ECLI:NL:TADRAMS:2017:91 Raad van Discipline Amsterdam 16-1144/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:91
Datum uitspraak: 24-04-2017
Datum publicatie: 01-05-2017
Zaaknummer(s): 16-1144/A/NH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen eigen advocaat. Verweerder heeft vooraf en tijdens zijn dienstverlening ten behoeve van klaagster instructies ontvangen van de echtgenoot van klaagster zonder zich ervan te vergewissen of klaagster met die instructies akkoord was en zonder klaagster te informeren. Waarschuwing en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 april 2017

in de zaak 16-1144/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 mei 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 15 december 2016 met kenmerk td/md/16-178, door de raad ontvangen op 16 december 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 maart 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 19.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De echtgenoot van klaagster voerde een onderneming op naam van klaagster. Klaagster had geen bemoeienis met deze eenmanszaak.

2.2 In 2015 is klaagster gedagvaard tot betaling van een onbetaald gebleven factuur van een bedrijf dat vervoersdiensten voor de eenmanszaak had verricht. Verweerder is door de echtgenoot benaderd om klaagster in deze procedure bij te staan. Verweerder heeft zonder klaagster daarin te kennen voor haar een toevoeging aangevraagd en een conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie, ingediend.

2.3 In januari 2016 hebben klaagster en haar echtgenoot besloten om te gaan scheiden. In eerste instantie hebben zij verweerder gevraagd om namens hen een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding in te dienen.

2.4 Na ontvangst van een ouderschapsplan van verweerder, heeft klaagster hem op 1 februari 2016 laten weten toch een eigen advocaat in de arm te zullen nemen, maar er geen bezwaar tegen te hebben dat hij haar echtgenoot bij zou blijven staan.

2.5 Nadat klaagster van haar echtgenoot had vernomen dat in de onder 2.2 vermelde procedure op 8 april 2016 een zitting zou plaatsvinden, heeft zij op 30 maart 2016 telefonisch contact gezocht met (het kantoor van) verweerder. Verweerder heeft haar toen gezegd dat zij niet naar de zitting hoefde te komen. Na dat gesprek heeft klaagster verweerder per e-mail geschreven dat verweerder voor informatie over de zaak bij haar echtgenoot moest zijn. Bij de zitting van 8 april 2016 was klaagster noch haar echtgenoot aanwezig. Verweerder was er wel en heeft blijkens het vonnis verklaard dat klaagster en haar echtgenoot op dat moment niet aanspreekbaar waren en hem geen nadere informatie hadden verstrekt en voorts, dat klaagster de vordering in conventie erkent.

2.6 Bij vonnis van 20 april 2016 is klaagster zowel in conventie als in reconventie geheel in het ongelijk gesteld en veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij tot een bedrag van € 2.565,84. Verweerder heeft het vonnis aan klaagster gestuurd.

2.7 Op 29 april 2016 is klaagster op gesprek geweest bij verweerder op zijn kantoor. Klaagster heeft tijdens dat gesprek verweerder verzocht om zich terug te trekken als advocaat van haar echtgenoot in de echtscheiding. Zij heeft dit verzoek herhaald bij e-mails van 9, 10 en 13 mei 2016. Op 18 mei 2016 geeft verweerder de rechtbank medegedeeld zich als advocaat aan de echtscheidingszaak te onttrekken.

2.8 Verweerder heeft voorts een besloten vennootschap waarvan de echtgenoot aandeelhouder en bestuurder was bijgestaan in een procedure waarin die vennootschap gedaagde was. Verweerder heeft in die zaak geen conclusie van antwoord ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een procedure heeft gevoerd voor de eenmanszaak die op naam van klaagster staat zonder dat hij klaagster daarover inhoudelijk heeft geïnformeerd en doordat hij op de zitting in die procedure de vordering van de wederpartij volledig heeft erkend waardoor klaagster in haar processuele belangen is geschaad;

b) zich pas na diverse verzoeken van klaagster heeft teruggetrokken als advocaat van haar echtgenoot in de echtscheiding, hoewel hij daartoe wel verplicht was omdat hij eerder als gezamenlijk advocaat van klaagster en haar echtgenoot was opgetreden in de echtscheiding;

c) onjuiste toevoegingen heeft aangevraagd voor klaagster en haar echtgenoot;

d) zich door de echtgenoot in natura heeft laten betalen voor zijn werkzaamheden;

e) nooit de echtscheidingszaak van de echtgenoot had mogen aannemen omdat hij al een andere zaak voor hem behandelde;

f) een factuur voor de echtgenoot van klaagster naar haar adres heeft gestuurd, terwijl de echtgenoot al enige tijd niet meer op dat adres woonde;

g) geen conclusie van antwoord heeft genomen in de zaak van de besloten vennootschap van de echtgenoot.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de dienstverlening van verweerder als advocaat van klaagster in de onder 2.2 bedoelde procedure. Verweerder heeft erkend dat hij zijn instructies steeds heeft aangenomen van de echtgenoot van klaagster en dat hij zich er niet van heeft vergewist dat die instructies ook de instemming van klaagster hadden. Naar klaagster heeft gesteld en verweerder niet heeft betwist, heeft hij in januari jl. slechts tegen klaagster gezegd dat zij haar echtgenoot diende te machtigen “als de zaak voor zou komen”, en is er daarna nog slechts een telefoongesprek met klaagster geweest (op initiatief van klaagster) op 30 maart 2016, waarin verweerder heeft gezegd dat zij niet naar de zitting hoefde te komen; en heeft klaagster verweerder voor informatie over de zaak vervolgens naar haar man verwezen.

4.2 Verweerder heeft zich aldus niet voor aanvang van zijn werkzaamheden en voor het indienen van de conclusie van antwoord, waarbij hij namens klaagster ook een vordering in reconventie heeft ingesteld, vergewist van de instemming van klaagster met een en ander; laat staan dat hij klaagster heeft geadviseerd over de slagingskansen van het verweer, van de vordering in reconventie en het risico van een proceskostenveroordeling. Evenmin heeft hij haar van het verloop van de procedure op de hoogte gehouden. Omdat de gevolgen van de procedure voor rekening en risico van klaagster zouden zijn, valt hem dat tuchtrechtelijk te verwijten. Het feit dat verweerder geen vergoeding heeft gevraagd voor zijn werkzaamheden maakt het voorgaande niet anders.

4.3 Verweerder heeft gesteld dat hij erop vertrouwde dat hij het overleg over de procedure uitsluitend met de echtgenoot kon voeren. Dit is in zoverre begrijpelijk dat de onderneming feitelijk geheel door de echtgenoot werd gedreven en klaagster daar kennelijk mee instemde, maar niettemin had verweerder zich van de instemming van klaagster met zijn handelingen moeten vergewissen, althans had hij zich ervan moeten vergewissen dat klaagster de procedure geheel aan de echtgenoot wilde overlaten. Dat lag te meer voor de hand vanaf januari 2016, toen verweerder werd geconfronteerd met de ophanden zijnde echtscheiding van klaagster en haar echtgenoot. Ook nadien heeft verweerder klaagster echter niet op de hoogte gehouden en uitsluitend met haar echtgenoot gecommuniceerd. Zo heeft hij haar niet geïnformeerd over de zitting van 8 april 2016 en heeft hij haar, nadat zij daarover zelf contact had gezocht, slechts laten weten dat zij daar niet naartoe hoefde te gaan.

4.4 De raad acht het voorts onverstandig dat verweerder de vordering van de wederpartij op de zitting heeft erkend, omdat hij daarmee de mogelijkheid om tegen die vordering in hoger beroep op te komen illusoir heeft gemaakt. Nu niet is gesteld of gebleken dat tegen die vordering enig ander verweer mogelijk was dan het bestaan van een tegenvordering en er geen aanwijzingen zijn dat die tegenvordering op de zitting is prijsgegeven, levert dit echter niet een zelfstandig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Op grond van het voorgaande acht de raad klachtonderdeel a) gegrond, behalve voor zover dat betrekking heeft op de erkenning van de vordering van de wederpartij.

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Aanvankelijk heeft klaagster ermee ingestemd dat verweerder voor haar echtgenoot bleef optreden in de echtscheiding nadat de gezamenlijke opdracht aan verweerder was ingetrokken. Op 29 april 2016 heeft zij verweerder echter verzocht zich als advocaat van haar echtgenoot terug te trekken. Het heeft daarna nog twintig dagen geduurd voordat verweerder de rechtbank heeft bericht dat hij zich als advocaat van de echtgenoot onttrok. In die periode heeft klaagster hem nog enkele malen verzocht zich terug te trekken. Weliswaar had verweerder sneller aan het verzoek van klaagster kunnen voldoen, maar nu verweerder in die tijd geen handelingen in de zaak heeft verricht en er ook anderszins geen ontwikkelingen waren in de zaak, is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat hij niet sneller tot onttrekking is overgegaan.

4.6 De raad verklaart klachtonderdeel b) derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.8 In dit licht oordeelt de raad dat klaagster onvoldoende belang heeft bij een klacht over toevoegingen die (wellicht) voor haar echtgenoot zijn aangevraagd. In zoverre is klaagster in dit klachtonderdeel derhalve niet-ontvankelijk.

4.9 De klacht dat verweerder een onjuiste toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd, ziet op het feit dat hij op het aanvraagformulier ten onrechte heeft vermeld dat klaagster alleenwonend was. Verweerder heeft hier tegenover gesteld dat de Raad voor Rechtsbijstand alle aanvragen van zijn kantoor controleert aan de hand van de gegevens van de belastingdienst en de gemeente en het dus niet van belang is wat hij invult. Dit verweer gaat niet op: het feit dat de Raad voor Rechtsbijstand alle ingevulde gegevens controleert, betekent niet dat de advocaat geen eigen verantwoordelijkheid heeft om in overleg met de cliënt de gegevens juist in te vullen. Klaagster heeft er belang bij dat niet op haar naam met onjuiste gegevens toevoegingen worden aangevraagd. De raad acht de klacht dan ook in zoverre gegrond. Daaraan doet niet af dat verweerder – naar hij stelt – niet is overgegaan tot declaratie van de toevoeging. Zolang de toevoeging niet is ingetrokken, kan hij immers nog altijd tot declaratie overgaan, waarna de Raad voor Rechtsbijstand, als hij zou later zou vaststellen dat de toevoeging ten onrechte is verleend, het betaalde bedrag op klaagster zou kunnen verhalen.

Ad klachtonderdeel d)

4.10 Klaagster stelt dat haar echtgenoot verweerder heeft betaald met zes flessen wodka. Verweerder heeft dit betwist. Nog daargelaten dat de raad niet kan vaststellen of juist is dat verweerder van de echtgenoot van klaagster wodka heeft ontvangen, is ook niet duidelijk geworden welk belang klaagster bij dit klachtonderdeel heeft. Zo heeft klaagster bijvoorbeeld niet duidelijk gemaakt voor welke zaak deze “betaling” zou hebben plaatsgevonden en of het om een overeengekomen beloning zou gaan. Klaagster is in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel e)

4.11 Het staat een advocaat vrij om voor een cliënt meerdere zaken te behandelen. Verweerder heeft derhalve niet klachtwaardig gehandeld door de echtgenoot van klaagster in meerdere kwesties, waaronder de echtscheiding, bij te staan. Klachtonderdeel e) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.12 Klaagster klaagt over het feit dat verweerder een factuur voor de echtgenoot van klaagster naar haar adres heeft gestuurd, terwijl de echtgenoot al enige tijd niet meer op dat adres woonde. Verweerder heeft deze vergissing direct erkend en hersteld. De vergissing is van onvoldoende gewicht om klachtwaardig handelen op te kunnen leveren, zodat het klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

Ad klachtonderdeel g)

4.13 In het licht van hetgeen reeds onder klachtonderdeel c) is overwogen over het klachtrecht van klaagster, is de raad van oordeel dat dat klaagster niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel. Klaagster is immers niet in haar eigen belang getroffen doordat verweerder – om welke reden dan ook – geen conclusie van antwoord heeft ingediend in de zaak waarbij de vennootschap van haar echtgenoot partij was. De raad acht klaagster derhalve niet-ontvankelijk in klachtonderdeel g).

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Gelet op de ernst van de gegrond geachte klachtonderdelen en alle overige omstandigheden van het geval – waaronder het feit dat er vooralsnog van moet worden uitgegaan dat verweerder de toevoeging niet heeft gedeclareerd, terwijl vast staat dat hij aan klaagster niets in rekening heeft gebracht voor zijn werkzaamheden (ook niet de door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde eigen bijdrage) en aan haar heeft aangeboden kosteloos het hoger beroep tegen het vonnis van 20 april 2016 te behandelen –, acht de raad de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1 Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

6.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

6.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond, behalve voor zover het ziet op de erkenning van de vordering van de wederpartij;

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond voor zover het ziet op het aanvragen van een toevoeging op naam van klaagster;

- verklaart klaagster in klachtonderdeel c) voor het overige niet-ontvankelijk;

- verklaart klaagster in de klachtonderdelen d) en g) niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. R. Lonterman, M. Middeldorp, B. Roodveldt en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2017.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2017 verzonden.