laten verlopen. Dat gevoegd bij de ernst van het bezwaar rechtvaardigt op zich al een zware maatregel. Bovendien staat dit bezwaar niet alleen. Er zijn ook klachten van klagers in de zaken 16-367, 16-368, 16-417, 16-484 en 16-262.
6.2 Het beeld dat uit al deze klachten oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten zijn maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de wijze waarop hij zijn kantoor organiseert met betrekking tot de belangen van cliënten. Zo laat verweerder na de door hem aangenomen opdrachten van zijn cliënten uit te voeren en correspondeert of communiceert niet of nauwelijks met zijn cliënten.
6.3 Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij de kernwaarden van de advocatuur. Doordat hij de kernwaarden wezenlijk veronachtzaamt, tast hij het aanzien van de advocatuur aan.
6.4 De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de normen omtrent de zorg voor de cliënt en wat een behoorlijk advocaat betaamt, zoals die zijn uitgewerkt in de gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van de cliënt bij hem in goede handen zijn en dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Dit alles raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was. Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.
6.5 Verweerder heeft onvoldoende inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Hij heeft weliswaar erkend dat hij onjuist heeft gehandeld maar heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst en de schade die hij teweeg heeft gebracht. Bovendien was verweerder gewaarschuwd door de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen uit 2011 en 2014, waarbij hem in 2014 als maatregel voorwaardelijke schorsingen zijn opgelegd en in 2012 een verzoek van de toenmalige deken ex art.60c Advocatenwet, is toegewezen. De raad komt dan ook tot de conclusie dat verweerder niet in de advocatuur thuis hoort.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens termen aanwezig om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen een maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- spreekt uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. F. Klemann, H.J. Meijer, C.W.J. Okkerse, M.A. Pasma, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2017.
Griffier Voorzitter