ECLI:NL:TADRARL:2017:104 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1168

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:104
Datum uitspraak: 20-03-2017
Datum publicatie: 13-07-2017
Zaaknummer(s): 16-1168
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht tegen (voormalig) eigen advocaat. Het dagvaarden van klager door verweerder wegens niet betaling van zijn facturen en het vervolgens niet aanbrengen van die dagvaarding wegens nagebleken oninbaarheid is niet klachtwaardig. Voorts stond het verweerder vrij om klager mede te delen dat hij de vordering op klager als steunvordering bij de faillissementsaanvraag van klager zou indienen indien klager de facturen niet tijdig zou voldoen. Van  dreiging of chantage is niets gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 maart 2017

in de zaak 16-1168

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 21 december 2016 met kenmerk K 16/56, door de raad ontvangen op 22 december 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Sinds 1996 heeft verweerder als advocaat werkzaamheden verricht voor klager.

1.2    Op 1 april 2010 en 3 mei 2010 heeft verweerder facturen gestuurd aan klager voor door hem ten behoeve van klager verrichte werkzaamheden.

1.3    Vanwege het onbetaald blijven van de facturen heeft verweerder op 23 juli 2015 klager bij openbaar exploot – vanwege het niet bekend zijn van een vaste woon- en verblijfplaats van klager – laten dagvaarden. Op 28 juli 2015 is het openbaar exploot in de Staatscourant gepubliceerd.

1.4    Verweerder heeft op 29 juli 2015 een kopie van de dagvaarding per e-mail aan klager verstuurd en klager bericht dat hij van (de advocaat van) andere schuldeisers het verzoek heeft ontvangen om zijn vordering als steunvordering te laten dienen bij de faillissementsaanvraag van klager. Verweerder heeft zijn bericht afgesloten met de mededeling:

“Indien ik betaling niet binnen de hierboven gestelde termijn ontvang acht ik mij vrij om mijn vordering uit handen te geven in het kader van een faillissementsaanvraag.”

1.5    Verweerder heeft de dagvaarding niet aangebracht bij de rechtbank.

1.6    De gemachtigde van klager, hierna: R., heeft nadien verweerder gedagvaard en gevorderd om verweerder te veroordelen tot betaling van de door klager gemaakte kosten wegens het niet aanbrengen van eerder genoemde dagvaarding. De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 oktober 2016 de vordering afgewezen en daaraan de volgende motivering ten grondslag gelegd:

“Met [verweerder] is de kantonrechter van oordeel dat, uitgaande van de stellingen van [R.] en de vaststaande feiten, geen sprake is van onrechtmatig handelen van [verweerder] jegens […] [klager], kennelijk een voormalige cliënt van [verweerder]. Onweersproken heeft [verweerder] aangevoerd, gedocumenteerd met relevante e-mails van [klager], dat [klager] betaling van de twee in de processtukken genoemde declaraties heeft toegezegd. Die toezegging is [klager] niet nagekomen hetgeen voor [verweerder] aanleiding was om [klager] te dagvaarden. Het enkele feit dat [verweerder] de dagvaarding niet heeft laten inschrijven op de rol van de rechtbank en dat [R.] abusievelijk zich reeds had gesteld als gemachtigde voor [klager] betekent nog niet dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van [verweerder] jegens [klager]. Van enige vermogensschade aan de zijde van [klager], waarvoor [verweerder] aansprakelijk zou zijn, is geen sprake. De akte van cessie waarbij [klager] zijn vermeende aanspraken op schadevergoeding heeft gecedeerd aan [R.] sorteert dan ook geen enkel effect. Op die grond dient de vordering van [R.] te worden afgewezen.”

1.7    Bij brief van 6 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven.

a)    Verweerder heeft klager onder druk gezet door een dagvaarding uit te brengen. De dagvaarding diende enkel als pressiemiddel. Dat blijkt uit de omstandigheid dat de dagvaarding nadien niet bij de rechtbank is aangebracht. Hierdoor heeft klager onnodige kosten gemaakt. Klager betwist de facturen. Naar zijn mening heeft hij alle facturen voldaan en is er geen reden meer om te betalen, te meer gezien het tijdsverloop van vijf jaar. Om van het “gezeur” af te zijn heeft klager zijn compagnon gevraagd om te betalen. Verweerder heeft de pogingen hiertoe echter afgeslagen en zelfs aangeboden om de facturen tegen korting zwart te betalen.

b)    Verweerder heeft gedreigd met het indienen van de vordering als steunvordering bij de faillissementsaanvraag van klager als klager de facturen niet tijdig zou voldoen. Hiermee heeft verweerder zich schuldig gemaakt aan chantage.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. 

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Klager heeft de facturen steeds volledig erkend. Ondanks vele verzoeken van verweerder en toezeggingen door klager dat hij zou gaan betalen, is betaling achterwege gebleven. Het staat verweerder vrij om rechtsmaatregelen te treffen als een cliënt zijn declaraties onbetaald laat. Omdat verweerder berichten ontving waaruit hij kon afleiden dat een dagvaardingsprocedure weinig zinvol zou zijn, heeft verweerder de dagvaarding uiteindelijk niet laten inschrijven bij de rechtbank.

3.2    Bij vonnis van 19 oktober 2016 heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen sprake is van onrechtmatig handelen van verweerder jegens klager door de dagvaarding niet aan te brengen.

3.3    Het klopt dat de compagnon van klager een poging heeft gedaan om te betalen maar daaraan werd de voorwaarde verbonden dat aan de onderneming van de compagnon van klager werd gefactureerd. Aan deze voorwaarde kon en wilde verweerder niet voldoen omdat hij geen werkzaamheden voor die onderneming heeft verricht. Verweerder heeft niet voorgesteld om de facturen zwart te betalen.

3.4    Niet is gebleken van daadwerkelijk gemaakte kosten door klager.

Ad klachtonderdeel b)

3.5    Er is geen sprake van een oneigenlijk pressiemiddel. Verweerder heeft klager in de gelegenheid gesteld om te betalen om zo een faillissementsaanvraag te vermijden. Verweerder is op dit punt juist transparant geweest. Bovendien heeft verweerder onder meer contact gehad met het bureau van de orde en een (oud) deken over het indienen van de steunvordering.

3.6    Het staat een advocaat vrij om het faillissement van een schuldenaar aan te vragen.  Verweerder benadrukt dat dit voor hem het uiterste middel was. Van chantage is geen sprake.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht betreft het handelen van de eigen advocaat. De klacht betreft het optreden van verweerder in de periode vanaf 23 juli 2015.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Door klager wordt niet betwist dat hij de facturen van 1 april 2010 en 3 mei 2010 verschuldigd was. Klager spreekt bij repliek weliswaar over “deze factuur” maar de voorzitter gaat er vanuit dat klager daarmee doelt op de genoemde twee facturen.

4.3    Dat klager alle facturen van verweerder zou hebben voldaan en derhalve niets meer aan verweerder verschuldigd zou zijn, is een stelling die klager eerst bij repliek heeft ingenomen. Klager stelt daarnaast dat bedoelde facturen hem vijf jaar na dato “plots” via een derde ter ore kwamen. De voorzitter passeert de stellingen van klager op dit punt.

4.4    Uit het klachtdossier is de voorzitter immers genoegzaam gebleken dat verweerder – door de jaren heen – regelmatig om betaling van de facturen heeft verzocht en dat de reactie van klager steeds was dat verweerder betaling tegemoet kon zien. De algemene indruk is dat verweerder klager steeds de nodige tijd en ruimte heeft gegeven om te betalen, hetgeen kennelijk mede werd ingegeven door de vriendschappelijke relatie die verweerder met klager had, en dat klager ondanks de vele toezeggingen niet tot betaling is overgegaan.

4.5    Dat voor verweerder in deze situatie op enig moment de maat vol was en hij zich genoodzaakt zag om klager te dagvaarden, is begrijpelijk en oordeelt de voorzitter in dat kader niet klachtwaardig. Het stond verweerder vrij incassomaatregelen te treffen én deze ook weer te staken vanwege te verwachten oninbaarheid. Niet is gebleken dat verweerder klager met de dagvaarding onder druk heeft gezet.

4.6    Door de kantonrechter is vastgesteld dat er geen vermogensschade is aan de zijde van klager waarvoor verweerder aansprakelijk zou zijn. Klager heeft niet concreet onderbouwd dat en waarom in de onderhavige klachtprocedure anders zou moeten worden geoordeeld. Van onnodige kosten aan de zijde van klager door toedoen van verweerder is de voorzitter derhalve niet gebleken.

4.7    Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat het verweerder vrij stond om het betalingsaanbod van de compagnon van klager af te slaan. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat hij niet gehouden was de tenaamstelling op de facturen aan te passen. De stelling dat verweerder heeft aangeboden de facturen zwart te betalen, is door verweerder betwist en is, wat daar verder ook van zij, voor de behandeling van de klacht niet relevant.

4.8    De voorzitter acht dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.9    Het stond verweerder vrij, voor zover zou worden voldaan aan de Gedragsregels, om aan klager mee te delen dat de vordering als steunvordering zou worden gebruikt bij niet tijdige betaling.

4.10    Van enige bedreiging en/of chantage door verweerder jegens klager is niets gebleken. Daarvoor is uiteraard meer nodig dan de enkele mededeling van verweerder dat hij zich bij niet betaling vrij achtte om zijn vordering uit handen te geven in het kader van een faillissementsaanvraag. Dit leidt ertoe dat de voorzitter dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond zal verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 27 maart 2017.

griffier                                                                     voorzitter

Verzonden d.d. 20 maart 2017.