ECLI:NL:TADRAMS:2017:94 Raad van Discipline Amsterdam 17-203/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:94
Datum uitspraak: 20-04-2017
Datum publicatie: 01-05-2017
Zaaknummer(s): 17-203/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door een dagvaarding uit te brengen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  20 april 2017

in de zaak 17-203/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 2 maart 2017 met kenmerk 4016-0640, door de raad ontvangen op 6 maart 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De cliënte van verweerder is in juni 2016 op de fiets aangereden door klaagster die in een auto reed. Bij de aanrijding is schade ontstaan.

1.2 Op 31 augustus 2016 heeft verweerder klaagster een concept dagvaarding gestuurd. In de begeleidende brief heeft hij haar verzocht hem binnen vijf dagen aan te geven dat zij zorgdraagt voor betaling van de schade die is uitgewerkt in de dagvaarding, bij gebreke waarvan hij de dagvaarding zal laten betekenen.

1.3 Bij brief van 6 september 2016 heeft klaagster verweerder, voor zover van belang, bericht:

“Tot op heden hebben wij nimmer iets van [de cliënte van verweerder] vernomen op een telefonisch contact dat ik zelf gezocht heb enige tijd na de aanrijding. (…)

Ik zie uw acgie dan ook als een hele vervelende manier van [de cliënte van verweerder] én van u als advocaat om zonder enige voorafgaande correspondentie of anderszins contact te leggen met mij dit schrijven te sturen. (…)

Zoals u als advocaat wellicht bekend bent is de auto verzekerd en is dit een verzekeringskwestie. Het aanrijdingsformulier is dan ook aan de verzekeraar gezonden. Ik verzoek u dan ook om rechtstreeks met de verzekeraar dit af te wikkelen.

Ik heb navraag gedaan bij de verzekeraar en zij hebben bevestigd dat zij dit dossier in behandeling hebben. U zal zich dus moeten richten tot de verzekeraar.”

1.4 Verweerder heeft klaagster hierop bij brief van 8 september 2016 meegedeeld dat hij haar eerder zelf tot viermaal toe een e-mail heeft gestuurd waarop hij niet heeft vernomen en haar verzocht om binnen vijf dagen kenbaar te maken wie haar verzekeraar is en welk polisnummer zij heeft.

1.5 Bij brief van 13 september 2016 heeft de gemachtigde van klaagster verweerder onder meer geschreven:

“In uw brief van 8 september 2016 persisteert u in de opmerking dat u allerlei mails hebt gezonden die mijn echtgenote (…) nooit heb ontvangen. (…)

Ik herhaal nogmaals dat de schade valt onder de aansprakelijkheidsschadedekking van de lease auto van [klaagster] en dat wij de schadeformulieren aan de leasemaatschappij hebben gezonden. Welke verzekeraar zij hebben is mij niet bekend. (…) Voor de volledigheid informeer ik u over het emailadres en de contactpersoon die wij hebben gekregen van de leasemaatschappij waar wij destijds het schadeformulier aan hebben gezonden: [e-mailadres], ter attentie van [naam contactpersoon].

(…)

Wij gaan er van uit dat u uw cliënte zal adviseren gewoon de afwikkeling van de verzekeraar af te wachten.” 

1.6 Bij brief van eveneens 13 september 2016 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.7 Op 27 oktober 2016 heeft verweerder de dagvaarding laten uitbrengen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij een dagvaarding wenste uit te brengen zonder hieromtrent enig contact  met klaagster te hebben gezocht. De dagvaarding is ook daadwerkelijk uitgebracht.

3 VERWEER

3.1 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de klacht en voert daartoe het volgende aan.

3.2 Verweerder heeft klaagster bij e-mails van 15, 22 en 24 augustus 2016 gevraagd naar de naam van haar verzekeraar en haar polisnummer. Deze gegevens stonden namelijk niet op het schadeformulier. Op al deze e-mails heeft klaagster niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder klaagster op 31 augustus 2016 een brief gestuurd met daarbij de concept dagvaarding. Eerst naar aanleiding van die brief heeft zij gereageerd. Omdat in haar reactie wederom geen melding werd gedaan van de naam van de verzekeraar noch van het polisnummer, heeft verweerder klaagster op 8 september 2016 opnieuw aangeschreven. Verweerder heeft toen nogmaals gevraagd om opgave van de naam van de verzekeraar en het polisnummer. Daarop heeft de gemachtigde van klaagster gereageerd op 13 september 2016. Opnieuw werd echter geen opgave gedaan van de verzekeraar en het polisnummer. Wel werd een algemeen e-mailadres doorgegeven zonder enige vorm van referentie. Verweerder heeft dat e-mailadres aangeschreven, maar hij heeft daarop geen reactie gekregen. Uiteindelijk heeft verweerder besloten tot dagvaarding over te gaan, omdat het in het belang van zijn cliënte is dat de schade zo snel mogelijk afgewikkeld wordt. Verweerder meent dat hij zeer coulant is geweest richting klaagster en zich ook zorgvuldig jegens haar heeft gedragen, aldus nog steeds verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

4.2 Voorts geldt dat de advocaat, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen, verplicht is zijn wederpartij van zijn voornemen kennis te geven (Gedragsregel 19).

4.3 De voorzitter overweegt dat, daargelaten de vraag of verweerder klaagster voorafgaand aan de sommatiebrief van 31 augustus 2016 (zie hiervoor, 1.2) e-mails heeft gestuurd, hetgeen verweerder stelt maar klaagster betwist, vast staat dat klaagster de sommatiebrief van 31 augustus 2016 met daarbij de concept dagvaarding heeft ontvangen en dat er vervolgens correspondentie tussen (de gemachtigde van) klaagster en verweerder heeft plaatsgevonden. Derhalve kan niet worden gezegd dat verweerder klaagster rauwelijks heeft willen dagvaarden, integendeel. De voorzitter overweegt voorts dat verweerder in het belang van zijn cliënte zorgvuldig heeft gehandeld, toen er discussie was over de vraag of de door verweerder aan klaagster verzonden e-mails nu wel of niet door klaagster waren ontvangen. Verweerder heeft immers nog enige tijd gewacht met het uitbrengen van de dagvaarding (op 27 oktober 2016). 

4.4 De conclusie van het voorgaande is dat het verweerder niet tuchtrechtelijk valt te verwijten dat hij klaagster op 31 augustus 2016 een concept dagvaarding heeft gestuurd en evenmin dat hij de dagvaarding op 27 oktober 2016 heeft laten uitbrengen. De voorzitter zal de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 20 april 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2017 verzonden.