ECLI:NL:TADRAMS:2017:90 Raad van Discipline Amsterdam 17-015/A/NH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:90
Datum uitspraak: 24-04-2017
Datum publicatie: 01-05-2017
Zaaknummer(s): 17-015/A/NH/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door in privé een lening aan te gaan met een vennootschap waarvan de enig bestuurder en aandeelhouder dezelfde persoon is als de bestuurder van een stichting waarvoor hij als advocaat optreedt. Berisping en kostenveroordeling.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 april 2017

in de zaak 17-015/A/NH/D

van de op 13 maart 2017 in het openbaar gehouden behandeling

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

mevrouw mr. M.M. Brink

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 januari 2017 met kenmerk td/np/17-014, door de raad ontvangen op 10 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna de deken) haar bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 13 maart 2017 in aanwezigheid van de deken vergezeld door mr. T.M. Dams, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 10.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij schriftelijke overeenkomst van geldlening van 9 december 2015 heeft verweerder een bedrag van € 15.000 geleend van Meldpunt Collectief Onrecht B.V. Deze vennootschap werd daarbij vertegenwoordigd door de heer X, die behalve enig bestuurder ook enig aandeelhouder van de vennootschap was en is.

2.2 De heer X is ook (indirect, via verschillende vennootschappen) oprichter van Stichting Loterijverlies, een cliënt van verweerder. X was tot 30 juni 2016 voorts (indirect) enig bestuurder van deze stichting. Het statutaire doel van de stichting is het behartigen in en buiten rechte van de belangen van gedupeerden van kansspelen en het verrichten van alle verdere handelingen, die daarmee in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Op 30 juni 2016 is X als (indirect) bestuurder van de stichting geschorst door de rechtbank Noord-Holland omdat de rechtbank reden had om te vermoeden dat X “de inleggelden van de deelnemers” besteedde op een wijze die strijdig is met het statutaire doel van de stichting. De door rechtbank benoemde tijdelijk bestuurder van de stichting heeft in een rapport aan de rechtbank geschreven: “Gebleken is dat vrijwel alle gelden van de stichting zijn toegestroomd naar ondernemingen gerelateerd aan de heer [X].”

2.3 Op 3 augustus 2016 is een artikel in De Telegraaf verschenen waarin stond dat verweerder in december 2015 een privélening van € 15.000 voor zijn woonhuis had afgesloten bij Stichting Loterijverlies. 

2.4 Bij brief van 3 augustus 2016 heeft de deken verweerder om een toelichting op de inhoud van deze publicatie verzocht. Op 10 augustus 2016 heeft verweerder de deken geschreven dat “de volledige inhoud van het artikel onjuist is” en dat hij geen geldlening heeft afgesloten met de bewuste stichting dan wel de heer X. Op 11 augustus 2016 heeft verweerder een aanvullende reactie aan de deken gestuurd, met als bijlage de in 2.1 bedoelde overeenkomst van geldlening. Hij licht toe dat hij die overeenkomst de avond tevoren in zijn privéadministratie heeft gevonden en dat in het artikel kennelijk op die overeenkomst wordt gedoeld.

3 DEKENBEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn onafhankelijkheid in gevaar heeft gebracht door in privé een geldlening aan te gaan met een vennootschap waarvan de enig aandeelhouder en bestuurder te vereenzelvigen is met een cliënt van verweerder. Door dit risico aan te gaan heeft verweerder in strijd gehandeld met de financiële integriteit die van een advocaat verwacht mag worden, alsook in strijd met de kernwaarde onafhankelijkheid zoals vastgelegd in artikel 10a Advocatenwet.

3.2 De deken acht daarnaast het feit dat verweerder tegenover haar in eerste instantie heeft ontkend dat sprake is van een overeenkomst van geldlening als vermeld in De Telegraaf een advocaat onbetamelijk.

4 VERWEER

Verweerder voert verweer. Hij stelt dat hij voor Meldpunt Collectief Onrecht B.V. nooit als advocaat is opgetreden en dat voorts zijn onafhankelijkheid nooit in het geding is geweest. Ter zitting heeft hij ter toelichting op dit laatste nog gemeld dat hij “vorige week nog bij een zitting tegen de heer X is ingegaan”.

5 BEOORDELING

5.1 Een advocaat dient zich te houden aan de kernwaarden voor de advocatuur, die sinds 1 januari 2015 zijn vastgelegd in art. 10a Advocatenwet. In dit geval is met name de kernwaarde onafhankelijkheid in het geding. Deze kernwaarde brengt mee dat een advocaat ook ten opzichte van zijn cliënt onafhankelijk dient te blijven.

5.2 Voor de vraag wat de implicaties zijn van de vereiste onafhankelijkheid ten opzichte van de eigen cliënt verwijst de raad naar de toelichting op gedragsregel 2, waarin het volgende staat: “De advocaat moet te allen tijde bedacht zijn op de situatie dat hij ten opzichte van zijn cliënt niet meer de vrijheid en de onafhankelijkheid bezit om deugdelijk te adviseren en te representeren, waarbij ook de indruk die bij derden wordt gewekt een rol kan spelen. Een belangenverstrengeling, door financiële of persoonlijke relaties, kan de gewenste onafhankelijkheid in gevaar brengen, en kan maken dat de advocaat mede tot partij wordt. Gedacht kan worden aan het bekleden van bestuursfuncties bij een cliënt, aan persoonlijke belangen bij het al dan niet slagen van een onderneming, en aan nauwe persoonlijke of familiebanden met een cliënt. De omstandigheden van het geval zullen daarbij doorslaggevend zijn.”

5.3 Aan de orde is de vraag of de eis van onafhankelijkheid ten opzichte van de cliënt zich verzet tegen de geldlening als vermeld in 2.1. Vast staat dat verweerder een bedrag van € 15.000 heeft geleend van een vennootschap waarvan de enig bestuurder en enig aandeelhouder dezelfde persoon was als de oprichter en (indirect) enig bestuurder van een stichting waarvoor verweerder als advocaat optrad.

5.4 Voor het antwoord op de genoemde vraag acht de raad – anders dan verweerder – niet beslissend of verweerder ooit als advocaat is opgetreden van de juridische entiteit die het geld aan hem heeft uitgeleend. Een dergelijke formalistische visie past niet bij het concept van onafhankelijkheid als hiervoor bedoeld. Verweerder trad op als advocaat van de Stichting Loterijverlies. Niet in geschil is dat de heer X, met wie verweerder naar eigen zeggen al sinds zijn studie bevriend is, het brein achter deze stichting is en niet alleen (via een of meer door hem gecontroleerde vennootschappen) de stichting heeft opgericht maar ook altijd (via een of meer door hem gecontroleerde vennootschappen) enig bestuurder van de stichting is geweest totdat hij medio 2016 door de rechtbank Noord-Holland in die functie geschorst is. Dit betekent dat de heer X als enige instructies aan verweerder als advocaat van de stichting kon geven, althans dat X degene was die de inhoud van die instructies bepaalde. Verweerder diende er dus tegen te waken dat X in een positie zou komen die hem de mogelijkheid zou geven om verweerder in diens rol als advocaat van de stichting onder oneigenlijke druk te zetten. Dat heeft verweerder uit het oog verloren. Door een geldlening aan te gaan met een entiteit waarbinnen X de volledige zeggenschap had, heeft hij zich financieel afhankelijk gemaakt van X. Daarmee heeft hij zijn behoorlijke beroepsuitoefening in gevaar gebracht en dat levert tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Daarbij is – anders dan verweerder kennelijk meent – niet van belang of X verweerder daadwerkelijk onder oneigenlijke druk heeft gezet en ook niet of verweerder tegen die druk bestand is gebleken. Ook is niet van belang of – naar verweerder heeft gesteld maar overigens niet heeft gestaafd met betalingsbewijzen – verweerder de geldlening inmiddels geheel heeft afgelost. Het dekenbezwaar wordt derhalve gegrond verklaard.

5.5 De raad is verder met de deken van oordeel dat het niet fraai is dat hij in eerste instantie, met zijn brief van 10 augustus 2016, de deken heeft trachten te misleiden door te melden dat “de volledige inhoud van het artikel” in De Telegraaf onjuist is. Nu verweerder reeds de volgende dag op zijn schreden is teruggekeerd en de deken toen wel de vereiste openheid van zaken heeft gegeven, wordt hem op dit punt geen zelfstandig ernstig verwijt gemaakt.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Gelet op de ernst van de gedraging en alle overige omstandigheden van het geval acht de raad de maatregel van een berisping passend en geboden.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. R. Lonterman, M. Middeldorp, B. Roodveldt en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2017.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2017 verzonden.