ECLI:NL:TADRARL:2017:220 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-880

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:220
Datum uitspraak: 11-12-2017
Datum publicatie: 04-04-2018
Zaaknummer(s): 17-880
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking. Verzoeker heeft tijdens de behandeling van zijn verzetzaak de behandelende raad verzocht om aangifte wegens meineed te doen tegen een met name genoemd persoon. Dit is door de behandelende raad geweigerd, waarna de raad is gewraakt.  Het wrakingsverzoek is eerst buiten behandeling gesteld en na de zitting alsnog door de wrakingskamer schriftelijk afgedaan, zonder zitting (art.4 wrakingsprotocol). Het door verzoeker tegen verweerders aangevoerde bezwaar faalt. De bevoegdheid om aangifte te doen is geregeld in artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering. In verband met dit wetsartikel heeft de Hoge Raad bepaald in zijn arrest van 30 maart 1998, NJ 1998, 554, dat het de rechter niet vrijstaat om aangifte te doen naar aanleiding van een mondelinge behandeling op een openbare zitting. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit voor de tuchtrechter niet anders. Overigens bestaat er alleen een bevoegdheid tot het doen van aangifte als men kennis draagt van een strafbaar feit. Of er sprake was van tuchtrechtelijk verwijt, en daarmee mogelijk van een strafbaar feit, diende nu juist door verweerders onderzocht te worden, waarmee aangifte “op voorhand” natuurlijk niet te verenigen is, nog daargelaten het feit dat de tuchtrechter, zoals hiervoor overwogen, daartoe geen bevoegdheid heeft. Wrakingsverzoek afgewezen.  

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 december 2017

in de zaak 17-880

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

verzoeker

tegen

mrs. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, F. Klemann, M.A. Pasma, E.A.C. van de Wiel, P.S. van Zandbergen, leden

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig met zaaknummer 17-345. Tijdens de op 3 november 2017 in het openbaar gehouden mondelinge behandeling van het verzet in deze klachtzaak heeft verzoeker verweerders gewraakt. Verweerders hebben, na een schorsing, dat wrakingsverzoek buiten behandeling gesteld. Na de zitting hebben verweerders besloten om op die beslissing terug te komen. Bij brief van 14 november 2017 van de raad zijn verzoeker - en verweerster - in klachtzaak 17-345 daarover door de raad geïnformeerd.

1.2    Naar aanleiding van de wraking is een wrakingskamer samengesteld en de uitspraakdatum op het verzet in klachtzaak 17-345 opgeschort totdat op de wraking is beslist.

1.3    Verweerders hebben in hun verweerschrift van 16 november 2017 laten weten niet in de wraking te berusten.

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2    De grond voor wraking van verweerders is in het proces-verbaal van de zitting in klachtzaak 17-345 van 3 november 2017 genoemd.  Deze grond komt in de kern op het volgende neer:

verweerders hebben geweigerd om op zijn verzoek aangifte te doen van meineed jegens verweerster in klachtzaak 17-345. Door die weigering hebben verweerders de rechtsgang van verzoeker verstoord.

2.3    Verweerders voeren als verweer aan dat het verzoek niet is onderbouwd, dat verzoeker slechts een stelling poneert zonder die verder toe te lichten, hoewel hij gehouden is alle feiten en omstandigheden gelijk voor te dragen. Volgens verweerders is geen sprake van  feiten of omstandigheden waardoor hun rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Juist in het verzet in klachtzaak 17-345 ging het om de vraag of verweerster wel of niet gelogen had. Daarop moet door verweerders nog worden beslist, zodat op de vraag ter zitting om aangifte jegens verweerster te doen niet vooruitgelopen mocht en kon worden door verweerders. Zij verzoeken de wrakingskamer om het verzoek af te wijzen.

2.4    Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

2.5    Het door verzoeker tegen verweerders aangevoerde bezwaar faalt. De bevoegdheid om aangifte te doen is geregeld in artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering. In verband met dit wetsartikel heeft de Hoge Raad bepaald in zijn arrest van 30 maart 1998, NJ 1998, 554, dat het de rechter niet vrijstaat om aangifte te doen naar aanleiding van een mondelinge behandeling op een openbare zitting. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit voor de tuchtrechter niet anders.

2.6    Overigens bestaat er alleen een bevoegdheid tot het doen van aangifte als men kennis draagt van een strafbaar feit. Of er sprake was van tuchtrechtelijk verwijt, en daarmee mogelijk van een strafbaar feit, diende nu juist door verweerders onderzocht te worden, waarmee aangifte “op voorhand” natuurlijk niet te verenigen is, nog daargelaten het feit dat de tuchtrechter, zoals hiervoor overwogen, daartoe geen bevoegdheid heeft.

2.7    Daarom valt daaraan niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond.

2.8    Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-     wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter en mrs. H.H. Tan, G.E.J. Kornet,  in tegenwoordigheid van mr. M.M. Goldhoorn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2017.

griffier                                                    voorzitter

Verzonden d.d. 11 december 2017.