ECLI:NL:TADRARL:2017:221 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-415

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:221
Datum uitspraak: 26-03-2017
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-415
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Naar het oordeel van de raad mocht verweerster als partijdig belangenbehartiger de stellingen en feiten namens haar cliënt in de procedure aanvoeren zoals zij dat heeft gedaan. Niet gebleken dat verweerster klaagster (onnodig) heeft beledigd, bewust onwaarheden heeft verkondigd of de procedure heeft willen blokkeren.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 26 maart 2018

in de zaak 17-415

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 15 november 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 29 mei 2017 met kenmerk 16-0301/NJ/sd, door de raad ontvangen op 30 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 december 2017 in aanwezigheid van verweerster. Klaagster is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster is sinds 2005 onder beschermingsbewind gesteld.

2.3    Bij beslissing van 4 december 2013 heeft de kantonrechter mevrouw B. als bewindvoerder van klaagster benoemd.

2.4    Wegens onvrede van klaagster over het functioneren van mevrouw B., heeft klaagster op enig moment de kantonrechter verzocht om mevrouw B. als bewindvoerder te ontslaan en haar stiefvader, de heer F., als nieuwe bewindvoerder te benoemen.

2.5    Bij beschikking van 29 juni 2015 heeft de kantonrechter voornoemd verzoek van klaagster afgewezen.

2.6    Klaagster heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

2.7    Verweerster heeft de bewindvoerder, mevrouw B., in hoger beroep bijgestaan en in dat kader een verweerschrift ingediend.

2.8    Op 28 januari 2016 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij het gerechtshof. Zoals het gerechtshof partijen vooraf, bij de oproepingsbrief van 21 januari 2016, heeft aangekondigd, was de mondelinge behandeling niet openbaar.

2.9    Bij beschikking van 12 april 2016 heeft het gerechtshof de beschikking van de kantonrechter vernietigd en mevrouw B. als bewindvoerder ontslagen met benoeming van de stiefvader van klaagster tot opvolgend bewindvoerder.

2.10    Op 15 november 2016 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerster bij de deken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    klaagster onnodig heeft beledigd;

b)    onjuiste informatie heeft verstrekt;

c)    de procedure bij het gerechtshof heeft willen blokkeren;

d)    klaagster belachelijk heeft gemaakt;

e)    onvoldoende onderzoek heeft gedaan.

Toelichting

3.2    Verweerster heeft er voor gezorgd dat de heer K., een huisvriend van de stiefvader van klaagster, niet werd toegelaten tot de zitting bij het gerechtshof. De houding van verweerster ter zitting was ongepast en bedoeld om klaagster in de war te brengen. Daarnaast zijn de volgende stellingen uit het verweerschrift van verweerster volgens klaagster onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar:

-    dat onderzoek heeft uitgewezen dat klaagster haar wil niet kenbaar kan maken en dat zij haar advocaat daarom niet heeft kunnen instrueren de procedure in eerste aanleg aanhangig te maken;

-    dat het gerechtshof bij de verschijning van klaagster helder zal worden dat klaagster geen weet heeft van de inhoud van de procedure;

-    dat klaagster niet in staat is om financiële gegevens te begrijpen;

-    dat de bewindvoerder regelmatig contact heeft gehad met klaagster en betrokken organisaties;

-    dat de vader van klaagster haar op “oneigenlijke wijze en zonder voorafgaand overleg” in huis heeft genomen;

-    dat klaagster een gering bedrag per week ter beschikking kreeg en ook niet meer nodig had omdat zij voor noodzakelijke uitgaven altijd extra geld kon vragen;

-    de door verweerster geschetste besteding van zakgeld door klaagster;

-    dat de vader van klaagster een negatief effect op haar leven zou hebben;

-    dat klaagster een IQ van 48 zou hebben waar het 58 moet zijn;

-    dat niet klaagster maar haar vader het initiatief tot de procedure heeft genomen.

3.3    Volgens klaagster kan verweerster zich niet uitsluitend baseren op informatie van haar cliënte. Verweerster had een eigen onderzoeksplicht.

4    VERWEER

4.1    Het gemotiveerde verweer van verweerster komt, voor zover relevant, hierna bij de beoordeling van de klacht aan de orde.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en d)

5.2    De klachtonderdelen a en d worden gezamenlijk behandeld.

5.3    Verweerster heeft betwist klaagster te hebben beledigd of belachelijk te hebben gemaakt. Het is verweerster onduidelijk waar klaagster precies op doelt. De stellingen in het verweerschrift zijn volgens verweerster gebaseerd op de visie van haar cliënt en zijn onderbouwd met producties. De raad constateert dat de door klaagster aangehaalde citaten uit het verweerschrift van verweerster partijdig zijn, in die zin dat verweerster namens haar cliënt standpunten en stellingen heeft ingenomen waarover met klaagster een verschil van mening bestond. Zoals verweerster heeft toegelicht heeft zij haar stellingen met (onder meer medische) stukken onderbouwd. Niet kan worden gezegd dat van deze stellingen een grievende en/of beledigende werking uitgaat. Het kan uiteraard zo zijn dat klaagster het niet eens is met de inhoud van het verweerschrift maar aan het voeren van een procedure is inherent dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat stellingen over en weer worden betwist. De door verweerster gebruikte bewoordingen zijn in dat kader toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het tussen klaagster en de cliënt van verweerster gevoerde debat, dat soms in felle bewoordingen is gevoerd. Niet kan worden gezegd dat verweerster met haar stellingen de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Verder is de raad uit niets gebleken dat verweerster een ongepaste houding ter zitting heeft aangenomen, zoals klaagster heeft gesteld en niet heeft onderbouwd. Dat verweerster klaagster (onnodig) heeft beledigd en/of belachelijk heeft gemaakt, heeft de raad dus niet kunnen vaststellen.

5.4    In de brief van de deken van 29 mei 2017 leest de raad ook nog de – door de deken – niet genummerde klacht van klaagster dat verweerster een verzoekschrift ondercuratelestelling heeft ingediend waarmee zij klaagster veel stress zou hebben bezorgd. De raad volgt verweerster in haar verweer dat het verweerster vrij stond om een dergelijk verzoek namens haar cliënt in te dienen. Dat de rechter dit verzoek nadien heeft afgewezen, is daarbij niet relevant.

5.5    De klachtonderdelen a en d worden ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel b) en e)

5.6    Verweerster heeft betwist in het verweerschrift bewust onwaarheden te hebben opgenomen. Verweerster heeft haar stellingen gebaseerd op mededelingen van haar cliënt en de haar ter beschikking gestelde stukken. Voorop staat dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Dat verweerster nader onderzoek had moeten doen naar de informatie die haar cliënt haar heeft verstrekt, is de raad niet gebleken. Daartoe heeft klaagster onvoldoende gesteld, anders dan dat klaagster de stellingen van verweerster in het verweerschrift inhoudelijk heeft betwist. Naar het oordeel van de raad mocht verweerster als partijdig belangenbehartiger de stellingen en feiten namens haar cliënt in de procedure aanvoeren zoals zij dat thans heeft gedaan.

5.7    Dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat ze in strijd met de waarheid zijn, heeft de raad evenmin kunnen vaststellen. Verweerster heeft toegelicht haar stellingen waar mogelijk met stukken te hebben onderbouwd. De raad stelt vast dat dit juist is, ook ten aanzien van de door verweerster namens haar cliënt ingenomen stelling over het IQ van klaagster (waarbij verweerster heeft verwezen naar een rapport van orthopedagoog van U. van 19 april 2014). Aldus kunnen de klachtonderdelen b en e niet slagen. De raad oordeelt beide klachtonderdelen ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8    Uit niets is de raad gebleken dat verweerster de procedure bij het gerechtshof heeft geblokkeerd of heeft willen blokkeren, zoals klaagster heeft gesteld en verweerster heeft betwist. Verweerster heeft gemotiveerd toegelicht dat het gerechtshof heeft besloten om de mondelinge behandeling achter gesloten deuren te laten plaatsvinden en dat niet zij maar het gerechtshof daarmee de heer K. de toegang tot de zittingszaal heeft geweigerd. Nu de raad de lezing van verweerster voldoende aannemelijk acht en klaagster deze stelling onvoldoende heeft betwist, oordeelt de raad, mede in het licht van hetgeen in de oproeping was vermeld, klachtonderdeel c ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2018.

Griffier                                  Voorzitter

Verzonden d.d. 26 maart 2018