ECLI:NL:TADRARL:2017:171 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-697

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:171
Datum uitspraak: 20-09-2017
Datum publicatie: 15-11-2017
Zaaknummer(s): 17-697
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klacht tegen voormalig deken. Voorzitter oordeelt dat een deken ook na indiening van klacht tegen hem de klachten tegen de beklaagde advocaten mag blijven behandelen. Gevolg van het wettelijk systeem. Doorverwijzing naar andere deken staat volledig ter vrije beoordeling van de deken zelf. In deze klachtzaken heeft verweerder vanaf de indiening van de klacht tegen hem, vanaf 3 augustus 2016, de afhandeling van de klachten van klager aan zijn toenmalig waarnemend deken overgedragen. Daarmee is verweerder aan de wens van klager tegemoet gekomen. Dat de naam van verweerder onder het dekenstandpunt van de waarnemend deken is gezet, is een administratieve omissie gebleken. Alleen dat is niet voldoende om daaruit af te leiden dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 september 2017

in de zaak 17-697

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

voormalig deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 15 augustus 2017, met kenmerk K 16/L 03, door de raad ontvangen op dezelfde datum.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 6 juni 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen zijn voormalige advocaat, mr. N. en bij brieven van 13 en 14 juli 2016 tegen diens kantoorgenoot, mr. I. Verweerder heeft in zijn toenmalige hoedanigheid van deken deze klachten onderzocht.

1.2    Bij faxbericht van 3 augustus 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder over de wijze waarop hij het onderzoek naar bedoelde klachten heeft verricht. Deze klacht met kenmerk K 16/ L 04, is - na verwijzing door de voorzitter van het Hof van Discipline op 20 augustus 2016 - door de deken onderzocht en op 15 augustus 2017 aan de raad doorgestuurd. Dit klachtdossier is bij de raad bekend onder zaaknummer 17-698.

1.3    Bij fax van 27 september 2016 heeft klager zich tot de deken gewend om zich (opnieuw) te beklagen over de wijze van de klachtbehandeling door verweerder vanaf 3 augustus 2016.

1.4    Na ontvangst van de e-mail van 4 oktober 2016 met nadere toelichting van klager, heeft de deken bij brief van 6 oktober 2016 de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om de klacht op grond van artikel 46c Advocatenwet te verwijzen naar een deken voor onderzoek en afhandeling.

1.5    Bij brieven van 19 oktober 2016 zijn in de onder 1.1 bedoelde klachtzaken dekenstandpunten geformuleerd. Deze brieven zijn met de naam en de handtekening van verweerder verzonden aan klager.

1.6    In de voorzittersbeslissing van 20 oktober 2016 heeft het Hof van Discipline de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken Gelderland. Bij brief van 9 november 2016 heeft het Hof van Discipline de deken daarover bericht.

1.7    Eind 2016/begin 2017 heeft klager de voorzitter van het Hof van Discipline verzocht om in te grijpen in het onderzoek naar aanleiding van zijn klacht over verweerder/de deken en verweerder te ‘wraken’. Bij e-mailbericht van 2 februari 2017 is namens de voorzitter aan klager bericht dat aan dat verzoek niet kan worden voldaan omdat het daartoe niet de bevoegdheid heeft.

1.8    Klager heeft zijn klacht bij de deken nog aangevuld bij brieven van 18 november 2016, 29 november 2016, 7 februari 2017 en 22 mei 2017.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

zich met het onderzoek van de klachten te blijven bemoeien nadat hij bij brief van 2 augustus 2017 had toegezegd niet meer bij de klachtenbehandeling betrokken te zullen zijn.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn toenmalige hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld als van hem mocht worden verwacht als deken en binnen de ruime vrijheid die hem daarbij toekomt. Feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn gesteld noch gebleken.

4.3    Voor zover de klacht er in feite om gaat dat verweerder de klachten tegen de genoemde advocaten is blijven behandelen ook nádat klager verweerder in zijn hoedanigheid van deken had beklaagd, geldt dat dit het gevolg is van het wettelijk systeem. In de (Advocaten)wet is niet geregeld dat het (verdere) onderzoek naar de klacht van een klager in zulke gevallen kan worden verwezen naar een andere deken/derde of dat door indiening van een klacht tegen een deken het onderzoek van die deken naar de klacht zolang wordt opgeschort. Alhoewel dat laatste wellicht praktisch zou zijn, staat dat volledig ter vrije beoordeling van de deken zelf. Daartoe bestaat géén verplichting van de deken. Of dat een juiste gang van zaken is, is eventueel een zaak van de wetgever; niet van de tuchtrechter.

4.4    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat verweerder heeft besloten om vanaf de indiening van de klacht tegen hem, vanaf 3 augustus 2016, de afhandeling van de klachten van klager aan zijn toenmalig waarnemend deken over te dragen. Dat hij dat in zijn brief van 2 augustus 2016 ook aan klager zo heeft toegezegd kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen en kan ook overigens in het midden blijven. Verweerder is immers door de overdracht van het klachtonderzoek aan de toenmalig waarnemend deken aan de wens van klager tegemoet gekomen dat hij zich niet langer met de klachtonderzoeken zou bemoeien. Dat de door de toenmalig waarnemend deken ingenomen dekenstandpunten bij brieven van 19 oktober 2016 aan klager met de naam en handtekening van verweerder zijn verzonden, is een administratieve omissie gebleken. Dit enkele feit is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat verweerder daardoor zodanig heeft gehandeld dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.5    Nu van enig klachtwaardig handelen door verweerder geen sprake is, zal de klacht kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 20 september 2017.

griffier                                                           voorzitter

Verzonden d.d. 20 september 2017