ECLI:NL:TADRARL:2017:223 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-172

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:223
Datum uitspraak: 07-12-2017
Datum publicatie: 05-04-2018
Zaaknummer(s): 17-172
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen patroon en stagiaire. Een opdrachtbevestiging is niet vereist, maar een advocaat is wel verplicht de voorwaarden waaronder hij de opdracht aanvaardt vooraf te bespreken met de cliënt. Daartoe behoren o.a. de financiële consequenties van de zaak. In dit geval is niet komen vast te staan dat die zijn besproken, zodat risico van ontbreken van bewijs voor rekening van de advocaat komt. De  mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp dient in beginsel met de cliënt te worden besproken. Nu dit niet is komen vast te staan, komt het ontbreken van bewijs eveneens voor risico van de advocaat. De kwaliteit van de rechtshulp is beneden de maat, omdat niet gebleken is dat de advocaat gedegen voorlichting heeft gegeven over mogelijke scenario's, strategieën en slagingskansen. Klacht over optreden van de advocaat jegens de gemachtigde van klager, is niet-ontvankelijk wegens ontbreken van eigen belang van klager. Als de advocaat de zaak niet zelf behandelt, maar dit een kantoorgenoot (in dit geval een stagiaire) laat doen, dient hij dit vooraf met zijn cliënt te bespreken. Verder dient een advocaat schikkingsvoorstellen vooraf met zijn cliënt te bespreken, ook als deze slechts dienen als "proefballon". Klacht deels gegrond, deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk. Maatregel opgelegd aan patroon: voorwaardelijke schorsing van twee weken en kostenveroordeling, aan stagiaire: waarschuwing.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 december 2017

in de zaak 17-172

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

1.    [verweerder sub 1]

2.    [verweerster sub 2]

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 7 april 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerders.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 februari 2017 met kenmerk 16-0092/TRC/ml, door de raad ontvangen op 20 februari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 oktober 2017 in aanwezigheid van klaagster, haar gemachtigde en beide verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is slachtoffer geweest van twee auto-ongelukken (op 29-09-2007 en 29-11-2011) waar zij psychisch en lichamelijk letsel aan heeft overgehouden. Nadat zij zich aanvankelijk door een andere advocaat had laten bijstaan, over wie zij niet tevreden was, heeft zij zich in 2013 tot verweerder sub 1 gewend, die de behandeling van de zaak, feitelijk bestaande uit twee letselschadezaken, heeft aangenomen.

2.2    Vervolgens heeft verweerster sub 2 de zaak van klaagster behandeld.

2.3    Omdat klaagster niet tevreden was over de behandeling van haar zaak door verweerders heeft zij zich tot haar huidige gemachtigde gewend met het verzoek haar bij te staan en uitleg te geven.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    de opdracht niet schriftelijk hebben bevestigd;

b)    klaagster niet hebben gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand;

c)    niet en/of niet duidelijk hebben gecommuniceerd met klaagster over de zaak en de kansen van klaagster in de procedure en evenmin over het verloop van de procedure;

d)    de belangen van klaagster niet op de juiste wijze hebben behartigd en niet de juiste wegen hebben bewandeld;

e)    klaagster verkeerd hebben voorgelicht over haar kansen;

f)    zich onbetamelijk hebben gedragen tegenover klaagster en haar raadsman.

Daarnaast heeft verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat:

g)    hij niet heeft aangegeven dat verweerster sub 2 de zaak van klaagster zou behandelen terwijl hij de behandeling ook geheel aan haar heeft overgelaten.

Verweerster sub 2 heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij:

h)    de zaak behandelde terwijl verweerster sub 2 over onvoldoende kennis en ervaring beschikte;

i)    onvoldoende op de hoogte was van de inhoud van het dossier;

j)    zonder overleg met klaagster een onjuist schikkingsvoorstel heeft gedaan;

k)    niet heeft gereageerd op een herhaald verzoek van een collega-advocaat, de huidige gemachtigde van klaagster.

Toelichting

3.2    In juni 2013 heeft klaagster zich tot verweerder sub 1 gewend met het verzoek haar rechtsbijstand te verlenen in de letselschadezaken. Op 18 juni 2013 ontving klaagster een e-mail van verweerder sub 1 waaruit enkel zijn e-mailadres was af te leiden. Vervolgens is klaagster gebleken dat verweerder sub 1 een eigen kantoor was begonnen en via diens vorige kantoor heeft zij het nieuwe telefoonnummer van verweerder sub 1 ontvangen. Toen zij dat nummer belde, bleek het dossier sedert juli 2013 in behandeling bij een kantoorgenote, verweerster sub 2. Verweerster sub 2 bleek het dossier bij de vorige advocaat van klaagster te hebben opgevraagd en dat zou haar worden toegestuurd, zo liet zij in een e-mail van 19 juli 2013 aan klaagster weten. Vervolgens is het lange tijd stil gebleven. Bij voortduring moest klaagster zelf het initiatief nemen en contact zoeken.

3.3    Klaagster heeft nimmer een opdrachtbevestiging ontvangen. Klaagster is er niet van op de hoogte gesteld dat niet verweerder sub 1, een ervaren letselschadeadvocaat, maar zijn kort voordien begonnen stagiaire, verweerster sub 2, de zaak zou behandelen, met alle negatieve gevolgen van dien. Het ontbrak verweerster sub 2 aan kennis en ervaring in dergelijke zaken.

3.4    In november 2013 heeft er op verzoek van klaagster een bespreking bij haar thuis plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek heeft verweerster sub 2 aangegeven dat er zeker een schadevergoeding door de verzekeraar betaald zou worden en dat haar werkzaamheden gratis zouden zijn.

3.5    Vervolgens heeft klaagster weer lange tijd niets van verweerders gehoord en meermaals getracht hen te bereiken om te horen wat er in haar dossier gebeurde. Begin januari 2014 heeft klaagster bericht ontvangen dat de verzekeraar van haar wederpartij, namens haar, aansprakelijk is gesteld. Daarna heeft zij weer niets gehoord, ondanks mails met vragen van haar kant.

3.6    In juni 2014 heeft klaagster een e-mail van verweerster sub 2 ontvangen met een nietszeggende inhoud, waarna zij eerst in januari 2015 weer iets heeft gehoord.

3.7    Gebleken is dat verweerster op 19 januari 2015 een schikkingsvoorstel heeft gedaan aan de wederpartij. Klaagster was daarvan niet op de hoogte en was het daar niet mee eens. Eind maart 2015 heeft verweerster sub 2 aan klaagster een e-mail gestuurd met het verzoek één en ander telefonisch te bespreken. Er heeft vervolgens geen bespreking plaatsgevonden.

4    VERWEER

4.1    Verweerders hebben klaagster bijgestaan in de afwikkeling van de schade die zij heeft geleden als gevolg van twee auto-ongelukken. In geschil was met name het causale verband tussen de klachten van klaagster en de ongevallen alsmede de mate van aansprakelijkheid van klaagster zelf.

4.2    Verweerders hebben erkend dat klaagster mogelijk niet optimaal is voorgelicht over haar juridische positie ten aanzien van haar wederpartijen en hebben daarvoor hun verontschuldigingen aangeboden. Er had adequater gereageerd moeten worden op de e-mails van klaagster en haar vragen over haar juridische positie.

4.3    Ook had er een opdrachtbevestiging gestuurd moeten worden; dat is niet gebeurd. Verweerders zijn er van uit gegaan dat klaagster op de hoogte was van de risico’s en de problemen rond het causale verband omdat de vorige advocaat haar dat in een brief heeft uitgelegd.

4.4    Tijdens de bespreking bij klaagster thuis is besproken dat het dossier behandeld zou worden door verweerster sub 2. Verweerster sub 2 betwist dat zij over onvoldoende kennis en ervaring beschikte om klaagsters zaak te behandelen.

4.5    Er is inderdaad zonder overleg met klaagster een schikkingsvoorstel gedaan aan de wederpartij, maar dat was uitsluitend bedoeld om te kijken hoe daarop gereageerd zou worden en onder voorbehoud van instemming van klaagster. Als er een schikking bereikt zou worden, zou klaagster uitgebreid voorgelicht worden. Het schikkingsvoorstel was niet bindend en het doen van een dergelijk voorstel is volgens verweerders zinvol en valt, zo stellen zij, onder de beleidsvrijheid van de advocaat.

4.6    Verweerders hebben erkend dat zij hadden moeten reageren op de mails van de gemachtigde van klaagster. Bij verweerders was echter door de berichten van deze gemachtigde onduidelijkheid gerezen over de vraag door wie de belangen van klaagster nu behartigd werden. Een gesprek had hierin duidelijkheid kunnen scheppen.

4.7    Verweerders hebben verder opgemerkt dat de juridische positie van klaagster niet is   verslechterd door hun optreden.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van de beide verweerders:

Ad klachtonderdeel a)

5.1    Het ontbreken van een opdrachtbevestiging is op zich niet klachtwaardig maar wel is vereist dat, ter voorkoming van misverstand, vooraf bepaalde zaken, zoals de financiële consequenties van de opdracht, conform gedragsregel 26, met de cliënt worden  besproken. Klaagster stelt dat zij niet bekend was met de financiële consequenties. Aan de raad is niet gebleken dat dit wel het geval is geweest. Onder die omstandigheden komt het ontbreken daarvan voor risico van verweerders en kan niet worden vastgesteld dat verweerders hebben voldaan aan de eis van gedragsregel 26. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2    Verder is een advocaat verplicht de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand met zijn of haar cliënt te bespreken. Dat dit is gebeurd, is niet komen vast te staan, zodat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Het gestelde in de klachtonderdelen a en b kan beide verweerders worden aangerekend. Verweerder sub 1 omdat hij de zaak heeft aangenomen en niet aan genoemde verplichtingen heeft voldaan en verweerster sub 2 omdat zij bij aanvang van de behandeling had behoren te onderzoeken of deze beide zaken voldoende aan de orde waren geweest en door klaagster waren begrepen. Bij gebreke daarvan had zij deze kwesties alsnog behoren te bespreken. De vraag of al dan niet een rekening aan de cliënt wordt gestuurd is hierbij niet van belang. Het gaat om de noodzakelijke transparantie, waaraan het heeft ontbroken.

Ad klachtonderdeel c)

5.3    Dit onderdeel heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening. Getoetst moet worden of het handelen van verweerders heeft voldaan aan hetgeen van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat mag worden verwacht. De raad stelt daarbij voorop dat het de taak van de advocaat is om de cliënt bij de aanvang van een zaak gedegen voorlichting te geven over de mogelijke scenario’s en over de gevolgen van mogelijke strategieën. Zo nodig moet hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt bevestigen, zoals de raad al heeft bepaald bij de bespreking van de klachtonderdelen a en b. De cliënt kan de advocaat niet verantwoordelijk houden voor een negatieve afloop, maar er moet wel als het ware een ‘informed consent’ zijn, dat wil zeggen bewustheid van de risico’s die aan bepaalde keuzes kleven. In het onderhavige geval heeft het daaraan ontbroken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerders klaagster vooraf hebben gewezen op de gang van zaken, de mogelijke risico’s van de procedure en hun inschatting van de slagingskans en het verwachte tijdsverloop. Ook dit klachtonderdeel is gegrond en treft beide verweerders om dezelfde reden als hiervoor onder 5.2 uiteengezet.

Ad klachtonderdeel d)

5.4    Dit klachtonderdeel is ongegrond. Niet is komen vast te staan dat de belangen van klaagster onvoldoende zijn behartigd en dat niet de juiste weg is bewandeld. Klaagster heeft deze stelling onvoldoende concreet onderbouwd.

Ad klachtonderdeel e)

5.5    De raad stelt vast dat niet is komen vast te staan dat verweerders onjuiste informatie hebben verstrekt over klaagsters kansen in de procedure. Wel hebben verweerders vooraf onvoldoende informatie verstrekt aan klaagster, maar daarover heeft de raad bovenstaand bij de bespreking van klachtonderdeel c reeds een oordeel gegeven. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.6    Niet gesteld kan worden dat verweerders zich onbetamelijk hebben gedragen jegens klaagster. Voor zover geklaagd wordt over het gedrag van verweerders jegens de gemachtigde van klaagster, is klaagster niet-ontvankelijk omdat zij geen eigen belang heeft bij deze klacht en het klachtrecht alleen toekomt aan degene die in een eigen belang is getroffen. Voor zover klaagster klaagt over de bejegening jegens haar kan niet gesteld worden dat die bejegening onbetamelijk is geweest. Verweerders zijn inhoudelijk tekort geschoten jegens klaagster, maar net gebleken is dat de persoonlijke bejegening niet correct is geweest.

Verweerder sub 1

Ad klachtonderdeel g)

5.7    Dit verwijt betreft verweerder sub 1. De raad is van oordeel dat verweerder sub 1, die de zaak had aangenomen, aan klaagster onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de zaak feitelijk behandeld zou worden door verweerster sub 2. Weliswaar heeft klaagster geen bezwaar gemaakt tegen de behandeling van haar zaak door verweerster sub 2, zoals door verweerder sub 1 aangevoerd, maar feit is dat zij op zoek was naar een specialist in letselschade. Verweerder sub 1 had haar duidelijk moeten maken dat zijn stagiaire, verweerster sub 2, de zaak onder zijn leiding zou behandelen. Klaagster had op grond daarvan kunnen besluiten of dat wat haar betreft akkoord was. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond.

5.8    Dat verweerder sub 1 de behandeling van de zaak vervolgens geheel aan verweerster sub 2 heeft overgelaten kan niet worden vastgesteld. Van veel toezicht blijkt niet uit het dossier, maar verweerders hebben ter zitting uiteengezet dat zij achter de schermen overleg voerden en dat verweerster sub 2 met vragen bij verweerder sub 1 terecht kon. In hoeverre dat gebeurd is, is verder niet controleerbaar, zodat een gebrek aan begeleiding niet is komen vast te staan. Dit klachtonderdeel is voor wat betreft dit deel ongegrond.

Verweerster sub 2

Ad klachtonderdeel h)

5.9    De raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster sub 2 over onvoldoende kennis en ervaring beschikte om onder begeleiding van haar patroon, verweerder sub 1, deze zaak te behandelen. Nu klaagster onvoldoende concreet uiteen heeft gezet wat inhoudelijk onjuist is geweest, komt de raad tot de slotsom dat dit klachtonderdeel  ongegrond moet worden verklaard.

Ad klachtonderdeel i)

5.10    De raad is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerster sub 2 onvoldoende op de hoogte was van de inhoud van het dossier. Zulks is uit de stukken niet gebleken en klaagster heeft haar stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.11    Verweerster sub 2 heeft aangevoerd dat het aan de wederpartij onder voorbehoud gedane schikkingsvoorstel slechts “een proefballon” was om te onderzoeken of bij de wederpartij een redelijke bereidheid tot schikken bestond. Zij liet merken dit een normale gang van zaken te vinden. De raad is van oordeel dat dit niet het geval is en, anders dan verweerders menen, dat dit niet binnen de beleidsvrijheid van een advocaat valt. Van een advocaat mag worden verwacht dat dergelijke belangrijke voorstellen, ook  als deze onder voorbehoud van instemming door de cliënt worden gedaan, vooraf met de cliënt worden besproken. Niet uitgesloten kan worden dat een dergelijke ‘proefballon’ van invloed is op de verdere opstelling van de wederpartij en/of positie van de cliënt. Ook hier wreekt zich dat verweerster vooraf onvoldoende met klaagster heeft besproken wat haar strategie was en op welke wijze zij haar doel wilde verwezenlijken. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel k)

5.12    In dit klachtonderdeel is klaagster niet-ontvankelijk. Klaagster heeft geen eigen belang; het betreft immers het  optreden van verweerster sub 2 jegens de gemachtigde van klaagster en niet jegens klaagster zelf. Het klachtrecht komt slechts toe aan degene die in een eigen belang is getroffen. Dat is klaagster niet, althans dat is onvoldoende onderbouwd, en daarom is zij niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

6    MAATREGEL

6.1    Ten aanzien van verweerder sub 1 houdt de raad bij het opleggen van een maatregel rekening met de tuchtrechtelijke antecedenten van verweerder sub 1. In het onderhavige geval is hij in verschillende opzichten jegens klaagster tekort geschoten in de kwaliteit van de advisering en de werkzaamheden waarbij hij aan zijn stagiaire, verweerster sub 2, niet het goede voorbeeld heeft gegeven. De raad rekent verweerder sub 1 deze tekortkomingen in hoge mate aan. Daarom acht de raad onderstaande maatregel passend en geboden.

6.2    Ten aanzien van verweerster sub 2 houdt de raad bij het opleggen van een maatregel rekening met het feit dat verweerster sub 2 in opleiding was en dat haar patroon, verweerder sub 1, haar kennelijk niet op juiste wijze heeft voorgehouden op welke wijze een advocaat de praktijk behoort uit te oefenen. Dat overwegende komt de raad tot onderstaande maatregel.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard ten aanzien van beide verweerders zal de raad een kostenveroordeling uitspreken. De raad legt deze op aan verweerder sub 1 omdat hij de patroon was van verweerster sub 2 en in die hoedanigheid tekort is geschoten in zijn taak van begeleider. Hoewel verweerster sub 2 ook zelf verantwoordelijk is voor haar optreden rekent de raad haar het onjuiste handelen in mindere mate aan nu haar patroon degene is geweest die tekort is geschoten in zijn voorbeeldfunctie. De raad ziet daarin aanleiding de kostenveroordeling alleen aan verweerder sub 1 op te leggen.

a)    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder sub 1 het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

b)    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder sub 1 overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

c)    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder sub 1 overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a, b, c, g (deels) en j gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen d, e, f (deels), g (deels), h en i ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel f (deels) en k niet-ontvankelijk;

-    legt aan verweerder sub 1 de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken op;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder sub 1 zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;   

-    veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar;

-    legt aan verweerster sub 2 de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A. R. Creutzberg, voorzitter, mrs. F. Klemann, M.L.C.M. van Kalmthout, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 december 2017.

Griffier                                                                                          Voorzitter

Verzonden d.d. 7 december 2017.