ECLI:NL:TADRARL:2017:172 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-698

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:172
Datum uitspraak: 20-09-2017
Datum publicatie: 15-11-2017
Zaaknummer(s): 17-698
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing over klacht tegen toenmalige deken. Verweerder heeft op grond van de voor hem geldende regelingen, zowel in de Advocatenwet als in de leidraad dekenale klachtbehandeling, op zorgvuldige en doelmatige wijze gehandeld en klager ruim voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn klachten toe te lichten en aan te vullen. Verweerder heeft binnen de hem toekomende grote vrijheid gehandeld jegens klager. Verweerder heeft met zijn handelen zoals hij heeft gedaan geenszins het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 september 2017

in de zaak 17-698

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 15 augustus 2017, met kenmerk K 16/L 04, door de raad ontvangen op dezelfde datum.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 6 juni 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen zijn voormalige advocaat, mr. N. en bij brieven van 13 en 14 juli 2016 tegen diens kantoorgenoot, mr. I. Verweerder heeft in zijn toenmalige hoedanigheid van deken deze klachten onderzocht.

1.2    Bij brief van 24 juni 2016 heeft verweerder aan klager in de zaak tegen mr. N. onder meer de ontvangst en de formulering van de klachten bevestigd en klager voor uitgebreide informatie omtrent de klachtbehandeling verwezen naar de leidraad dekenale klachtbehandeling op de website (www.advocatenorde-limburg.nl).

1.3    Bij brief van 5 juli 2016 heeft verweerder aan klager bevestigd dat op 1 juli 2016 met hem en zijn echtgenote een gesprek heeft plaatsgevonden en heeft daarbij tevens bevestigd dat klager heeft aangegeven in alle lopende zaken zelf een advocaat aan te zullen zoeken ter vervanging van de beklaagde advocaat mr. N.

1.4    Bij brief van 5 juli 2016 heeft verweerder aan mr. N. het volgende geschreven:

“Tijdens een mondeling onderhoud op 1 juli 2016 met [klager en zijn echtgenote] deelde [klager] mede dat hij van u de dossiers inzake CIZ en CZ niet compleet heeft aangeleverd gekregen. Met name ontbreekt (…). Hetgeen u onlangs aan [klager] zond bevat volgens hem alleen de correspondentie van de laatste 2 maanden.

Ik verzoek u [klager] de gevraagde correspondentie te doen toekomen, dan wel mij te berichten wat aan afgifte van deze stukken in de weg staat.” [afkortingen-voorzitter]

Op 8 juli 2016 heeft mr. N. aan de verweerder laten weten de dossiers aan klager ter beschikking te hebben gesteld.

1.5    Bij brief van 19 juli 2016 heeft verweerder aan klager in de zaak tegen mr. I. onder meer de ontvangst en de formulering van de klachten bevestigd en klager voor uitgebreide informatie omtrent de klachtbehandeling verwezen naar de leidraad dekenale klachtbehandeling op de website (www.advocatenorde-limburg.nl).

1.6    Klager heeft medio 2016 de Raad voor Rechtspraak [naar de voorzitter begrijpt: de Raad voor Rechtsbijstand] verzocht om alle toevoegingen te verstrekken die in zijn zaken zijn afgegeven, alsmede informatie te verstrekken over de in die zaken gedeclareerde uren. Dit verzoek is afgewezen op grond van de privacywetgeving.

1.7    Bij brief van 22 juli 2016 van verweerder gelijktijdig aan klager en aan mr. N. heeft verweerder onder meer bericht:

“In zijn brief van 16 juli 2016 verzoekt [klager] ondergetekende hem schriftelijk mede te delen of de Orde van Advocaten het eens is met het besluit van de Raad voor Rechtspraak. Ik ga op dat verzoek niet in omdat het ondergetekende noch de Orde van Advocaten vrijstaat om beslissingen van andere organen te beoordelen. Het behoort niet tot onze taak.

Wel kan ik [klager] adviseren indien hij in die kwestie advies nodig heeft zich dan te wenden tot het Juridisch Loket (…).

Aan mr.[N.] bevestig ik de ontvangst op 11 juli 2016 van zijn brief d.d. 8 juli 2016 met bijlagen (3) welke ik hierbij ter kennisname zend aan [klager].

Tot slot verzoek ik [klager] uitdrukkelijk ondergetekende in het vervolg geen tussentijdse reacties of mededelingen toe te sturen maar uitsluitend een reactie te zenden indien dat door ondergetekende wordt verzocht.” (afkortingen-voorzitter)

1.8    Bij brief van 26 juli 2016 heeft klager zich beklaagd over de wijze waarop verweerder zijn klacht tegen mr. N. heeft opgepakt. In die brief heeft hij verweerder opgedragen het onderzoek onmiddellijk te stoppen en hem te berichten of de klachtzaak aan de raad zal worden gezonden.

1.9    In reactie daarop heeft verweerder bij brief van 2 augustus 2016 nogmaals de werkwijze van klachtbehandeling door een deken toegelicht en gemeld dat klager de brief van mr. N. van 8 juli 2016 - waarin hij aangeeft de dossiers aan klager ter beschikking te hebben gesteld - in kopie heeft toegezonden. Verweerder heeft voorts uit de brief van klager van 26 juli 2016 geconcludeerd dat het kennelijk niet de wens van klager was om tegen mr. N. een klacht in te dienen zodat verweerder de klachtbehandeling tegen mr. N. zal staken

1.10    Nadat klager aan verweerder kenbaar heeft gemaakt een afronding van de klachtdossiers te willen, heeft verweerder bij brief van 2 september 2016 aan betrokkenen meegedeeld dat de wisseling van stukken is beëindigd. Bij brieven van 19 oktober 2016 zijn in beide klachtzaken door de toenmalig waarnemend deken (abusievelijk ondertekend op naam van verweerder) dekenstandpunten geformuleerd. Daarin is tevens aan klager verzocht om bij gewenste doorzending van de klachten aan de raad tijdig het dan verschuldigde griffierecht over te maken.

1.11    Klager heeft zijn klacht bij de deken nog aangevuld/ toegelicht bij brieven van 14 september 2016, 18 november 2016 en 22 mei 2017.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    een onderzoek op te starten naar mr. N., terwijl klager heeft verzocht de klacht onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline te brengen;

b)    na te laten klager te informeren over hoe de klachtprocedure in zijn werk gaat;

c)    niet te hebben bewerkstelligd dat mr. N. tot afgifte van alle door klager gevraagde gegevens is overgegaan;

d)    klager te berichten dat hij geen stukken meer mocht aanleveren;

e)    te stellen dat klager niet rechtstreeks met mr. N. mocht communiceren;

f)    het standpunt in te nemen dat de Raad voor Rechtsbijstand op goede gronden het verzoek van klager heeft afgewezen, zonder eerst de vraagstelling van klager daarover aan de Nederlandse Orde van Advocaten voor te leggen;

g)    zonder toestemming van klager vertrouwelijke stukken en aan hem gerichte brieven aan mr. N. door te sturen;

h)    na te laten om alles in het werk te stellen om de waarheid boven water te krijgen, nu vaststaat dat mr. N. en mr. I. fraude en oplichting hebben gepleegd;

i)    te trachten om klager te beletten om zijn klachten bij de raad van discipline voor te leggen door klager te chanteren het griffierecht te moeten betalen om te voorkomen dat zijn klachtrecht jegens de beide advocaten verloren zou gaan.

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Op grond van de geldende wet- en regelgeving is een deken gehouden om de klacht eerst te onderzoeken middels toepassing van hoor en wederhoor, ook als een klager vraagt om onmiddellijke doorzending van een klacht aan de raad van discipline. Deze werkwijze heeft verweerder in de klachtzaken van klager gehanteerd.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    In beide klachtzaken is klager schriftelijk - bij brieven van 24 juni 2016 en van 19 juli 2016 - gewezen op en verwezen naar de Leidraad klachtbehandeling op de website van het ordebureau. Klager wist dan ook, althans had in elk geval bekend kunnen zijn, met de gang van zaken van de klachtbehandeling door verweerder.

Ad klachtonderdeel c)

3.3    Bij brief van 5 juli 2016 heeft verweerder bij mr. N. de door klager specifiek verlangde stukken opgevraagd. Op 8 juli 2016 heeft mr. N. daarop laten weten de dossiers waarover hij beschikte aan klager ter beschikking te hebben gesteld. Klager heeft zelf aangegeven in ieder geval een deel van die stukken te hebben ontvangen. Van belemmering van de rechtsgang is beslist geen sprake, aldus verweerder.

Ad klachtonderdeel d)

3.4    Bij brief van 22 juli 2016 heeft verweerder klager verzocht geen tussentijdse reacties of mededelingen toe te sturen en uitsluitend een reactie te zenden als daarom werd verzocht. Dit is volgens verweerder een doelmatige maatregel om een ordentelijk verloop van de klachtbehandeling te bevorderen.

Ad klachtonderdeel e)

3.5    Verweerder acht dit klachtonderdeel feitelijk niet onderbouwd maar kan zich ook overigens niet herinneren klager te hebben verboden om rechtstreeks met mr. N. te corresponderen.

Ad klachtonderdeel f)

3.6    Verweerder verwijst ter betwisting hiervan naar zijn brief van 22 juli 2016 aan klager. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.

Ad klachtonderdeel g)

3.7    In het kader van hoor en wederhoor wordt correspondentie in klachtzaken altijd doorgezonden naar de andere partij. Slechts in uitzonderingssituaties wordt daarvan afgeweken. Klager heeft niet verzocht om bepaalde brieven niet door te sturen aan mr. N. en ook overigens was het verweerder niet bekend dat klager niet wenste dat mr. N. bepaalde brieven onder ogen zou krijgen. Dat klager daardoor schade heeft geleden, betwist verweerder.

Ad klachtonderdeel h)

3.8    De klachten zijn conform de Leidraad Klachtbehandeling onderzocht. De klacht jegens mr. I. is op basis van de door verweerder ontvangen klachtbrieven van 13 en 14 juli 2016 onderzocht. De ontvangst en de formulering van de klachten zijn aan hem bevestigd bij brief van 19 juli 2016. Het onderzoek naar deze klachten is afgerond met een dekenstandpunt van de toenmalige waarnemend deken bij brief van 19 oktober 2016. Uit die stukken blijkt niet dat klager tevens een klacht zou hebben opgeworpen met betrekking tot fraude en oplichting door mr. I. Ook de klachten jegens mr. N. zijn volgens de Leidraad onderzocht. De ontvangst en de formulering van de klachten zijn op 24 juni 2016 aan klager bevestigd. Het onderzoek is vervolgens afgerond met een dekenstandpunt van de toenmalig waarnemend deken bij brief van 19 oktober 2016. Daarin is geconstateerd dat aanknopingspunten ontbreken dat mr. N. heeft gefraudeerd met toevoegingen. De raad beoordeelt geheel zelfstandig de zaken en is niet gebonden aan de opvatting van de (toenmalig) waarnemend deken.

Ad klachtonderdeel i)

3.9    Verweerder betwist dat hij heeft getracht om klager de weg naar de raad van discipline te beletten. Hij heeft bij de klachtbehandelingen gehandeld zoals van een deken verwacht mocht worden. Van chantage van klager is geen sprake. Na afronding van de klachtprocedures zijn (door de toenmalige waarnemend deken) dekenstandpunten geformuleerd en is klager gewezen op de mogelijkheid zijn klachten, na betaling van het verschuldigde griffierecht, aan de raad van discipline voor te leggen. Van enig klachtwaardig handelen is dan ook geen sprake.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken in het arrondissement van de orde van advocaten in Limburg. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Anders dan klager stelt, bestaat geen verplichting voor een deken om een klacht op verzoek van een klager direct door te zenden naar de raad van discipline. Integendeel, op grond van de in deze geldende regelingen als door verweerder genoemd, was verweerder juist verplicht om de klachten eerst te onderzoeken. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder daarbij gehandeld als van hem mag worden verwacht als deken. Niet valt in te zien in hoeverre verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Derhalve zal de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat hij met stukken heeft onderbouwd, en welke stukken als zodanig niet door klager zijn bestreden, valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Bij brief van 24 juni 2016 heeft verweerder klager verwezen naar de Leidraad dekenale klacht klachtbehandeling op de website. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Daarmee is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder als deken destijds gedaan wat van hem verwacht mocht worden ten aanzien van ten behoeve van klager bij mr. N. opgevraagde stukken. Dat mr. N. daarna volgens klager niet alle stukken heeft afgegeven, kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten bij gebreke van een grondslag daarvoor. Ook dit klachtonderdeel oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen d), g), h) en i)

4.5    Gelet op de samenhang tussen deze klachtonderdelen zal de voorzitter deze gelijktijdig beoordelen.

4.6    De voorzitter is van oordeel dat verweerder op grond van de voor hem geldende regelingen, zowel in de Advocatenwet als in de leidraad dekenale klachtbehandeling, op zorgvuldige en doelmatige wijze heeft gehandeld en klager ruim voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om zijn klachten nader toe te lichten en aan te vullen. Gelet op de grote vrijheid die een deken heeft om een klacht te onderzoeken stond het verweerder vrij om 1) klager te verzoeken om alleen nog op zijn uitdrukkelijk verzoek nog schriftelijke reacties in te dienen om zodoende het klachtonderzoek in belang van alle partijen vlot te laten verlopen, om 2) alle correspondentie in de klachtzaken naar betrokkenen door te sturen zoals wordt vereist door het beginsel van hoor en wederhoor, nu voor verweerder niet kenbaar hoefde te uit de gevoerde correspondentie dat bepaalde stukken van klager vertrouwelijk moesten blijven, en 3) om klager erop te wijzen dat bij gebreke van (tijdige) betaling van het wettelijk verschuldigde griffierecht de klacht niet kan worden doorgezonden naar de raad van discipline. Dat daarbij sprake van chantage is geweest of belemmering van de rechtsgang en frustratie van waarheidsvinding, is de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet gebleken. Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat verweerder met zijn handelen zoals hij heeft gedaan geenszins het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Dat verweerder de belangen van klager zou hebben geschaad of anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens hem heeft gehandeld, is de voorzitter niet gebleken.

4.7    Nu van enig klachtwaardig handelen door verweerder geen sprake is, zal dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

4.8    Het verwijt van klager dat verweerder hem zou hebben verboden om rechtstreeks met mr. N. te corresponderen, is onvoldoende concreet onderbouwd. Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel f)

4.9    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder op zorgvuldige wijze gereageerd in zijn brief van 22 juli 2016 aan klager. Niet valt in te zien in hoeverre hiervan aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daartoe heeft klager onvoldoende gesteld. Ook dit klachtonderdeel zal kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 20 september 2017.

griffier                             voorzitter

Verzonden d.d. 20 september 2017