ECLI:NL:TADRARL:2017:193 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-959

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:193
Datum uitspraak: 02-10-2017
Datum publicatie: 14-12-2017
Zaaknummer(s): 16-959
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Maatregelen, subonderwerp: Schorsing
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij gegrond voor wat betreft het volgende. Verweerder heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de geestestoestand van zijn cliënt, een psychisch kwetsbare patiënt, tevens de man van klaagster. Voor het onderzoeken van de wilsbekwaamheid van een cliënt wordt aangeknoopt bij richtlijnen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de zogenoemde ‘voorlegger’ van de Raad voor Rechtsbijstand in Bopz-zaken. Verweerder heeft te lichtvaardig gehandeld door, zonder overleg met klaagster of de instelling waar de man verbleef, in relatief korte tijd allerlei maatregelen te treffen met vergaande gevolgen voor onder meer klaagster. Tevens moet het er voor worden gehouden dat verweerder zijn cliënt niet (voldoende) op de mogelijkheid van gefinancierde (verzekerde) rechtsbijstand heeft gewezen. Voorwaardelijke schorsing van vier weken.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 oktober 2017

in de zaak 16-959

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 10 maart 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 17 oktober 2016 met kenmerk K 16/24, door de raad ontvangen op 18 oktober 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 april 2017 in aanwezigheid van klaagster en haar gemachtigde mr. [K.], en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    het faxbericht van klaagster met een bijlage van 7 april 2017, op diezelfde datum door de griffie van de raad ontvangen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is in gemeenschap van goederen getrouwd met de heer [B.] (hierna: ‘de man’).

2.2    Bij de man is in 2011, op 51-jarige leeftijd, de diagnose frontotemporale dementie vastgesteld. Sinds januari 2014 verblijft de man in een specialistisch zorg- en behandelcentrum voor jong dementerenden (hierna: ‘de instelling’). Aan klaagster was een volmacht verleend om de belangen van de man te behartigen.

2.3    In januari 2015 heeft de man verweerder verzocht hem als advocaat bij te staan.

2.4    Op 23 januari 2015 heeft verweerder de man vergezeld bij een bezoek aan de notaris waarbij de man zijn levenstestament heeft laten herroepen.

2.5    Op 31 januari 2015 heeft de man de eerder aan klaagster verstrekte volmacht (laten) herroepen en vanaf die datum een volmacht verstrekt aan zijn zus en tante.

2.6    Bij verzoekschrift van 4 februari 2015 heeft klaagster na overleg met de instelling de rechtbank Gelderland verzocht tot ondercuratelestelling van de man en met benoeming van haarzelf als curator.

2.7    Op 11 februari 2015 heeft verweerder (het bestuur van) de instelling bericht dat hij de belangen van de man behartigt en dat de volmacht aan klaagster is ingetrokken.

2.8    Bij brief van 17 februari 2015 heeft verweerder zich als belangenbehartiger van de man bij klaagster geïntroduceerd. In de brief heeft verweerder gemeld dat een onderling overleg met klaagster de voorkeur geniet en heeft hij voorgesteld “alsnog op korte termijn een oriënterend gesprek” met klaagster te beleggen.

2.9    Bij brief van 27 februari 2015 heeft klaagster bij verweerder bezwaar gemaakt tegen zijn declaratie en gemeld dat verweerder heeft nagelaten na te gaan of de man een rechtsbijstandverzekering had.

2.10    Op 5 maart 2015 heeft verweerder de rechtbank Gelderland verzocht om het verzoek ondercuratelestelling af te wijzen, althans dat een onafhankelijk derde dient te worden benoemd.

2.11    Op 11 maart 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder op grond van de interne kantoorklachtenregeling.

2.12    Bij beschikking van 20 maart 2015 heeft de rechtbank Gelderland het verzoek om ondercuratelestelling afgewezen en beslist dat een externe bewindvoerder en mentor zal worden benoemd. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen:

“De kantonrechter is, gelet op de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat een curatele vooralsnog een te zware maatregel is. Wel is aannemelijk dat rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen en niet vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Daarom zal worden overgegaan tot het instellen van een bewind en mentorschap.”

2.13    Klaagster beschikt over een brief van de instelling van 4 mei 2016 die niet met naam is ondertekend. De brief, die in het kader van deze klachtprocedure is overgelegd, vermeldt onder meer:

“I.v.m. de privacy wetgeving kunnen wij een beperkte verklaring afleggen.

Tevens sturen wij een niet persoonlijk ondertekende versie mee die u kan gebruiken voor derden, de reden hiervan is dat zowel de advocaat als de oude mentor uw man gebruiken dan wel misbruiken om hun gelijk te halen en dit is i.v.m. de veiligheid van ons personeel en de medebewoners ontoelaatbaar. De gegeven die wij samenvatten heeft u vanuit de dag rapportages ten tijde van dat u nog alle zaken beheerde.

Op 27 januari 2015 is dhr. [naam verweerder] door div. behandelaars aan gesproken dat uw man niet in staat was om te handelen, in tel. overleg is er met de notaris ook verklaard d.d. 26 januari 2015 dat uw man handelingsonbekwaam was. Ook later is meermalen duidelijk gemaakt dat uw man geen helder beeld meer heeft en had van de werkelijkheid en dat hij beter direct met u in contact kon treden om de onrust van meneer op te lossen zodat meer schade voorkomen zou worden.

De zuster en de tante van meneer zijn pas media jan. 2015 in zicht gekomen nadat hij naar eigen zeggen en bevestiging van u al meer dan 10 jaar geen contact had gehad en zij ook niet op de hoogte waren van zijn ziektebeeld.”  [afkorting-raad]

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder de zaak van de man heeft aangenomen ondanks het advies van de instelling om dat niet te doen;

b)    verweerder alles wat de man hem heeft verteld voor waarheid heeft aangenomen zonder zijn ziektebeeld in acht te nemen en zonder overleg met klaagster, met als gevolg dat er zowel emotioneel als financieel schade is ontstaan voor de gemeenschap;

c)    verweerder de gemeenschap van klaagster en de man heeft geschaad door niet na te gaan of de man verzekerd was voor rechtsbijstand;

d)    verweerder onjuiste tarieven heeft gehanteerd en uren zijn gefactureerd die niet aan de zaak zijn besteed;

e)    verweerder met de man naar de bank is gegaan voor het opvragen van rekeningafschriften en andere boodschappen.

3.2    Klaagster heeft haar klacht als volgt nader onderbouwd.

Ad klachtonderdeel a) en b)

3.3    Verweerder heeft kennelijk het advies van de instelling niet willen volgen. Dit advies is verweerder bij zijn eerste bezoek aan de man gegeven en staat verwoord in de (latere) brief van de instelling van 4 mei 2016. De waarschuwing van de instelling had aanleiding moeten zijn om het nodige te doen om vast te stellen dat de man daadwerkelijk zijn wil kon bepalen. Uit niets blijkt dat verweerder voldoende (onderzoek) heeft gedaan om een goed beeld te krijgen van de geestelijke toestand van de man. Verweerder had hiertoe kunnen overleggen met klaagster. Er is geen overleg geweest. Verweerder heeft niet gezocht naar een oplossing in der minne.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Uit niets blijkt dat verweerder de aanwezigheid van een rechtsbijstandsverzekering bij aanvang van de opdracht met de man heeft besproken. Tijdens het gesprek bij de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder heeft verweerder verklaard hier niet naar te hebben gevraagd. De rechtsbijstandspolis was verweerder op 8 april 2015 nog niet eens bekend. De verzekeraar heeft nadien dekking afgewezen omdat de zaak niet tijdig is gemeld. Had verweerder direct navraag gedaan en was er tijdig gemeld dan hadden de advocaatkosten bij de verzekeraar gedeclareerd kunnen worden. Nu komen de kosten voor de gemeenschap van klaagster en de man.

Ad klachtonderdeel d)

3.5    Verweerder heeft voor bezoek aan de man op zondag 1 februari 2015 tijd in rekening gebracht terwijl de man op die dag volgens de urenregistratie van de instelling geen bezoek heeft ontvangen. Verder heeft verweerder tijd geschreven voor een brief die klaagster niet heeft ontvangen en voor de behandeling van de interne kantoorklacht terwijl dit volgens de kantoorklachtenregeling niet de bedoeling is. Daarnaast zijn de declaraties hoger dan de som van de bestede uren maal het uurtarief. Klaagster is ontvankelijk in dit klachtonderdeel omdat de declaraties van verweerder betaald dienen te worden uit het gemeenschappelijke huwelijksvermogen en daarmee klaagster ook raakt.

Ad klachtonderdeel e)

3.6    Klachtonderdeel e) is niet nader toegelicht.

4    VERWEER

4.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a) en b)

4.2    De man heeft zich tot verweerder gewend omdat hij niet tevreden was over de wijze waarop klaagster zijn belangen behartigde. Er was veel wantrouwen jegens klaagster. De instelling van de man heeft verweerder niet ontraden om de belangen van de man te behartigen. De man heeft zelf telefonisch contact opgenomen waarna een intakegesprek heeft plaatsgevonden. Tijdens de intake heeft de man gemeld dat hij lijdt aan frontotemporale dementie. Bij het gesprek was ook de tante van de man aanwezig. Verweerder is tijdens dit gesprek gebleken dat de man goed in staat was zijn wil te bepalen.

Ad klachtonderdeel c)

4.3    Bij de intake is de mogelijkheid van een beroep op gefinancierde rechtsbijstand of een rechtsbijstandsverzekering met de man besproken. De man verwachtte daar niet voor in aanmerking te komen en heeft verweerder verzocht de zaak op betalende basis aan te nemen. De rechtsbijstandsverzekeraar heeft nadien bevestigd de kosten niet te dekken.

Ad klachtonderdeel d)

4.4    De gemaakte kosten zijn conform de gemaakte en aan de man schriftelijk bevestigde betalingsafspraken in rekening gebracht. De opdrachtbevestiging kan in hier niet worden verstrekt omdat verweerder daarmee zijn geheimhoudingsverplichting jegens de man zou schenden. Van meet af aan is aangedrongen op een minnelijke regeling en overleg. Klaagster heeft daarvan geen gebruik willen maken.

Ad klachtonderdeel e)

4.5    Verweerder heeft op dit klachtonderdeel niet specifiek gereageerd.

5    BEOORDELING

5.1    Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a) en b)

5.2    Gezien de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandeld.

5.3    De vraag die ter beantwoording voorligt is of verweerder, gezien het ziektebeeld van de man, voldoende heeft gedaan om zich te vergewissen van de geestestoestand van de man. De Advocatenwet noch de verordeningen en richtlijnen van de Nederlandse Orde van Advocaten bevatten aanwijzingen hoe de wilsbekwaamheid van een cliënt moet worden onderzocht, indien er reden bestaat om daaraan te twijfelen. Met een verwijzing naar een uitspraak van het Hof van Discipline van 13 juni 2014 (ECLI:NL:TAHVD:2014:148) kan aanknoping worden gezocht bij het stappenplan van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de zogenoemde ‘voorlegger’ van de Raad voor Rechtsbijstand in Bopz-zaken. Beide documenten worden gekenmerkt door de grootst mogelijke te betrachten zorgvuldigheid bij psychisch kwetsbare patiënten. Hoewel deze documenten rechtstreekse toepassing missen kan wel aansluiting worden gezocht bij de normering daarvan. Volgens het Hof van Discipline behoort in dat kader tot de zorg van een advocaat in de zin van artikel 46 Advocatenwet bij twijfel over de wilsbekwaamheid van een cliënt ten minste het houden van een uitvoerig gesprek met zijn cliënt zonder aanwezigheid van derden (behoudens een gecertificeerde tolk), in welk gesprek - naast een onderzoek naar de voorgelegde vraag om juridische bijstand - begrip en beslisvaardigheid van de cliënt door open vragen wordt onderzocht. Verder wordt in geval van bewind/mentorschap/curatele door de advocaat contact opgenomen met de bewindvoerder/mentor/curator, en wordt – maar dit slechts na toestemming van de cliënt – informatie ingewonnen bij derden als verplegend personeel en familie.

5.4    Vaststaat dat verweerder te maken had met een psychisch kwetsbare patiënt. Dat verweerder met die wetenschap de hiervoor genoemde zorgverplichting voldoende in acht heeft genomen is de raad niet gebleken. Daartoe acht de raad het volgende van belang. Van een uitvoerig (intake)gesprek zonder de aanwezigheid van derden is geen sprake geweest. Tijdens de intake was volgens verweerder immers de tante van de man aanwezig, met welke tante de man overigens pas weer sinds een maand contact had na een periode van 14 jaar. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard geen informatie te hebben ingewonnen over de fysieke en/of geestelijke gesteldheid van de man bij klaagster, de behandelend psycholoog of ander personeel van de instelling voordat hij de opdracht opnam. Verweerder heeft ook niet gesteld dat hij dit nodig achtte. Verweerder heeft gemeend uit slechts één gesprek van – naar eigen zeggen – 1,5 uur te kunnen constateren dat de man voldoende wilsbekwaam was. De raad acht deze conclusie voorbarig en niet conform de hiervoor genoemde norm. Juist het ziektebeeld van de man had aanleiding voor verweerder moeten zijn om de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. Door nog op dezelfde dag van het intakegesprek, of daags daarna, de man zijn levenstestament te laten herroepen, zoals thans is geschied zonder enig nader overleg of onderzoek, getuigt daar niet van.

5.5    Verweerder heeft verzocht om de door klaagster overgelegde brief van de instelling van 4 mei 2016 buiten beschouwing te laten omdat deze anoniem is. De raad volgt verweerder niet in dit verzoek. De raad gaat uit van de juistheid van de brief nu, zoals uit de stukken naar voren komt, de naam van de ondertekenaar wel bij de deken bekend is gemaakt en dit kennelijk bij de deken niet heeft geleid tot verder onderzoek naar de herkomst ervan. Uit de brief volgt dat de instelling verweerder vanaf 27 januari 2015 kenbaar heeft gemaakt dat de man niet in staat was om te handelen, dan wel dat hij geen goed beeld meer heeft van de werkelijkheid. De raad kan uit de brief niet afleiden dat de instelling verweerder expliciet heeft verzocht om de man niet bij te staan. Wel volgt uit de brief dat de instelling verweerder meermalen heeft ‘gewaarschuwd’ voor de geestestoestand van de man. Kennelijk heeft verweerder deze waarschuwingen genegeerd of in ieder geval onvoldoende serieus genomen. Ook dit leidt tot het oordeel dat verweerder te lichtvaardig heeft gehandeld door, zonder overleg met klaagster of de instelling te hebben gehad, in relatief korte tijd allerlei maatregelen te treffen met vergaande gevolgen voor onder meer klaagster. In dat kader acht de raad aannemelijk dat het herroepen van het levenstestament, het intrekken van de volmacht aan klaagster en het (laten) benoemen van een extern bewindvoerder ertoe hebben geleid dat het contact van klaagster (en hun kinderen) met de man nog verder onder druk is komen te staan. Door aldus te handelen heeft verweerder de belangen van klaagster onevenredig geschaad.

5.6    De stelling van verweerder dat hij van meet af aan bij klaagster heeft aangedrongen op het treffen van een minnelijke regeling en/of overleg, wordt gepasseerd. Dat blijkt niet, althans onvoldoende uit de brief van 17 februari 2015 waarnaar verweerder verwijst. De brief suggereert dat verweerder eerder heeft geprobeerd om met klaagster in overleg te treden, echter dit staat haaks op de stelling van klaagster dat zij pas na ontvangst van bedoelde brief met verweerder bekend werd. Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van zijn stelling blijkt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verweerder niet voorafgaand aan de verzending van de brief, met klaagster in contact is getreden. Van enige pogingen tot overleg of contact daarna van de zijde van verweerder is de raad evenmin gebleken. Juist in een situatie als deze, waarin sprake is van kwetsbare familieverbanden, had het in de rede gelegen te onderzoeken of een regeling in der minne mogelijk was, zoals hij zelf ook in zijn brief van 17 februari 2015 heeft gemeld.

5.7    De raad acht de handelwijze van verweerder in strijd met de zorgvuldigheid die verweerder diende te betrachten. Om die reden oordeelt de raad klachtonderdelen a en b gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.8    Verweerder stelt weliswaar de man te hebben gevraagd naar en gewezen te hebben op de mogelijke dekking onder de rechtsbijstandsverzekering, doch dit is de raad uit niets gebleken. De opdrachtbevestiging waaruit dit volgens verweerder blijkt, heeft hij niet getoond. Volgens verweerder zou hij door het tonen hiervan zijn beroepsgeheim schenden doch daarmee miskent verweerder dat de deken in het kader van het klachtonderzoek een verlengde geheimhoudingsplicht heeft. Verweerder had de brief dus zonder problemen kunnen tonen om daarmee zijn verweer concreet te onderbouwen. Ook uit de overige stukken in het klachtdossier kan de raad niet vaststellen dat verweerder de man op de mogelijke vergoeding via de rechtsbijstandsverzekering heeft gewezen en heeft onderzocht of er dekking was. Dat verweerder niet bekend was met de polis zoals klaagster heeft gesteld, volgt volgens de raad genoegzaam uit de omstandigheid dat in het kader van de interne kantoorklacht aan klaagster is gevraagd om de polis en de naam van de contactpersoon bij de verzekeraar aan (het kantoor van) verweerder te verstrekken. Kennelijk bevond deze informatie zich niet in het dossier. Aldus moet het er voor worden gehouden dat verweerder de man niet of onvoldoende op de mogelijkheid van gefinancierde (verzekerde) rechtsbijstand heeft gewezen. De raad rekent dit verweerder aan. Dat de verzekeraar de kosten van rechtsbijstand niet (volledig) zou hebben vergoed zoals verweerder heeft gesteld, kan de raad niet vaststellen. Een bericht van de verzekeraar waaruit dit blijkt, ontbreekt in het klachtdossier. De raad oordeelt klachtonderdeel c gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9    Klaagster klaagt over de hoogte van de declaraties van verweerder. De raad merkt op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele of de geschillenprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. Dat laatste is niet gesteld. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.10    Deze klacht is algemeen gesteld en niet met concrete feiten onderbouwd. De raad heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder met de man de door klaagster genoemde boodschappen heeft gedaan en dat verweerder hierdoor de grenzen van hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, heeft overschreden. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Op grond van alle omstandigheden in deze zaak acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor vier weken passend en geboden. De raad heeft daarbij onder meer laten meewegen de ernstige gevolgen die het handelen van verweerder voor klaagster heeft gehad, alsmede dat verweerder ter zitting van de raad geen enkel inzicht in zijn handelen heeft getoond. De raad heeft met het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder bij het bepalen van de hoogte van de maatregel rekening gehouden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.4    Het verzoek van klaagster om een veroordeling van verweerder in de kosten van rechtsbijstand in deze procedure, wordt afgewezen. Procesvertegenwoordiging is in tuchtzaken niet verplicht en in beginsel ook niet nodig. De kosten van rechtsbijstand worden daarom in beginsel niet vergoed. Van bijzondere omstandigheden om hiervan af te wijken, is de raad onvoldoende gebleken. Daarnaast ziet de raad geen aanleiding om een schadevergoeding vast te stellen zoals door klaagster is verzocht. Los van de omstandigheid dat een schadevergoeding ex artikel 48b Advocatenwet enkel als bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd, kan de raad de causaliteit en de hoogte van de vermeende schade niet vaststellen, waarbij de raad verwijst naar hetgeen hiervoor bij de beoordeling van klachtonderdeel d) is overwogen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen a tot en met c gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen d en e ongegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;

-    bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder een of meer van de navolgende bijzondere of algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;

-     stelt als algemene voorwaarde dat verweerder zich binnen de hierna te melden proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-     stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt.

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 25,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-    bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar.

Aldus gewezen door mr. mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. H. Dulack, C.W.J. Okkerse, B.E.J.M. Tomlow en A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 oktober 2017.

Griffier                                                                         Voorzitter

Verzonden d.d. 2 oktober 2017.