ECLI:NL:TADRAMS:2017:97 Raad van Discipline Amsterdam 17-208/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:97
Datum uitspraak: 21-04-2017
Datum publicatie: 01-05-2017
Zaaknummer(s): 17-208/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder tekort is geschoten in zijn advisering aan (de rechtsbijstandsverzekeraar van) klager. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  21 april 2017

in de zaak 17-208/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 maart 2017 met kenmerk 4016-0777, door de raad ontvangen op 10 maart 2017, en van de op de daarbij ge-voegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de vol-gende feiten uitgegaan.

1.1 Klager huurt een woning in Amsterdam. In het huurcontract is bepaald dat de huur jaarlijks wordt verhoogd met een percentage gelijk aan de inflatie over het voorgaande jaar.

1.2 In afwijking van deze contractuele regeling voor huurprijsaanpassing (in-dexeringsclausule) is de verhuurder op enig moment gebruik gaan maken van de wettelijke regeling voor huurprijsaanpassing. Op basis van deze wettelijke regeling is sindsdien jaarlijks een huurprijsaanpassing aan klager voorgesteld. De voorgestelde huurprijsaanpassing heeft klager tot en met 2015 ieder jaar betaald.

1.3 In reactie op het voorstel van de verhuurder tot huurprijsaanpassing van 26 april 2016 heeft klager op 22 juni 2016 bezwaar gemaakt tegen de voor-gestelde huurverhoging op basis van de wettelijke regeling. Klager heeft aangegeven in plaats daarvan akkoord te gaan met “het index-percentage van 0,6%”. De verhuurder heeft aangegeven daar niet mee akkoord te gaan.

1.4 Klager wenst in rechte af te dwingen dat de verhuurder alsnog overgaat tot toepassing van de indexeringsclausule. De rechtsbijstandsverzekeraar van klager, Achmea, is van mening dat een dergelijke procedure geen redelijke kans van slagen heeft en zij heeft verweerder gevraagd om een second opi-nion te geven.

1.5 Op 20 juli 2016 heeft verweerder advies uitgebracht en geconcludeerd dat een procedure geen redelijke kans van slagen heeft. In het advies staat, voor zover relevant:

“Per wanneer verhuurder op basis van de wettelijke regeling huurprijsaanpassingen heeft voorgesteld, in plaats van de contractuele regeling (indexeringsclausule) toe te passen, is onzeker. [Klager] heeft hierover desgevraagd geen uitsluitsel kunnen bie-den. [Klager] heeft aangegeven dat mogelijk is dat dit reeds sinds 1990 of wellicht nog eerder plaatsvindt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat door de verhuurder in ieder geval sinds 1996 op basis van de wettelijke regeling voorstellen tot huurprijs-aanpassing worden gedaan.

(…)

(…) in ieder geval sinds 1996 (en waarschijnlijk al langer) hebben verhuurder en [klager] gehandeld alsof de contractuele regeling niet (meer) tussen partijen gold. Verhuurder heeft immers op basis van de wettelijke regeling jaarlijks huurprijsaan-passingen voorgesteld. [Klager] heeft vervolgens telkens de voorgestelde huurprijs betaald. In deze betaling van de voorgestelde huurprijs, ligt mijns inziens een (stil-zwijgende) instemming besloten van [klager] met (de voortgezette) toepassing van de wettelijke regeling.

Met deze handelwijze heeft [klager] (onbedoeld) bij de verhuurder het ‘gerechtvaar-digde vertrouwen’ gewekt dat hij geen beroep meer zou doen op toepassing van de contractuele regeling, althans dat deze bepaling uit de Huurovereenkomst (dit ‘recht’ van [klager]) niet (meer) tussen partijen zou gelden. Zelfs na invoering van artikel 7:248 BW in 2003 is nog gedurende 12 jaar gehandeld alsof de contractuele regeling niet (meer) tussen partijen gold. Onder deze omstandigheden is mijns inziens de werking van de contractuele regeling (indexeringsclausule) geëindigd. Dit vanwege rechtsverwerking aan de zijde van [klager], door betaling van de voorgestelde huur-prijs.”

1.6 Op 5 augustus 2016 heeft Achmea verweerder meegedeeld dat klager een nadere toelichting wenste op het advies. Op 5 augustus 2016 heeft een kan-toorgenoot van verweerder, die heeft meegewerkt aan het advies, een nadere toelichting gegeven. Op 15 augustus 2016 heeft hij een aanvullende toe-lichting gegeven.

1.7 Bij brief van 7 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk ver-wijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) heeft geweigerd zijn advies in concept aan klager voor te leggen;

b) zijn advies ten onrechte baseert “op iets dat hij als vaststaand feit presen-teert”.

2.2 Klager heeft ter toelichting op klachtonderdeel b) aangevoerd dat in het advies van verweerder als vaststaand feit staat vermeld dat uit de overgelegde stukken blijkt dat door de verhuurder in ieder geval sinds 1996 op basis van de wettelijke regeling voorstellen tot huurprijsaanpassing worden gedaan, terwijl uit de overgelegde stukken niet is op te maken of sprake is van een huurverhoging volgens de contractuele regeling of een huurverhoging volgens de wettelijke regeling.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Verweerder heeft in opdracht van Achmea een advies uitgebracht over de haalbaarheid van een procedure tegen de verhuurder, zoals door klager voorgesteld. Niet klager, maar Achmea heeft dus als opdrachtgever van verweerder te gelden. In het licht hiervan is de voorzitter van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk valt te verwijten dat hij heeft geweigerd zijn advies in concept aan klager voor te leggen. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.2 De voorzitter is van oordeel dat klager onvoldoende aannemelijk heeft ge-maakt dat verweerder tekort is geschoten in zijn advisering aan (de rechts-bijstandsverzekeraar van) klager. Verweerder heeft geadviseerd over de kans van slagen van een procedure tegen de verhuurder, zoals hem door Achmea was verzocht. Dat (zeven pagina’s tellende) advies is gebaseerd op een professioneel oordeel en niet is gebleken dat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of (evidente) onjuistheden bevat. Dat klager het op inhou-delijke gronden niet eens is met het advies, betekent niet dat verweerder ter-zake tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46jAdvocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 21 april 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2017 verzonden.