ECLI:NL:TADRARL:2017:231 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-393

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:231
Datum uitspraak: 28-08-2017
Datum publicatie: 19-06-2018
Zaaknummer(s): 17-393
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Ondanks instructie niet starten van een gerechtelijke procedure is, gelet op eigen verantwoordelijkheid advocaat, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu dit tijdig en op zorgvuldige wijze aan cliënt kenbaar is gemaakt.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 28 augustus 2017

in de zaak 17-393

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 19 mei 2017 met kenmerk 16-0189/NJ/sd, door de raad ontvangen op 22 mei 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 20 februari 1995 is klager een ongeval overkomen. Bij vonnis van de rechtbank Assen van 5 augustus 1997 is de aansprakelijkheid van de wederpartij voor de dientengevolge door klager geleden en te lijden schade bepaald op 50%. Dit vonnis is op 18 oktober 2000 in hoger beroep bekrachtigd. Klager is vervolgens door verschillende advocaten bijgestaan teneinde de omvang van de schade te (laten) bepalen.

1.2    Eind 2012 heeft klager zich tot verweerder gewend.

1.3    Tussen klager en zijn vorige advocaat, mr. V, is verschil van mening ontstaan over betaling van de declaraties van mr. V. Bij vonnis van 2 oktober 2012 is klager veroordeeld tot betaling van die declaraties.

1.4    Op 28 december 2012 heeft verweerder namens klager een hoger beroep dagvaarding laten uitbrengen aan mr. V. Bij brief van 22 maart 2013 heeft verweerder klager (kort gezegd) geadviseerd om deze procedure niet voort te zetten. Klager heeft daar dezelfde dag als volgt op gereageerd:

“Ik kan u volgen inzake [mr. V] om het hoger beroep in te trekken.”

1.5    Op 22 februari 2013 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“Ter gelegenheid van het onderhoud op ons kantoor op 31 januari jongstleden hebben wij afgesproken, dat ik u schriftelijk zal adviseren over uw Letselschadedossier. (…)

(21) ik adviseer u een nieuw onderzoek te laten uitvoeren door een onafhankelijk medisch deskundige. (…)”

1.6    Op 19 juni 2013 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“De gedachte dat er 2 deskundigen zouden moeten worden benoemd in plaats van een enkele, is op zichzelf genomen niet slecht, maar de praktijk leert, dat rechtbanken zich daar niks van aantrekken. Op grond van de leer van de Hoge Raad moeten rechters namelijk naar de inhoud van de rapportage kijken, en dan met name of en in hoeverre het gebaseerd is op eigen onderzoek en op het bestaande medische dossier en of en in hoeverre het rapport consistent is.

Ingeval van tegenstrijdige (medische) rapportages benoemt rechtbank altijd weer zelf een eigen deskundige, althans dat is wel de meest voorkomende situatie.

Ik herhaal dus mijn advies om onder leiding van mijn eigen medisch adviseur een onderhands deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden.”

1.7    Op 30 november 2014 heeft de dochter van klager zich tot verweerder gewend met de mededeling dat zij vanaf dat moment als vertegenwoordigster van klager zal optreden.

1.8    Op 12 maart 2015 heeft de heer S, financieel adviseur, een schadeberekening opgesteld teneinde de schade van klager in kaart te brengen.

1.9    Op 16 februari 2015 heeft verweerder klager een conceptbrief aan Delta Lloyd toegezonden, met het verzoek daar commentaar op te leveren. In deze conceptbrief staat onder meer het volgende:

“Ik verzoek u mij te bevestigen, dat Delta Lloyd het verlies aan verdienvermogen conform de overgelegde berekening vanaf het ongevalsjaar voor haar rekening neemt en de schade dienovereenkomstig zal vergoeden, uiteraard naar de verdeelsleutel 50-50 zoals deze in rechte is vastgesteld. (…)

Tenslotte nodig ik Delta Lloyd uit tot betaling van een relevant voorschot onder algemene titel voor het bedrag van € 50.000, welk bedrag rechtsgeldig bevrijdend kan worden voldaan op de bankrekening van de Stichting derdengelden van ons kantoor (…)

Uiteraard ben ik beschikbaar voor nader overleg.

Indien evenwel een inhoudelijke reactie binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief uitblijft, heb ik opdracht om zonder nadere aankondiging uw verzekerde in rechte te betrekken. Dat zal, naar het zich laat aanzien, een deelgeschil procedure worden.”

1.10    Op 24 maart 2016 heeft verweerder een brief gestuurd aan de dochter van klager, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“13. Samenvattend is de conclusie, dat (1) niet overtuigend kan worden bewezen, dat uw vader door het ongeval in enige mate beperkingen heeft ondervonden waardoor hij al of niet tijdelijk arbeidsongeschikt is geweest, en (2) dat de kans bestaat dat Delta Lloyd zich op rechtsverwerking beroept.

14. Het is niet uitgesloten, dat Delta Lloyd alsnog bereid is het dossier te sluiten door betaling van een coulance-bedrag. (…)”

1.11    Op 3 mei 2016 heeft de dochter van klager een e-mail gestuurd aan verweerder, waarin zij (onder meer) verzoekt de correspondentie (weer) rechtstreeks aan klager te richten.

1.12    Op 14 mei 2016 heeft verweerder een brief gestuurd aan klager, waarin onder meer het volgende is meegedeeld:

“Ik heb in mijn brieven aangegeven, dat uw rechtspositie niet zodanig sterk is, dat een procedure een kans van slagen heeft. Om die reden heb ik u een gerechtelijke procedure ontraden. (…)

En dus zal ik voor u geen gerechtelijke procedure aanhangig maken, nu ik u een dergelijke procedure geargumenteerd heb ontraden.

Ik ben nog steeds bereid om met Delta Lloyd in onderhandeling te treden, doch daarvoor heb ik wel uw uitdrukkelijke toestemming nodig.

Indien u zich hierin niet kunt verenigen, raad ik u aan zich tot een andere advocaat te wenden.”    

1.13    Bij brief van 15 juni 2016 heeft verweerder klager (kort gezegd) laten weten dat er wat hem betreft onvoldoende basis is om verder te gaan en klager aangeraden zich tot een andere advocaat te wenden.

1.14    Bij brief van 3 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager onder druk heeft gezet om het hoger beroep in de zaak tegen de vorige advocaat van klager, mr. V, in te trekken;

b)    niet tegemoet is gekomen aan de wens van klager om twee deskundigen te (laten) benoemen in plaats van één;

c)    in strijd met de waarheid heeft gesteld dat hij niet wist dat er reeds een schadebedrag aan klager was uitgekeerd;  

d)    fouten heeft gemaakt bij het berekenen van de schade;

e)    klager heeft weggehouden bij een bespreking tussen verweerder en de financieel adviseur van klager, en klager heeft gezegd dat hij zich niet met de schadeberekening mocht bemoeien;

f)    een schadeberekening uit het dossier van de vorige advocaat van klager heeft verwijderd;

g)    geen contact heeft opgenomen met de verzekeraar van de wederpartij om een voorschot te vragen, ondanks toezeggingen daartoe;

h)    de dochter van klager heeft geprobeerd te laten afzien van het voortzetten van de zaak en voorts weigert een gerechtelijke procedure te starten;

i)    de opdrachtbevestiging naderhand heeft aangepast.

2.2    Klager verzoekt voorts te beslissen dat de door klager aan verweerder betaalde voorschotten verhoogd met de wettelijke rente aan klager worden terugbetaald, en dat verweerder wordt veroordeeld om de door klager geleden schade te vergoeden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij klager onder druk heeft gezet om het hoger beroep in de zaak tegen de vorige advocaat van klager, mr. V, in te trekken. Verweerder betwist dit.

4.2    Uit het klachtdossier blijkt dat verweerder klager bij brief van 22 maart 2013 heeft geadviseerd om de procedure tegen mr. V in hoger beroep niet voort te zetten. Uit het klachtdossier blijkt niet dat klager het oneens was met dit advies van verweerder, integendeel, klager heeft diezelfde dag per e-mail aan verweerder laten weten dat hij dit advies kon volgen. In dit licht heeft klager zijn stelling, dat hij door verweerder onder druk zou zijn gezet om het hoger beroep in te trekken, onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b) en h)

4.3    Klachtonderdelen b) en h) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4    Klager verwijt verweerder dat hij niet tegemoet is komen aan de wens van klager om twee deskundigen te (laten) benoemen in plaats van één. Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij heeft geweigerd een gerechtelijke procedure te starten en voorts zijn dochter als zaakwaarnemer heeft geprobeerd te laten afzien van het voortzetten van de zaak.

4.5    Verweerder voert aan dat hij klager van meet af aan heeft voorgehouden dat één neutraal medisch onderzoek diende te worden uitgevoerd, aangezien er bezwaren bestaan tegen het benoemen van twee deskundigen. Voorts voert verweerder aan dat hij niet bereid is geweest een gerechtelijke procedure tegen Delta Lloyd in te stellen omdat een dergelijke procedure naar zijn inzicht geen kans van slagen had. Een en ander heeft verweerder aan klager en ook aan diens dochter als zaakwaarnemer laten weten.

4.6    De voorzitter stelt voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

4.7    Klager lijkt in de veronderstelling te verkeren dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is niet juist. De advocaat heeft, zoals hierboven overwogen, een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen en màg zich zelfs niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om twee deskundigen te (laten) benoemen in plaats van één, of een gerechtelijke procedure te starten, als de advocaat meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. In het laatste geval moet de advocaat dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar maken aan de cliënt. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd, blijkt dat verweerder aan deze eisen heeft voldaan. Voor zover verweerder de dochter van klager als zaakwaarnemer zou hebben geprobeerd te laten afzien van het voortzetten van de zaak is dat, in het licht van het voorgaande, ook geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.8    De klachtonderdelen b) en h) zijn daarom eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.9    Klager verwijt verweerder dat hij in strijd met de waarheid heeft gesteld dat hij niet wist dat er reeds een schadebedrag aan klager was uitgekeerd.

4.10    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder heeft ontkend dat er een bedrag van € 15.000 door Delta Lloyd aan klager is uitgekeerd, integendeel, verweerder haalt dit bedrag in correspondentie met (de dochter van) klager aan. Ten aanzien van dit verwijt mist de klacht aldus feitelijke grondslag, althans heeft klager zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.11    Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat financieel adviseur S was ingeschakeld teneinde de schade van klager te berekenen. Voor zover daarbij fouten zouden zijn gemaakt, heeft klager niet onderbouwd waarom deze voor risico van verweerder zouden moeten komen. Voorts is evenmin duidelijk in welk belang klager door deze beweerde fouten zou zijn geschaad, nu uit het klachtdossier blijkt dat de schadeberekening niet (althans niet door verweerder) aan de wederpartij (noch aan diens verzekeraar) is voorgelegd. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e) en f)

4.12    Klachtonderdelen e) en f) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.13    Klager verwijt verweerder dat hij hem heeft weggehouden bij een bespreking tussen verweerder en de financieel adviseur van klager, en dat verweerder heeft gezegd dat klager zich niet met de schadeberekening mocht bemoeien. Verweerder betwist een en ander uitvoerig.

4.14    Voorts verwijt klager verweerder dat hij een schadeberekening uit het dossier van de vorige advocaat van klager heeft verwijderd. Verweerder stelt dat hij deze schadeberekening niet in zijn dossier heeft en daar ook nooit de beschikking over heeft gehad.

4.15    In gevallen als deze, waarin de lezing van partijen omtrent het handelen of nalaten van de advocaat uiteenlopen en waarin niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen de juiste is, kan de klacht in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof zou verdienen dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor de kwalificatie van het handelen of nalaten van verweerder als tuchtrechtelijk verwijtbaar eerst dient te worden vastgesteld dat het verweten handelen of nalaten feitelijk heeft plaatsgevonden. Nu dit ten aanzien van de klachtonderdelen e) en f) niet mogelijk is, zal de voorzitter deze onderdelen van de klacht eveneens kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel g)

4.16    Klager verwijt verweerder dat hij geen contact heeft opgenomen met de verzekeraar van de wederpartij om een voorschot te vragen, ondanks toezeggingen daartoe.

4.17    Verweerder voert aan dat hij op 16 februari 2015 een conceptbrief aan Delta Lloyd aan klager heeft gezonden, maar dat deze nooit is gefinaliseerd omdat er tussen verweerder en klager nog discussie bestond over de schadeberekening. Klager erkent dat hij het niet eens was met bepaalde onderdelen uit de conceptbrief. Bij brief van 14 mei 2016 heeft verweerder aan klager aangegeven dat hij diens (uitdrukkelijke) toestemming nodig had om met Delta Lloyd in onderhandeling te kunnen treden. Uit het klachtdossier blijkt niet dat klager hier vervolgens toestemming voor heeft verleend. In dit licht valt het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de brief niet aan Delta Lloyd heeft gezonden. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

4.18    Klager stelt dat hij handmatig in de opdrachtbevestiging heeft bijgeschreven dat i) een schadeprocedure zal worden opgestart tegen Delta Lloyd, ii) een hoger beroep procedure zal worden tegen mr. V, en iii) de schade over het eerste jaar na het ongeval zal worden geclaimd bij Delta Lloyd. Klager voert aan dat verweerder deze tekst naderhand zou hebben verwijderd. Verweerder betwist dit uitvoerig.

4.19    Klager heeft geen stukken overgelegd die zijn stelling, dat de opdrachtbevestiging naderhand door verweerder zou zijn aangepast, kan ondersteunen. Gelet op de uitvoerige betwisting van verweerder heeft klager zijn stelling derhalve onvoldoende onderbouwd. Overigens is onduidelijk in welk belang klager hierdoor zou zijn geschaad. Immers, ook als in de opdrachtbevestiging zou zijn opgenomen dat klager verweerder de opdracht geeft om bepaalde acties uit te voeren, neemt dit niet weg dat verweerder, zoals hierboven reeds uitvoerig overwogen, een eigen verantwoordelijkheid heeft om de zaak correct te behandelen en zich niet mag verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

4.20    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren. Reeds hierom komt de voorzitter aan toewijzing van de overige verzoeken van klager niet toe.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 28 augustus 2017.

griffier                                                                                                                                voorzitter

Bij afwezigheid van mr. P.J. Verdam is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 28 augustus 2017