ECLI:NL:TADRARL:2017:101 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-516

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:101
Datum uitspraak: 27-03-2017
Datum publicatie: 12-07-2017
Zaaknummer(s): 16-516
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Naar het oordeel van de raad heeft het handelen van verweerster niet voldaan aan de kwaliteitseisen die van haar mochten worden verwacht. Gelet op de redactie van de opdrachtbevestiging, die ruimte overliet voor een eigen interpretatie, behoefde klaagster niet te begrijpen dat haar opdracht aan (uiteindelijk) verweerster beperkt was tot het indienen van een verzetschrift tegen een Duitse uitspraak op uitsluitend formele gronden. Dat verweerster nader onderzoek naar de wensen van klaagster heeft gedaan, is niet gebleken. Verweerster heeft voorts geen deskundige inschatting gemaakt van de zaak van klaagster en geen inzicht getoond in de verschillende juridische (on)mogelijkheden van de zaak en het verzetschrift was inhoudelijk onder de maat. Verweerster had in de gegeven omstandigheden moeten verifiëren of klaagster op de hoogte was van de zittingsdatum. Dat heeft zij niet gedaan, waardoor de zaak slechts kort voor de zitting kon worden voorbesproken. Daarnaast zijn afspraken onvoldoende schriftelijk vastgelegd waardoor misverstanden konden en zijn ontstaan. Verweerster mocht zich na vertrouwensbreuk onttrekken aan de zaak. In zoverre klacht ongegrond, voor het overige gegrond. Maatregel van waarschuwing, omdat verweerster toen advocaat-stagiaire was onder begeleiding van een patroon.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 maart 2017

in de zaak 16-516

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 oktober 2015, aangevuld bij ongedateerde brief zoals door de deken ontvangen op 9 mei 2016,  heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 juni 2016 met kenmerk 51/15/078, door de raad ontvangen op 3 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 januari 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerster, bijgestaan door mr. [X] Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief van de deken van 21 juli 2016 met daarbij nagezonden stukken van partijen, door de raad ontvangen op 22 juli 2016;

-    de brief, met bijlagen, van verweerster van 12 januari 2017, door de raad ontvangen op 16 januari 2017.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Bij beschikkingen van [datum] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel (hierna: de rechtbank) op verzoek van de familie [S] verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de beslissing van [datum] 2011 van het Oberlandesgericht te Oldenburg, Duitsland, alsmede van de beslissing van [datum] 2013 van het Landgericht te Osnabrück, Duitsland (hierna: de Duitse beslissingen). Genoemde Nederlandse beschikkingen zijn op [datum] 2015 betekend aan klaagster.

2.2    Klaagster heeft zich daarna gewend tot mr. [X], een kantoorgenoot van verweerster.

2.3    In de op naam van verweerster gestelde opdrachtbevestiging van 22 mei 2015 aan klaagster staat onder meer vermeld:

“ Op 19 mei jl. hebben wij elkaar gesproken op mijn kantoor en u heeft mij of mijn kantoorgenoot verzocht om voor u werkzaamheden te verrichten. Meer in het bijzonder heeft u mij verzocht om verzet in te stellen tegen de aan u betekende beschikking van de Rechtbank in Nederland betreffende de tenuitvoerlegging in Nederland van het Duitse vonnis. (…)

2.4    Per e-mail van 26 mei 2015 heeft mr. [X] aan klaagster laten weten dat verzet zal worden aangetekend ‘wat enkel ziet op de juiste betekening, vertaling etc’. Tevens meldt mr. [X] daarin:

“Zoals het er nu naar uit ziet kan in Nederland niet opnieuw een inhoudelijke behandeling plaats vinden.”

Per e-mail van diezelfde dag heeft klaagster hem voorgesteld om hetgeen zij heeft geschreven naar de advocaat en de e-mails mee te sturen.

2.5    Op 28 mei 2015 schrijft klaagster aan mr. [X]:

“Goedemiddag helaas heb ik geen Email ontvangen maar gezien de email wisseling alsmede alle email verkeer alsmede de brief naar de advocaat van [S] ga ik er vanuit dat alles er in staat wat erin moet staan. Hoofdzakelijk het bedrog en oplichting tenaamstelling alsmede geen vertaling in Nederlands van de Duitse stukken.”

In een volgende e-mail op diezelfde dag heeft klaagster aan mr. [X] gevraagd te bevestigen dat alles in goede orde is ontvangen en tevens vermeld: ‘ik ga dus accoord’

2.6    Op 28 mei 2015 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen verweerster en klaagster, zoals door verweerster wordt bevestigd in haar e-mail van 29 mei 2015 aan klaagster. In die e-mail vermeldt verweerster tevens dat klaagster akkoord heeft gegeven voor verzending van het concept-verzoekschrift, ook al was klaagster niet in de gelegenheid om de per e-mail toegezonden stukken in het buitenland te bestuderen.

2.7    Op 29 mei 2015 heeft verweerster namens klaagster op grond van artikel 43 EEX-verordening (oud) juncto artikel 34 en 35 EEX-verordening een ‘verzoekschrift verzet verleend verlof (exequator)’ (hierna verder: de verzetzaak) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank. Per e-mail van 24 juni 2015 heeft verweerster aan klaagster laten weten dat de zitting in de verzetzaak bij de rechtbank is gepland op [datum] 2015 om 14.00 uur. Op de zitting van [datum] 2015 is de behandeling van de zaak aangehouden voor het in het geding brengen van vertalingen van de Duitse stukken.

2.8    Klaagster heeft per e-mail van 16 juli 2015 aan verweerster een aantal omstandigheden opgesomd aan de zijde van de familie [S] en tevens opgemerkt:

“Het stinkt en stinkt. we moeten hier echt nog een brief over naar de rechtbank zenden. Lees mijn stellingname nog maar eens door. Hoe het allemaal in zijn werk is gegaan.“

2.9    In e-mails van 16 juli 2015 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de rechter geen inhoudelijk oordeel zal geven over de Duitse vonnissen, dat het nog slechts over formaliteiten gaat en heeft zij klaagster geadviseerd om een aanvraag tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te doen.

2.10    In haar brief van 19 augustus 2015, met bijlagen waaronder de brief van klaagster van 13 april 2015 aan de advocaat van de familie [S], verzoekt klaagster verweerster onder de daarin genoemde bijzondere omstandigheden een brief aan de rechtbank te sturen. In haar e-mail van 20 augustus 2015 heeft verweerster daarop afwijzend gereageerd. Op de e-mail van 20 augustus 2015 van klaagster, met daarin het verzoek om het in ieder geval te proberen omdat de rechter toch nog niets heeft gelezen door de Duitstalige stukken, heeft verweerster bij e-mail van 21 augustus 2015 nogmaals aangegeven die informatie niet aan de rechter te zullen doorsturen, omdat die geen invloed kan hebben op de verzetzaak.

2.11    Verweerster heeft per e-mail van 8 oktober 2015 klaagster laten weten dat sprake is van een vertrouwensbreuk als gevolg waarvan zij zich genoodzaakt ziet om haar taak als advocaat neer te leggen. Tevens adviseert zij klaagster om zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een week een nieuwe advocaat te zoeken in verband met de overdracht van het dossier en de toevoeging.

2.12    Bij fax van 15 oktober 2015 heeft verweerster de rechtbank te kennen gegeven zich te onttrekken aan de zaak van klaagster. In reactie daarop is namens de rechtbank bij e-mail van 19 oktober 2015 aan verweerster - en in cc aan klaagster - bericht dat de rechtbank heeft besloten om de op 26 oktober 2015 geplande vervolgzitting aan te houden en de zaak op de rol te plaatsen van 2 november 2015 voor dagbepaling.

2.13    Mr. H. heeft zich bij de rechtbank als opvolgend advocaat voor klaagster gesteld en heeft klaagster bijgestaan bij de voortgezette mondelinge behandeling die op [datum] 2015 heeft plaatsgevonden in de verzetzaak.

2.14    Bij beschikking van [datum] 2015 heeft de voorzieningenrechter in de verzetzaak het verzet ongegrond verklaard en het verzoek van klaagster afgewezen, daarbij onder meer overwegende:

“2.1 Bij [de Duitse beslissingen] zijn [klaagster] en haar echtgenoot veroordeeld om aan [S] te betalen een bedrag van € 410.000,00, alsmede tot betaling van een bedrag van € 19.245,82. (…)

3.2 De voorzieningenrechter overweegt vooreerst dat [S], na aanhouding, bij brief van 3 september 2015 heeft voldaan aan het door [klaagster] terecht opgeworpen bezwaar dat aan haar geen vertaling van de beslissingen beschikbaar is gesteld. [Klaagster] heeft hier belang bij (…). Nu [S] alsnog de vertalingen aan [klaagster] ter beschikking heeft gesteld, ligt het tweede deel van het verzoek derhalve voor afwijzing gereed. (…)

3.4 De voorzieningenrechter overweegt dat [klaagster] geen van de in artikelen 34 en 35 van de EEX-verordening genoemde gronden heeft aangevoerd. Zij voert enkel aan dat de beslissingen zijn genomen op basis van onjuiste feiten en aannames en dat zij om die reden ook aangifte heeft gedaan in Nederland tegen [S] wegens fraude en oplichting. [Klaagster] heeft voorts aangevoerd dat zij is doorverwezen naar de Duitse politie, alwaar zij eveneens aangifte heeft gedaan. Wanneer zou blijken dat inderdaad sprake is van een beslissing die is gebaseerd op onjuiste aannames en feiten dan kan [klaagster] vernietiging van de beslissingen vorderen in Duitsland (Oldenburg). Bovendien zou sprake zijn van rechtsverwerking, nu [S] lange tijd niet van zich heeft laten horen en nu opeens betaling opeist. Voorgaande stellingen zijn echter niet relevant voor deze procedure. Een inhoudelijke herbeoordeling van de Duitse beslissingen is hier niet aan de orde, en dat geldt evenzo voor een herkwalificering van de in de beslissingen opgenomen feiten en aannames. Nu geen beroep is gedaan op de in de artikelen 34 en 35 van de EEX-verordening genoemde weigeringsgronden, en hier ook geen sprake van lijkt te zijn, dient het verzoek te worden afgewezen.” (afkortingen – raad)

2.15    Klaagster, bijgestaan door mr. B, heeft een kort geding aanhangig gemaakt jegens de familie [S]. Bij mondeling vonnis van [datum] 2016, aanvullend gemotiveerd op [datum]t 2016, heeft de voorzieningenrechter, samengevat weergegeven, de op grond van de onder 2.1 genoemde beschikking van [datum] 2015 aangekondigde executiemaatregelen geschorst totdat over de uitleg van de beschikking van [datum] 2015 onherroepelijk is beslist, in die zin dat tussen partijen vast zal staan of familie [S] al dan niet een opeisbare vordering heeft ter grootte van € 410.000,- op klaagster, voortvloeiend uit de beslissing van [datum] 2011 van het Oberlandesgericht Oldenburg. De voorzieningenrechter overweegt daartoe onder meer:

“4.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet ter discussie staat dat [S] c.s. over een rechtsgeldige executoriale titel beschikt. Wel is opmerkelijk inderdaad dat er in het betekeningsexploit van 1 mei 2015 aan [klaagster] ineens wordt vermeld dat er een bedrag van € 410.000,- door [klaagster] aan [S] dient te worden voldaan. In de beslissing van [datum] 2011 is inderdaad geen veroordeling van [klaagster] tot betaling van enig bedrag opgenomen, zodat de voorzieningenrechter voorshands van mening is dat [klaagster] gelijk heeft ten aanzien van haar stelling dat er in het betekeningsexploit plotseling melding wordt gemaakt van een veroordeling tot betaling van een geldbedrag van € 410.000,- waartoe iedere rechtsgrond ontbreekt. “ (afkortingen-raad)

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    voor klaagster als toevoegingscliënte niets te doen;

b)    niet of onvoldoende met klaagster te communiceren;

c)    zich ten onrechte te onttrekken als advocaat, waardoor de zitting op [datum] 2015 niet is doorgegaan;

d)    onvoldoende kwaliteit te leveren en de duidelijke instructies van klaagster te negeren, waardoor de belangen van klaagster onvoldoende zijn behartigd.

3.2    Ter onderbouwing van klachtonderdelen a) en d) voert klaagster aan dat zij zich als toegevoegde cliënte niet serieus genomen heeft gevoeld door verweerster en dat verweerster haar belangen niet goed heeft behartigd. Zo heeft verweerster de door klaagster aangereikte stukken niet bestudeerd, niet de noodzakelijke actie ondernomen zoals door klaagster uitdrukkelijk was verzocht en heeft bovendien ter zitting van [datum] 2015 haar mond niet open gedaan, maar alleen geprotesteerd tegen het gelegde beslag.

3.3    Volgens klaagster is verweerster daarnaast ook ondeskundig gebleken. Verweerster heeft voor klaagster bij de Nederlandse rechter een verzetschrift ingediend dat juridisch niet in orde was, zo blijkt ook uit de beschikking van de rechtbank Overijssel van [datum] 2015. Haar opvolgend advocaat, mr. B., heeft na bestudering van dezelfde stukken als verweerster wél meteen ingezien dat in het Duitse vonnis geen sprake was van veroordeling van klaagster tot betaling van € 410.000,- en dat dus geen sprake was van een rechtsgeldig deurwaardersexploot. De Duitse rechtbank hield beide partijen aan hun koopcontract, wat zou betekenen dat de heer S. de boerderij moest leveren en klaagster die moest afnemen. Die boerderij was echter al in 2009 door de ABN AMRO geveild, zodat de heer S. die boerderij in feite niet meer kon leveren. Volgens klaagster had van verweerster als deskundig advocaat mogen worden verwacht dat zij dit ook tijdig had geconstateerd, temeer daar klaagster tijdens de intake met de patroon van verweerster, mr. [X], en later ook verweerster zelf, daar bij herhaling op heeft gewezen en dat met stukken heeft toegelicht. Deze informatie werd echter door verweerster niet overgenomen. Verweerster heeft ook nimmer in een persoonlijk gesprek met klaagster de juridische mogelijkheden besproken.

3.4    Ten aanzien van klachtonderdeel b) verwijt klaagster verweerster dat zij onvoldoende met haar heeft gecommuniceerd. Verweerster bleek niet op de hoogte van haar verblijf in het buitenland van 27 mei tot 3 juni 2015, terwijl klaagster dat tijdens de intake met mr. [X] wel aan hem had laten weten. Dat had verweerster dus moeten weten. Door slecht internet kon klaagster in het buitenland het door verweerster op het laatste moment toegezonden concept-verzoekschrift niet lezen en van commentaar voorzien. In vertrouwen op de deskundigheid en door de haast wegens het verlopen van de termijn, heeft klaagster haar toestemming gegeven voor indiening van het verzoekschrift. Achteraf ten onrechte. Klaagster wist bovendien pas een dag van tevoren, en louter omdat zij zelf toevallig belde, dat de zitting op [datum] 2015 zou plaatsvinden; de e-mail van verweerster van 24 juni 2015 daarover heeft zij niet ontvangen. Als gevolg hiervan kon er nog slechts een bespreking kort voorafgaand aan de zitting plaatsvinden, waardoor van een fatsoenlijke voorbereiding geen sprake is geweest.

3.5    In klachtonderdeel c) verwijt klaagster verweerster dat zij zich op [datum] 2015 bij de rechtbank heeft onttrokken als haar advocaat, slechts zeven werkdagen voor de rechtszitting van [datum] 2015. Hierdoor is de zitting komen te vervallen en heeft klaagster veel moeite gehad om een nieuwe advocaat te vinden vóór 2 november 2015. Mr. H. heeft zich vervolgens voor haar gesteld en haar bijgestaan tijdens de mondelinge behandeling van [datum] 2015.

4    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) en d)

4.1    Verweerster merkt op dat haar kantoor veel toevoegingszaken behandelt en dat die zaken door haar en haar kantoorgenoten naar eer en geweten worden behandeld. Gedurende de dienstverlening heeft verweerster meer dan 20 uren voor klaagster gewerkt. Verweerster beschouwt dit verwijt van klaagster dan ook als ongefundeerd en als stemmingmakerij en neemt het niet serieus.

4.2    Haar patroon, mr. [X], heeft op 19 mei 2015 het intakegesprek gehad met klaagster en hij heeft klaagster toen - maar ook in de eerste correspondentie daarna - uitdrukkelijk laten weten dat er geen juridische mogelijkheden waren om een nieuwe inhoudelijke behandeling van de Duitse kwestie in Nederland te laten plaatsvinden. De zaak is daarna intern aan verweerster overgedragen. Volgens verweerster blijkt uit de schriftelijke opdrachtbevestiging van 22 mei 2015, abusievelijk ondertekend door verweerster in plaats van door haar patroon, dat sprake was van een duidelijk omschreven en beperkte opdracht. Verweerster diende voor klaagster verzet in te stellen tegen de door de deurwaarder betekende beschikking van de voorzieningenrechter, houdende verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van de twee Duitse beslissingen. Ook verweerster heeft meermaals mondeling en tevens per e-mail aan klaagster uitgelegd dat sprake was van een beperkte opdracht en heeft daarbij aan klaagster uitgelegd wat de juridische (on)mogelijkheden in de kwestie waren.

4.3    Na uitdrukkelijke goedkeuring van klaagster heeft verweerster het verzoekschrift tot verzet (hierna: verzetschrift) op 29 mei 2015 - en daarmee tijdig voor 1 juni 2015 - en op basis van de juiste wettelijke verzetgronden ingediend. Op uitdrukkelijk eerder verzoek van klaagster is daarin ook nog opgenomen dat klaagster en wijlen haar echtgenoot onder valse voorwendselen zijn bewogen tot het ondertekenen van stukken en is het feit vermeld dat er 17 beslagen op de gekochte woning rustten en dat dat volgens klaagster is verzwegen door de verkopers. Verweerster heeft in het verzoekschrift bovendien terecht nog aangevoerd dat klaagster in het bezit diende te worden gesteld van een Nederlandse vertaling van de Duitse beslissingen.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerster betwist dat sprake is geweest van een slechte communicatie met klaagster. Volgens verweerster heeft juist veelvuldig en intensief e-mailverkeer en telefonisch contact tussen hen plaatsgevonden. Verweerster erkent dat het kantoor enige tijd problemen heeft gehad met het versturen van e-mails naar hotmail-accounts. Dit probleem deed zich echter niet voor bij klaagster die de e-mails van verweerster over het algemeen wel had ontvangen. Dat klaagster naar haar zeggen het concept-verzoekschrift niet heeft ontvangen toen zij in het buitenland was, werd veroorzaakt doordat klaagster geen internetverbinding had; niet door de problemen vanuit het kantoor van verweerster. Om een persoonlijk onderhoud met verweerster heeft klaagster nimmer verzocht. Volgens verweerster was dat ook niet nodig en kon worden volstaan met een korte bespreking net voorafgaand aan de zitting.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Op een zeker moment liet klaagster weten zeer verbolgen te zijn over het feit dat de vervolgzitting op [datum] 2015 zou plaatsvinden terwijl zij dan verhinderd was. Verweerster heeft haar daarop kenbaar gemaakt dat, gezien de grote hoeveelheid van verhinderingen van de kant van klaagster, de kans zeer groot was dat de rechtbank hiermee geen rekening zou kunnen houden. Doordat klaagster daar niet mee wenste in te stemmen en evenmin kon instemmen met de juridische bevindingen van verweerster en inhoudelijke behandeling van de zaak, moest verweerster zich als gevolg van deze vertrouwensbreuk terugtrekken als advocaat. Dat heeft verweerster zo ook bij e-mail van 8 oktober 2015 aan klaagster laten weten, haar daarbij wijzend op de noodzaak om op korte termijn een opvolgend advocaat te zoeken. Per fax van 15 oktober 2015 heeft zij de rechtbank hierover geïnformeerd, waarna de rechtbank per e-mail van 19 oktober 2015 heeft laten weten dat de reeds op [datum] 2105 geplande zitting zou worden aangehouden en de zaak op de rol zou worden geplaatst voor 2 november 2015 voor dagbepaling. Volgens verweerster heeft zij dit op zorgvuldige wijze gedaan zonder dat klaagster hiervan nadeel heeft ondervonden. 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen  a) en d)

5.1    Gelet op de onderlinge samenhang zal de raad deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.

5.2    De juistheid van het verwijt dat verweerster niets voor klaagster heeft gedaan omdat zij op basis van een toevoeging werkte, kan de raad, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Daarmee is de gegrondheid van klachtonderdeel a) niet komen vast te staan, zodat de raad klachtonderdeel a) ongegrond zal verklaren.

5.3    In klachtonderdeel d) staat centraal of verweerster de zaak van klaagster heeft behandeld met voldoende zorg ten opzichte van belangen van klaagster, als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De raad neemt bij de beoordeling het volgende in aanmerking.

5.4    De tuchtrechter toetst de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang, rekening houdende met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat daarbij heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.5    Tot die professionele standaard behoort onder meer het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

5.6    Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting heeft naar het oordeel van de raad heeft het handelen van verweerster niet voldaan aan deze kwaliteitseisen. Daartoe overweegt de raad als volgt.

5.7    Ter zitting is gebleken dat de opdrachtbevestiging van 22 mei 2015, ondanks de ondertekening namens verweerster, is opgesteld door haar toenmalige patroon, mr. [X]. Na enige correspondentie tussen mr. [X] en klaagster heeft mr. [X] omstreeks 28 mei 2015 de zaak van klaagster (intern) overgedragen aan verweerster. Ter zitting is gebleken dat klaagster daartegen geen bezwaar had. Mr. [X] heeft ter zitting uiteengezet dat klaagster een beperkte opdracht aan zijn kantoor heeft gegeven, namelijk alléén verzet instellen tegen de beslissing tot tenuitvoerlegging van de Duitse beslissingen in Nederland. Zowel hijzelf, als later ook verweerster, hebben klaagster mondeling en schriftelijk meermaals uitgelegd dat die Duitse beslissingen door de Nederlandse rechter niet opnieuw inhoudelijk zouden worden beoordeeld. Desondanks bleef klaagster daar om vragen en met stukken komen, aldus mr. [X] en verweerster ter zitting. Klaagster heeft op haar beurt ter zitting verklaard dat zij de verwachting had dat mr. [X] en daarna verweerster, die haar belangen verder behartigde, alles op alles zouden zetten om te voorkomen dat de foute Duitse beslissingen in Nederland jegens haar zouden worden geëxecuteerd. Dat is ook zo tijdens de intake met mr. [X] besproken. Op verzoek van mr. [X] heeft zij meteen dezelfde middag na het intakegesprek het hele dossier langsgebracht, waaruit klaagster afleidde dat hij, of later zijn opvolgster, zich ging verdiepen in de inhoudelijke kant van haar zaak en haar opmerkingen daarover. In de daaropvolgende e-mails heeft zij eerst mr. [X] en daarna verweerster daar ook herhaaldelijk op gewezen, aldus klaagster.

5.8    Gelet op de redactie van de opdrachtbevestiging, die ruimte overlaat voor een eigen interpretatie, is de raad van oordeel dat klaagster niet behoefde te begrijpen dat haar opdracht aan (uiteindelijk) verweerster beperkt was tot het indienen van een verzetschrift op uitsluitend formele gronden. Ook verweerster moet zich, gelet op de toonzetting van de diverse elkaar snel opvolgende e-mails van klaagster aan mr. [X] en daarna aan haar, zoals weergegeven onder de feiten, gerealiseerd hebben dat er bij klaagster meer aan de hand was. Naar het oordeel van de raad had verweerster dat nader moeten onderzoeken. Dat zij dit heeft gedaan, is de raad niet gebleken. Behalve even kort voor de zitting heeft verweerster, zo heeft zij verklaard, een persoonlijk gesprek met klaagster niet nodig gevonden. Verweerster heeft verder aangevoerd dat zij, na tijdige indiening van het verzetschrift, wachtte op de door de wederpartij aan te leveren vertalingen van de Duitse beslissingen. De raad volgt verweerster in zoverre dat het inderdaad de verplichting van de wederpartij van klaagster was om die vertalingen in de procedure over te leggen. Anders dan verweerster aanvoert had zij daarop niet mogen wachten maar had zij zich in de tussentijd, mede gelet op de ernstige gevolgen van de tenuitvoerlegging van de Duitse beslissingen voor klaagster, met spoed in het dossier moeten verdiepen. Dat haar kennis van de Duitse taal dat niet toeliet, zoals zij ter zitting heeft aangevoerd, had haar ertoe moeten bewegen om de zaak door te verwijzen naar een ander kantoor dan wel had van haar verwacht mogen worden dat zij zelf voor een vertaling van de bewuste stukken had gezorgd. Op basis van die vertaalde stukken in combinatie met het door klaagster ingenomen standpunt over de onjuistheid van de Duitse beslissingen, had verweerster de mogelijkheid van een executie kort geding moeten overwegen en klaagster daarover moeten adviseren. Dat dit een goede keuze was geweest, blijkt achteraf uit het – onder 2.15 hiervoor deels weergegeven - vonnis van de voorzieningenrechter van [datum] 2016 waardoor de rechterlijke beslissing tot tenuitvoerlegging werd geschorst. Verweerster voert nog aan dat zij alle juridische (on)mogelijkheden met klaagster heeft besproken. Klaagster betwist dat. Nu dit zonder meer belangrijke informatie betreft die verweerster schriftelijk aan klaagster had moeten bevestigen, terwijl een dergelijke brief ontbreekt, moet de raad ervan uitgaan dat de verschillende juridische (on)mogelijkheden - ten onrechte - niet aan klaagster zijn voorgehouden.

5.9    Daar komt bij dat verweerster naar het oordeel van de raad ook niet het optimale voor klaagster heeft gedaan in het door haar gekozen traject tot indiening van een verzetschrift. Blijkens de uitspraak van [datum] 2015 heeft verweerster immers nagelaten om haar verzoek te baseren op de verzetgronden als opgesomd in de EEX-verordening, waarmee het verzet, behoudens het verzoek tot overlegging van een vertaling van de Duitse beslissingen door de wederpartij, weinig kansrijk was. Door evenmin de door klaagster werkelijk bedoelde aanvullingen in het verzetschrift op te nemen, heeft verweerster de rechter ook geen mogelijkheid geboden om in zijn uitspraak meer te kunnen doen dan nu is gedaan.

5.10    Op grond van vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderling samenhang bezien, is de raad van oordeel dat de behandeling van deze zaak van klaagster door verweerster onder de maat is gebleven van hetgeen van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Verweerster heeft in het bijzonder geen deskundige inschatting gemaakt van de zaak van klaagster en geen inzicht getoond in de verschillende juridische (on)mogelijkheden van de zaak. Dat valt verweerster tuchtrechtelijk te verwijten. Dat leidt ertoe dat de raad klachtonderdeel d) gegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

5.11    De raad stelt voorop dat op de advocaat de zorgplicht rust om stukken tijdig in concept aan een cliënt toe te sturen voor goedkeuring daarvan en tevens om een cliënt deugdelijk te informeren over een door de rechtbank bepaalde zitting en, bij uitblijven van een reactie van de cliënt op een door de advocaat verzonden oproep, te verifiëren of die oproep door de cliënt is ontvangen.

5.12    Klaagster heeft onweersproken gesteld dat zij tijdens de intake met mr. [X] heeft besproken dat zij eind mei 2015 een tijdje in het buitenland zou zijn. Het had op de weg van mr. [X] gelegen om die informatie bij overdracht van de zaak aan verweerster aan haar door te geven. Kennelijk is dit niet gebeurd. Tijdens het verblijf van klaagster in het buitenland heeft klaagster van verweerster het concept-verzoekschrift per e-mail toegezonden gekregen, welk stuk zij naar haar zeggen door slecht internet niet heeft kunnen doornemen. De raad is gebleken dat klaagster en verweerster elkaar toen ook telefonisch hebben gesproken en dat verweerster daarna haar akkoord heeft gegeven tot indiening van het verzetschrift. Gelet op de omstandigheid dat klaagster pas in de loop van mei 2015 aan (het kantoor van) verweerster de opdracht heeft gegeven en gezien het feit dat de termijn voor indiening van het verzetschrift op 1 juni 2015 zou verlopen, is de raad van oordeel dat verweerster hierbij heeft gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. Zij had feitelijk geen andere keuze.

5.13    Wat betreft het verwijt van klaagster dat zij niet op de hoogte was van de zittingsdatum, overweegt de raad als volgt. Klaagster stelt dat zij de e-mail van verweerster van 24 juni 2015 met de vermelding van de geplande zittingsdatum op [datum] 2015 niet heeft ontvangen. Een dag voor die zitting heeft zij telefonisch contact gezocht met verweerster en toen bij toeval gehoord dat de zitting de dag erna zou plaatsvinden. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij wel vaker een dag voor een geplande zittingsdatum contact zoekt met de cliënt om zodoende de bekendheid met de zittingsdatum te verifiëren en de zaak nog door te spreken. In dit geval was klaagster haar op 13 juli 2015 voor. Volgens verweerster was het opvallend dat klaagster juist haar e-mail van 24 juni 2016 niet heeft ontvangen, terwijl alle andere e-mails van verweerster wel goed door klaagster zijn ontvangen, ook in het buitenland. Daaruit volgt volgens verweerster ook meteen dat het niet ontvangen van de ene e-mail niet te maken had met de bij haar kantoor bekende problemen met verzending van e-mails naar hotmailaccounts. In die gevallen werden namelijk - anders dan bij klaagster - helemaal geen e-mails door de geadresseerde ontvangen, aldus verweerster. Volgens verweerster is klaagster hierdoor ook niet in haar belangen geschaad.

5.14    Door niet te verifiëren of klaagster haar e-mail van 24 juni 2015 met zittingsdatum had ontvangen, heeft verweerster een risico genomen, temeer daar verweerster wist dat er op kantoor problemen waren met verzending van e-mails naar sommige accounts. Dat klaagster tot dat moment eerdere e-mails wél had ontvangen, doet niet af aan de verplichting als advocaat. Niet alleen dient een advocaat tijdig te verifiëren of de cliënt op de hoogte is van de geplande zitting, die tijd is ook nodig om de zaak nog gedegen met die cliënt voor te bereiden. Dat is in dit geval ook niet gebeurd, nu als onweersproken is vast komen te staan dat klaagster en verweerster slechts kort voor de zitting de zaak persoonlijk hebben doorgesproken. Volgens klaagster niet naar tevredenheid. Door te handelen als verweerster heeft gedaan, heeft zij niet de zorg jegens klaagster betracht als van haar verwacht mocht worden.

5.15    Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat ook klachtonderdeel b) gegrond dient te worden geoordeeld.

Ad klachtonderdeel c)

5.16    Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerster, gelet op de aanstaande procedure bij de rechtbank op [datum] 2015, te laat - op 8 oktober 2015 - haar bijstand aan klaagster heeft neergelegd, overweegt de raad dat het een advocaat steeds vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is de advocaat daartoe zelfs gehouden. Wel dient een advocaat, wanneer hij besluit een verstrekte opdracht neer te leggen, dat op zorgvuldige wijze te doen en ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (vgl. Gedragsregel 9 lid 2). Een dergelijke beslissing dient tijdig kenbaar te worden gemaakt en de cliënt dient te worden gewezen op de te nemen stappen, zodat deze daarvan geen schade ondervindt.

5.17    Op grond van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is de raad gebleken dat verweerster zich aan de zaak van klaagster heeft onttrokken omdat sprake was van een vertrouwensbreuk. Verweerster kon en wilde de verwachtingen van klaagster niet meer waarmaken. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster zich op zorgvuldige wijze onttrokken aan de zaak van klaagster. Op 8 oktober 2015 heeft zij klaagster van haar beslissing op de hoogte gesteld en haar er daarbij op gewezen dat zij met spoed een nieuwe advocaat moest zoeken in verband met de overdracht van het dossier en de toevoeging aan die advocaat door verweerster. Daarbij heeft verweerster, zo is ter zitting gebleken, in het belang van klaagster op juiste wijze rekening gehouden met de daarbij door de Raad voor de Rechtsbijstand gestelde termijn voor overdracht van de toevoeging. Nu de rechtbank na de kennisgeving van verweerster tot onttrekking op 15 oktober 2015 de zittingsdatum heeft uitgesteld en klaagster daarna voldoende tijd had om een nieuwe advocaat te zoeken, heeft verweerster zich naar het oordeel van de raad op zorgvuldige wijze onttrokken aan de zaak, zonder dat klaagster daar nadeel van heeft ondervonden. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat van tuchtrechtelijk handelen geen sprake is, en oordeelt daarom klachtonderdeel c) ongegrond.

Tot slot

5.18    Al hetgeen hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat hetgeen aan de klacht ten grondslag is gelegd, zoals is genoemd onder 3.1 in deze beslissing, wat betreft klachtonderdelen b) en d) is komen vast te staan, zodat die klachtonderdelen gegrond worden geoordeeld, en dat de klachtonderdelen a) en c) niet zijn komen vast de staan. Laatstgenoemde klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond.

6    MAATREGEL

De raad is van oordeel dat, gelet op het feit dat verweerster nog maar kort advocaat was toen deze kwestie speelde en de raad zich niet aan de indruk kan onttrekken dat er een betere begeleiding had kunnen zijn, volstaan kan worden met een maatregel van een waarschuwing.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

7.4    Alle kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klachtonderdelen b) en d) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.

Griffier                                                 Voorzitter

Verzonden d.d. 27 maart 2017