ECLI:NL:TADRARL:2017:200 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1112

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:200
Datum uitspraak: 20-11-2017
Datum publicatie: 05-02-2018
Zaaknummer(s): 16-1112
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. Klacht over eigen advocaat. Kwaliteit dienstverlening. Heropening onderzoek inz klachtonderdeel a. Opdracht aan partijen om nadere stukken in te brengen.

Tussenbeslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 november 2017

in de zaak 16-1112

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brieven van 29 maart en 4 april 2016, met bijlagen, heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 1 december 2016 met kenmerk K16/33, door de raad ontvangen op 2 december 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna ook: de raad) gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 oktober 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 14 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief van verweerder aan de raad van 4 april 2017, met bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft klager in de periode april 2014 tot en met augustus 2015 bijgestaan in een kwestie betreffende de verdeling van de nalatenschap van de ouders van klager en zijn zus.

2.3    De zus van klager heeft hem gedagvaard en onder meer gevorderd dat klager wordt veroordeeld tot betaling van € 77.764,42, aan (naar de raad verstaat) de boedel van de nalatenschap. Daartoe heeft zij gesteld dat klager uit hoofde van geldlening bedragen van NLG 70.000 (€ 31.764,62) respectievelijk € 46.000 aan zijn vader schuldig is. Zij heeft daartoe twee getekende schuldbekentenissen overgelegd. Klager ontkent dat hij een schuldbekentenis heeft afgelegd of voornoemde bedragen als lening heeft ontvangen. Klager stelt dat de overgelegde schuldbekentenissen niet door hemzelf, maar vermoedelijk door zijn vader zijn ondertekend.

2.4    Op 10 april 2014 heeft klager verweerder benaderd om verweer te voeren tegen de door zijn zus ingestelde vorderingen.

2.5    Bij brief van 11 april 2014 aan klager heeft verweerder de opdracht en het afgesproken uurtarief van € 225 excl BTW bevestigd, en daarbij opgemerkt “Mijn honorarium zal in beginsel periodiek worden gedeclareerd”.

2.6    Bij vonnis van 5 november 2014 heeft de rechtbank het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFO) als deskundige benoemd, met als onderzoeksopdracht:

1. Zijn de handgeschreven teksten op de onder 2.2 en 2.3 genoemde schuldbekentenissen geschreven door [klager]?

2. Zijn de handtekeningen op de schuldbekentenissen gezet door [klager]?

2.7    Het NFO heeft verweerder op 19 december 2014 schriftelijk verzocht om binnen drie weken zoveel mogelijk gedateerde handschriften en/of handtekeningen van klager in de periode 1985 tot en met 2012 aan te leveren. Verweerder heeft dit bericht aan klager doorgezonden.

2.8    Op 14 januari 2015 heeft klager een aantal ongedateerde notities uit zijn kladblok aan verweerder gestuurd.

2.9    Op 24 januari 2015 heeft klager aan verweerder gemaild:

“IK HEB U TWEE ORIGINELE BRIEVEN GESTUURD MET DAARBIJ (INHOUDELIJK NIET RELEVANT) HET HANDSCHRIFT VAN MIJ VERDERE BRIEVEN KAN IK NIET VINDEN.”

2.10    Bij mail van 25 januari 2015 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Ik vraag mij af of de stukken bruikbaar zijn en verzoek u dan ook morgen contact met mij op te nemen voor overleg.”

2.11    Bij mail van 26 januari 2015 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Aangezien ik u telefonisch niet bereiken kan verzoek ik u met spoed contact met mij op te nemen voor overleg.”

2.12    Klager heeft verweerder op 28 januari 2015, 15:08 uur gemaild:

“Hierbij delen wij u mede dat de rekening niet volgens de in het begin gemaakte afspraken overeenkomt. We hebben afgesproken dat de hoogte van de rekening afhangt van het bereikte resultaat en aangezien hier nog geen resultaat bereikt is begrijpen wij niet waar deze hoge rekeningen op gestaafd zijn. Hoe is het mogelijk dat wij deze rekeningen nu al krijgen notabene met een Btw tarief van 21% wat nooit ter sprake is gekomen met onze afspraken. Wij zullen dan ook afwachten op het eindresultaat en dat in alle redelijkheid volgens de gemaakte afspraken tot betaling overgaan in goed overleg.”

2.13    Daarop heeft verweerder dezelfde dag om 15:23 teruggemaild:

“De met u gemaakte financiële afspraken zijn helder, schriftelijk door mij bevestigd en nadien diverse malen met u besproken. Indien u andere afspraken wenst te maken dan stel ik voor dat u contact met mij opneemt. Met uw voorstel om mijn werkzaamheden pas achteraf in rekening te brengen kan mijn kantoor niet akkoord gaan. Een eventueel gematigd of hoger tarief bij winst resp. verlies is zoals eerder aangegeven wel bespreekbaar.” [rest van de mail niet overgelegd]

2.14    Bij brief en mail van 26 februari 2015 heeft verweerder aan klager geschreven:

“In aansluiting op ons overleg te mijnen kantore d.d. heden bericht ik u als volgt.

Tijdens ons gesprek heb ik u nogmaals aangegeven dat het voor mijn kantoor niet acceptabel is dat de nota’s d.d. 1 juli en 19 december 2014 tot op heden (deels) onbetaald zijn gelaten en u de gemaakte financiële afspraken voortdurend ter discussie blijft stellen.

U liet mij hierop weten dat ik mijn bemoeienissen hiermee als beëindigd kon beschouwen en dat u nog van zich zult laten horen.

Aangezien u het gesprek voortijdig beëindigde, hebben wij omtrent de lopende procedure geen overleg kunnen hebben. Ik heb u er in dat verband herhaaldelijk op gewezen dat wij de door de rechtbank benoemde deskundige reeds medio januari jl. de gevraagde documentatie dienden te doen toekomen en dat het niet (tijdig) daaraan voldoen voor u naar verwachting nadelige consequenties zal hebben.

Ik heb u daarop geadviseerd om u zo spoedig mogelijk tot een advocaat te wenden die u in deze kwestie verder kan bijstaan.”

2.15    Klager heeft een brief of mail, zonder op de kopie zichtbare datum, overgelegd waarin verweerder aan klager schrijft:

“Heden heb ik – zonder enige toelichting – een aantal stukken van u ontvangen. Naar aanleiding daarvan bericht ik u dat ik deze stukken niet zonder overleg met u aan de deskundige kan doorzenden.

Ik merk voorts voor de goede orde op dat mijn kantoor verlangt dat eerst de openstaande nota’s zullen zijn voldaan voordat verdere werkzaamheden voor u worden verricht, met name nu u  de gemaakte afspraken in dat verband ter discussie stelt.

Uw betaling en reactie zie ik dan ook graag per omgaande van u tegemoet.”

2.16    Op 2 maart 2015 heeft de deskundige van het NFO (blijkens het door klager overgelegde, hierna onder 2.23 genoemde bericht van het NFO van 13 april 2015) aan verweerder geschreven:

“Met het oog op het door de rechtbank gestelde termijn en gelet op de ruimte die ik u heb gegeven om representatief vergelijkingsmateriaal aan te leveren is het nu niet meer mogelijk om aanvullend vergelijkingsmateriaal aan te leveren. Voorgaande houdt in dat ik mij enkel kan uitlaten over de vraag of de betwiste handtekeningen al dan niet zijn geproduceerd door [klager]. Mijn conceptrapportage omtrent de betwiste handtekeningen verwacht ik met ca anderhalve week toe te kunnen zenden aan beide partijen. Ik verzoek beide partijen om vervolgens binnen anderhalve week te reageren op mijn conceptrapportage.”

2.17    Bij mail van 2 maart 2015 heeft verweerder aan het NFO toegezonden

“het door cliënt aangeleverde vergelijkingsmateriaal, met het vriendelijk verzoek aan u om voor de gebruikelijke behandeling daarvan zorg te dragen.”  In het klachtdossier zitten als bijlagen bij deze brief de handgeschreven stukken waarover klager ter zitting van de raad heeft gezegd: “Dat zijn de bladen uit mijn kladblok. Dat zijn geen brieven. “

2.18    Deze mail heeft verweerder dezelfde dag doorgemaild aan klager, met de mededeling:

“Hierbij (*) zend ik u de brief zoals ik deze conform uw verzoek zonder inhoudelijk overleg over deze stukken aan [de deskundige] heb verzonden.

Ik bevestig voorts dat wij afspraken dat u mij uiterlijk  morgen zult berichten of u wenst dat ik u al dan niet nog als advocaat bijsta. Desgewenst kunt u een afspraak maken voor overleg bij mij op kantoor, met dien verstande dat ik het op prijs stel indien uw echtgenote daar bij aanwezig zal zijn. In beide gevallen ontvang ik van u graag een voorstel omtrent de betaling van de openstaande nota’s.”

2.19    Bij brief d.d. 13 maart 2015 heeft het NFO de conceptrapportage aan verweerder toegezonden, met het verzoek binnen anderhalve week te reageren. Daarbij vermeldde het NFO dat de in het vonnis vermelde termijn van vier weken door het NFO was teruggebracht naar anderhalve week omdat verweerder meermaals de gestelde deadlines met betrekking tot het aanleveren van vergelijkingsmateriaal had overschreden.

2.20    Het NFO heeft op 30 maart 2015 het definitieve rapport verstuurd naar de rechtbank. De conclusie luidt dat beide handtekeningen naar de mening van het NFO van klager zijn. Indicaties die duiden op het tegendeel zijn in het ter beschikking gestelde materiaal niet aangetroffen, aldus het NFO.

2.21    Op 1 april 2015 ontving de deskundige van verweerder bericht dat hij uiterlijk op 10 april 2015 zou reageren op de conceptrapportage.

2.22    Bij brief van 10 april 2015 heeft verweerder (blijkens nagenoemde schriftelijke reactie van het NFO daarop) aan het NFO nieuw vergelijkingsmateriaal gestuurd en om aanvullend onderzoek gevraagd. Daarbij heeft verweerder onder meer geschreven

“dat cliënt ten aanzien van zijn eigen handschrift eerder niet over ander(soortig) vergelijkingsmateriaal beschikte dan dat ik u reeds heb doen toekomen”. Verder heeft verweerder het NFO verzocht om aan te geven of “de handtekening is geplaatst voordat het goedschrift werd geschreven”.

2.23    In een schriftelijke reactie hierop van 13 april 2015 heeft de deskundige van het NFO onder meer het volgende aan verweerder geschreven. Hij heeft erop gewezen dat verweerder ondanks herhaald verleend uitstel geen representatief vergelijkingsmateriaal stuurde. Toen de deskundige verweerder echter op 2 maart 2015 informeerde dat hij de rechtbank zou berichten dat verweerder de voortgang van het onderzoek blokkeerde, ontving de deskundige enkele uren later vergelijkingsmateriaal (dat niet representatief was). Voorts bevreemdde het de deskundige gezien de voorgeschiedenis, dat verweerder hem op 10 april 2015 nog vergelijkingsmateriaal stuurde. De deskundige wijst het verzoek om aanvullend onderzoek af.

2.24    Bij mail van 10 augustus 2015 heeft verweerder aan klager een schikkingsvoorstel van de advocaat van de zus van klager doorgestuurd, met verzoek om commentaar. Daarbij heeft verweerder opgemerkt

“dat ik u in de kwestie slechts verder bij kan staan indien omtrent de openstaande nota alsnog een regeling kan worden getroffen. Zoals gezegd is een maandelijkse aflossing van € 100,00 aan mijn kantoor niet acceptabel, zodat wij ook hieromtrent nader overleg dienen te plegen.

Uw reactie zie ik graag zo spoedig mogelijk bij voorkeur per e-mail van u tegemoet. “

2.25    Op 8 september 2015 heeft klager zich tot een andere advocaat gewend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt in, zoals ter zitting nader verwoord en zakelijk weergegeven, dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    niet al het door klager aan verweerder gezonden vergelijkingsmateriaal aan het NFO heeft doorgestuurd;

b)    over zijn uurtarief geen (duidelijke) afspraken heeft gemaakt met klager;

c)    tijdens de zitting bij de rechtbank op 29 september 2014 afwezig overkwam, geen woord heeft gezegd en niet adequaat heeft gereageerd.

4    VERWEER

Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en heeft zich daartegen gemotiveerd verweerd. Op dit verweer zal bij de beoordeling waar nodig worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad oordeelt als volgt.

klachtonderdeel a

5.2    De kern van klachtonderdeel a) is dat verweerder de tweede zending van klager (die twee brieven van hem bevatte) niet aan het NFO heeft gezonden, waardoor het handtekeningonderzoek negatief voor klager is uitgevallen.

5.3    Verweerder heeft daar het volgende tegenin gebracht. Nadat hij op 14 januari 2015 – toen de driewekentermijn die de deskundige klager had gesteld dus eigenlijk al was verstreken – van klager materiaal had ontvangen dat niet bruikbaar was, heeft verweerder klager herhaaldelijk verzocht alsnog voor het gevraagde vergelijkingsmateriaal zorg te dragen.  Verweerder heeft geen aanvullende stukken van klager ontvangen. Hetgeen hij wel van klager had ontvangen, heeft hij in één zending aan het NFO gezonden.

5.4    De raad overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel het volgende. Vaststaat dat verweerder de op 14 januari 2015 van klager ontvangen ‘kladbloknotities’ (zie 2.8) op 2 maart 2015 aan het NFO heeft gezonden en dat dat vergelijkingsmateriaal door het NFO is gebruikt als onderzoeksmateriaal bij het uitbrengen van zijn deskundigenbericht. Partijen strijden over het antwoord op de vraag of klager nog ander vergelijkingsmateriaal (twee brieven) aan verweerder heeft gezonden. Klager stelt dat dat zo is en dat verweerder dat nadere materiaal niet aan het NFO heeft gezonden. Verweerder ontkent nader vergelijkingsmateriaal te hebben ontvangen en stelt dus ook niets nader aan het NFO te hebben kunnen inzenden.

5.5    Het is aan klager om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken om van zijn gelijk op dit klachtonderdeel te kunnen uitgaan. Gelet op de ontkennende stellingen van verweerder, is dat tot op heden onvoldoende het geval. Toch leidt dat (thans) niet tot ongegrondverklaring van dit klachtonderdeel, aangezien de onder 2.23 omschreven brief van het NFO van 13 april 2015 grond geeft aan de veronderstelling dat klager wél nadere stukken aan verweerder heeft gezonden en dat deze stukken op 10 april 2015 door verweerder zijn doorgezonden aan het NFO. Als van de juistheid van die veronderstelling wordt uitgegaan, levert dat weliswaar niet het verwijt op dat verweerder heeft nagelaten stukken aan het NFO te zenden, maar wel het verwijt dat hij stukken te laat aan het NFO heeft gezonden. Blijkens die brief van 13 april 2015 zijn die nadere stukken immers niet meer in het deskundigenonderzoek betrokken, als gevolg van de te late inzending. De raad verstaat dit klachtonderdeel zo, dat klager daarmee ook heeft bedoeld die eventuele te late inzending van die nadere stukken aan verweerder te verwijten.

5.6    De raad heeft daarom behoefte aan nadere voorlichting op dit punt, opdat daaromtrent helderheid ontstaat. Het onderzoek wordt daartoe heropend.

5.7    De raad verzoekt eerst klager en daarna verweerder zich schriftelijk uit te laten over de volgende vraag: 

het NFO stelt van verweerder op 10 april 2015 nadere stukken te hebben ontvangen; wat voor stukken waren dat?

5.8    De raad draagt daarnaast klager op om aan de griffie van de raad van discipline te sturen:

1)  een volledige kopie (met kop, adressering, datum, ondertekening) van het onder 2.15 bedoelde bericht;

2) kopie van de door verweerder op 10 april 2015 aan het NFO gestuurde nadere stukken, zonodig na deze eerst te hebben opgevraagd bij het NFO.

5.9    De raad draagt daarnaast verweerder op kopie aan de griffie van de raad van discipline te sturen van de volgende stukken:

1) de brief van 19 december 2014 waarmee hij naar zijn zeggen de brief van het NFO van dezelfde datum aan klager heeft doorgestuurd;

2) zijn rappellen van 17, 20, 25 januari en 23 februari 2015 aan klager:

3) de door verweerder op 10 april 2015 aan het NFO gestuurde nadere stukken, zonodig na deze eerst te hebben vragen opgevraagd bij het NFO.

5.10    Na de uitlatingen op dit punt zal de raad verder beslissen over klachtonderdeel a) en de overige klachtonderdelen.  

BESLISSING

De raad van discipline:

-    heropent het onderzoek;

-    bepaalt dat partijen zich schriftelijk zullen uitlaten in de onder 5.7 tot en met 5.9  omschreven zin;

-    bepaalt dat klager zich als eerste zal mogen uitlaten, met overlegging van stukken, en daartoe gelegenheid heeft tot en met dinsdag 12 december 2017;

-    bepaalt dat verweerder zich daarna zal mogen uitlaten, met overlegging van stukken, en daartoe gelegenheid heeft tot en met dinsdag 2 januari 2018;

-    houdt iedere verdere beslissing aan.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. mrs. G.R.M. van den Assum, M.W. Veldhuijsen, P.P.Verdoorn, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.

Griffier                                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 20 november 2017.