ECLI:NL:TADRAMS:2017:95 Raad van Discipline Amsterdam 17-212/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:95
Datum uitspraak: 21-04-2017
Datum publicatie: 01-05-2017
Zaaknummer(s): 17-212/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager aan te duiden als zaakwaarnemer van zijn moeder. Ook is niet gebleken dat verweerder ten onrechte voor de moeder van klager optreedt. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  21 april 2017

in de zaak 17-212/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 maart 2017 met kenmerk 4016-0871, door de raad ontvangen op 10 maart 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft de moeder van klager (hierna de moeder) in 2015 bijgestaan in een geschil met haar zorgverzekeraar (hierna de zorgverzekeraar). De zorgverzekeraar had de moeder op 27 mei 2015 gedagvaard in verband met een achterstand in de betaling van de maandelijkse premie.

1.2 Op 18 november 2015 heeft de moeder een volmacht aan (de vennootschap van) klager verleend om “voor en namens haar alle rechtshandelingen te verrichten met betrekking tot (…) haar zaken”.

1.3 Bij faxbericht van 19 november 2015 heeft (de vennootschap van) klager verweerder meegedeeld dat hij namens de moeder zijn diensten als haar gemachtigde opzegt en hem verzocht om al haar dossiers per omgaande over te dragen aan de vennootschap. De hiervoor in 1.1 genoemde zaak stond toen al voor vonnis. Verweerder heeft niet op het faxbericht gereageerd.

1.4 De oudste broer van klager heeft verweerder op 20 november 2015 verzocht de zaken van de moeder te blijven behartigen en geen dossiers aan derden over te dragen.

1.5 Bij faxbericht van 30 november 2015 heeft klager verweerder bericht dat hij, nu verweerder niet heeft gereageerd op zijn faxbericht van 19 november 2015, de deken om bemiddeling zal verzoeken. Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

1.6 Op 9 mei 2016 heeft de zorgverzekeraar de moeder wederom gedagvaard en gevorderd haar te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 752,47 in hoofdsom. De oudste broer van klager heeft verweerder opdracht gegeven de moeder in deze procedure bij te staan.

1.7 Verweerder heeft namens de moeder een incidentele conclusie tot oproep (van klager) in vrijwaring ingediend. Bij vonnis van 18 november 2016 heeft de kantonrechter de vordering in het incident toegewezen. Hiertoe heeft de kantonrechter, voor zover hier relevant, overwogen:

“2. De gemachtigde van [de moeder] voert bij conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, aan dat [de moeder] wegens dementie niet in staat is om zelf haar geldzaken te beheren en dat zij dit moet overlaten aan anderen. Tot februari 2016 deed de zoon van [de moeder], [klager] (…), dat voor haar. (…)

3. De gemachtigde van [de moeder] vordert oproeping in vrijwaring van [ klager] omdat hij de waarneming van de zaken van [de moeder] vrijwillig op zich heeft genomen en hij tot februari 2016 haar zaakwaarnemer was. Daarna heeft de oudste zoon van [de moeder] de zaakwaarneming overgenomen.

(…)

5. (…) De gestelde rechtsverhouding tussen [de moeder] en klager brengt de mogelijkheid mee dat [de moeder] de nadelige gevolge van een eventueel verlies van de hoofdzaak kan afwentelen op [klager]. De vordering tot oproeping zal daarom worden toegewezen.”

1.8 Bij faxbericht van 5 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager in de procedure die hij namens de moeder voert heeft aangeduid als zaakwaarnemer;

b) geen antwoord heeft gegeven op verzoeken van (de vennootschap van) klager om het dossier van de moeder over te dragen;

c) ten onrechte optreedt voor de moeder.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat hij de moeder in opdracht van haar oudste zoon, die sinds februari 2016 als haar zaakwaarnemer optreedt, bijstaat. Na overleg is besloten klager in vrijwaring op te roepen, omdat de schuld is ontstaan toen hij nog het beheer over de financiën van de moeder voerde. Het is juist dat (de vennootschap van) klager in november 2015 heeft verzocht om afgifte van het dossier van de moeder. Verweerder heeft het dossier echter al in september 2015 aan klager ter hand gesteld voor het nemen van een conclusie van dupliek door klager. Verweerder beschikte in november 2015 dus niet meer over het dossier van een eerdere zaak tegen de zorgverzekeraar van de moeder van klager. Deze zaak is overigens al af geprocedeerd, er is op 10 februari 2016 vonnis gewezen. Daarbij beschikt klager kennelijk wel over het digitale dossier nu hij laat zien over stukken uit deze zaak te beschikken.  aldus  verweerder.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Dit klachtonderdeel ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen.

4.2 Het verwijt dat verweerder in dit klachtonderdeel wordt gemaakt is dat hij klager in de hiervoor in 1.6 en 1.7 genoemde procedure heeft aangeduid als zaakwaarnemer van de moeder. Klager heeft echter niet betwist dat hij tot februari 2016 de financiën van de moeder heeft beheerd. Het stond verweerder dan ook vrij om die relatie te duiden als zaakwaarneming.  Het is verder aan de civiele rechter om er een inhoudelijk oordeel over te geven. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet heeft gereageerd op de verzoeken van (de vennootschap van) klager om het dossier van de moeder over te dragen.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft niet betwist dat hij niet heeft gereageerd op de faxberichten van (de vennootschap van) klager van 19 en 30 november 2015. Verweerder heeft toegelicht dat hij het dossier van de in 2015 gestarte zaak door de zorgverzekeraar al in september 2015 aan klager ter hand heeft gesteld en dat hij in november 2015 dus niet meer over het dossier beschikte. Klager heeft dit enkel betwist door verweerder te betichten van leugens.. Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat het beter was geweest als verweerder wel had gereageerd op de faxberichten van (de vennootschap van) klager, is de voorzitter van oordeel dat het hem in het licht van hetgeen hij gemotiveerd heeft aangevoerd niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij dit niet heeft gedaan. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Klager verwijt verweerder tenslotte dat hij ten onrechte optreedt voor de moeder.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de moeder bijstaat in opdracht van de oudste broer van klager, die vanaf februari 2016 optreedt als haar zaakwaarnemer. Verweerder heeft een brief van de oudste broer van klager overgelegd van 2 maart 2017, waarin hij bevestigt dat hij verweerder opdracht heeft gegeven om klager in de hiervoor in 1.6 en 1.7 genoemde procedure in vrijwaring op te roepen. Dat verweerder ten onrechte voor de moeder optreedt, heeft klager tegenover het verweer van verweerder niet onderbouwd. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 21 april 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2017 verzonden.