ECLI:NL:TADRARL:2017:11 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1100

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:11
Datum uitspraak: 11-01-2017
Datum publicatie: 23-02-2017
Zaaknummer(s): 16-1100
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt klacht over kwaliteit dienstverlening van eigen (3e) advocaat voldoende. Communicatie eveneens voldoende. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 11 januari 2017

in de zaak 16-1100

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 28 november 2016 met kenmerk 16-0106/AF/sd, door de raad ontvangen op 29 november 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft vanaf medio 2014 klaagster als derde advocaat bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. De voorgaande advocaat heeft in reactie op het verzoekschrift tot echtscheiding van de ex-partner van klaagster namens klaagster bij de rechtbank een verweerschrift ingediend met zelfstandige tegenverzoeken.

1.2    Bij brief van 24 juli 2014 aan klaagster heeft verweerster haar mening gegeven over de (deels onjuiste) gang van zaken tot dat moment in genoemde procedure en diverse opties voor verdere behandeling van haar zaak aan klaagster voorgelegd.

1.3    Bij brief van 4 augustus 2014 heeft verweerster namens klaagster aan de rechtbank het volgende bericht:

“Bovenstaande zaak staat voor uitlatingen partijen aan de zijde van cliënte. Uw rechtbank heeft naar ik begreep aan de voorgaande advocaat van cliënte verzocht zich uit te laten over de door haar gedane verzoeken bij zelfstandig verzoekschrift. Eén en ander mede naar aanleiding van het verweerschrift van verzoekster.

Inmiddels heb ik de zaak bestudeerd en kom ik tot de conclusie dat de geformuleerde verzoeken niet helder zijn en niet alle conform het geldende procesreglement. Namens cliënte heb ik dan ook een gewijzigd zelfstandig verzoekschrift opgesteld welke u hierbij aantreft. (…).”

1.4    Op verzoek van klaagster heeft [H] Administratiekantoor op 4 september 2014 een financieel overzicht opgesteld over de boekjaren 2008 tot en met 2012, waarbij dat kantoor kon beschikken over de aangifte IB van de ex-partner van klaagster. Verweerster heeft deze financiële stukken in de procedure gebracht.

1.5    Bij brief van 12 april 2016, aangevuld bij brief van 19 mei 2016 door haar gemachtigde (tot 15 juni 2016), mr. E., advocaat te [plaats], heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in de echtscheidingsprocedure van klaagster te verzuimen een aantal vorderingen in te dienen en bewijsstukken in te brengen, waardoor klaagster financiële/materiële schade heeft geleden;

b)    op cruciale momenten voor klaagster vaak niet bereikbaar te zijn wegens vakantie en dan niet voor adequate waarneming te zorgen.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    In dit klachtonderdeel staat centraal of verweerster als opvolgend advocaat de (financiële) afwikkeling van de echtscheiding van klaagster heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van de belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet.

4.2    Uitgangspunt daarbij is dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

4.3    Op basis van de door verweerster overgelegde stukken en haar gemotiveerde verweer kan niet worden vastgesteld dat verweerster klaagster niet naar behoren heeft bijgestaan. Verweerster heeft klaagster na een eerste bespreking op kantoor ook schriftelijk bij brief van 24 juli 2014 uitvoerig ingelicht over de in haar ogen deels onjuiste gang van zaken in de reeds lopende verzoekschriftprocedure en aan klaagster diverse opties voorgelegd. Vanuit de situatie dat de omvang van de verzoeken van klaagster al waren bepaald door de voorgangster van verweerster, heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter daarna gedaan wat zij als advocaat behoorde te doen. Verweerster heeft met indiening op 4 augustus 2014 van een gewijzigd verweerschrift bij de rechtbank zelfs geprobeerd om een en ander te repareren. De voorzitter is voorts gebleken dat verweerster namens klaagster de financiële stukken van Administratiekantoor [H] van 4 september 2014 in het geding heeft gebracht ter onderbouwing van de door haar voorganger namens klaagster ingestelde vordering op haar ex-partner. Blijkens deze financiële stukken is rekening gehouden met de gegevens uit de aangifte IB van de ex-partner van klaagster, zodat voor verweerster geen noodzaak bestond om die informatie alsnog op te vragen bij de ex-partner. Evenmin bestond voor verweerster een gegronde reden om nadere informatie bij de ex-partner op te vragen om het al eerder door haar voorganger ingediende verzoek tot terugbetaling te onderbouwen, welk verzoek erop zag dat de bankrekening van klaagster door haar ex-partner was geplunderd. Met verweerster is de voorzitter van oordeel dat volstaan kon worden met onderbouwing van dat verzoek met de bankafschriften van klaagster. Door te handelen als gedaan heeft verweerster zich naar het oordeel van de voorzitter voldoende ingespannen om de belangen van klaagster naar behoren te behartigen, nu ook overigens niet is gesteld of gebleken welke verzoeken/vorderingen verweerster in de lopende procedure had moeten instellen of welke stukken zij alsnog had moeten indienen. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten van verweerster is geen sprake, zodat dit klachtonderdeel dan ook kennelijk ongegrond wordt geoordeeld.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klaagster verwijt verweerster in dit klachtonderdeel dat zij op cruciale momenten niet bereikbaar was wegens vakantie en dan niet voor waarneming had gezorgd. Verweerster betwist dit en onderbouwt haar standpunt onder meer met diverse e-mails aan klaagster waaruit het tegendeel blijkt. Verweerster stelt dan ook dat zij tijdens vakanties wel bereikbaar was voor klaagster, ofwel via haar secretariaat, dan wel via één van haar twee waarnemers en zo nodig zelfs telefonisch rechtstreeks. Bovendien werd post tijdens afwezigheid van verweerster altijd doorgestuurd naar klaagster en was het kantoor telefonisch op werkdagen voldoende bereikbaar voor klaagster.

4.5    Nu verweerster het verwijt van klaagster gemotiveerd heeft betwist, kan de voorzitter niet vaststellen dat van onbereikbaarheid van verweerster tijdens vakanties sprake is geweest. De voorzitter kan ook niet beoordelen of tijdens vakanties van verweerster de belangen van klaagster onvoldoende zijn behartigd door waarneming. Daartoe heeft klaagster haar verwijt onvoldoende met concrete feiten onderbouwd. Omdat klaagster ook overigens geen nadere feiten of omstandigheden heeft gesteld, die het verwijt van klaagster aannemelijk maken, zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 januari 2017.

griffier    voorzitter