ECLI:NL:TADRAMS:2017:80 Raad van Discipline Amsterdam 17-192/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:80
Datum uitspraak: 20-04-2017
Datum publicatie: 10-04-2017
Zaaknummer(s): 17-192/A/A
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Samenvatting: (uitwerking van kop-staart) beslissing van 20 maart 2017; schorsing op grond van art. 60ab lid 1 Advocatenwet; onbevoegde uitoefening advocatuur.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 maart 2017

in de zaak 17-192/A/A

naar aanleiding van het schorsingsverzoek ex artikel 60ab

Advocatenwet:

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 maart 2017 met kenmerk PvRA/NvH  deken/ [X], door de raad ontvangen op 6 maart 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een verzoek als bedoeld in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet ten aanzien van verweerster ingediend. Bij dezelfde brief heeft de deken jegens verweerster een dekenbezwaar ingediend waarbij wordt verzocht de maatregel van schrapping van het tableau op te leggen.

1.2 Op 20 maart 2017 heeft de zitting ten aanzien van het schorsingsverzoek plaatsgevonden in aanwezigheid van de deken, vergezeld door mrs. [Y] en [Z], stafmedewerkers, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt, waaraan is gehecht de pleitnota van verweerster. Ook het dekenbezwaar (zaaknummer 17-238/A/A) is ter zitting van 20 maart 2017 behandeld.

1.3 In verband met de spoedeisendheid van de zaak is ter zitting mondeling uitspraak gedaan aangaande het verzoek zoals bedoeld in artikel 60ab lid 1 Advocatenwet. De schriftelijke vastlegging daarvan is op 21 maart 2017 gedaan in de vorm van een zogenaamde kop-staartbeslissing. De onderhavige beslissing behelst de uitwerking daarvan.

1.3 Op het dekenbezwaar zal bij afzonderlijke beslissing op 1 mei 2017 worden beslist.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 3 maart 2017, met bijlagen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van het schorsingsverzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster is op 14 november 2012 in het arrondissement Amsterdam beëdigd als advocaat. Verweerster heeft enkele maanden in loondienstverband gewerkt, waarna zij haar praktijk als stagiaire-ondernemer is gaan uitoefenen. Als patroons zijn voor haar opgetreden respectievelijk

mrs.  A, B, C en ten slotte wederom mr. A.

2.2 Op 19 juni 2014 heeft verweerster het certificaat voor de beroepsopleiding behaald. Haar voorwaardelijke inschrijving op het tableau is daarmee onvoorwaardelijk geworden.

2.3 Naar aanleiding van het derde stageverslag van de hand van mr. A en een aanvulling daarop bij brief aan de raad van de orde in het arrondissement Amsterdam (hierna verder: de raad van de orde) van 31 augustus 2015, heeft op 23 oktober 2015 een gesprek plaatsgevonden tussen verweerster en haar mentor. Tijdens dat gesprek is onder meer gesproken over dossiervorming en mogelijke waarneming alsmede over verlenging van de stage.

2.4 Bij brief van 3 november 2015 heeft mr. A verweerster bericht dat zij het patronaat en daarmee de begeleiding van verweerster beëindigt omdat verweerster haar onder andere geen inzage gaf in dossiers, haar aanwijzingen niet opvolgde en de verstandhouding niet meer zodanig was dat van haar gevergd kon worden het patronaat te blijven voortzetten.

2.5 In de vergaderingen van 27 november en 11 december 2015 heeft de raad van de orde  besloten om de stage van verweerster te verlengen omdat deze meerdere perioden onderbroken was geweest in verband met de vele patronaatswisselingen en er gerede twijfel bestond of verweerster wel over voldoende praktijkervaring beschikte om de stageverklaring te verkrijgen. In de vergadering van 17 december 2015 heeft de raad van de orde de opzegging van de stage van verweerster door de patroon goedgekeurd.

2.6 Bij brief van 4 april 2016 heeft verweerster de raad van de orde verzocht om afgifte van de stageverklaring.

2.7 Bij beslissing van 17 mei 2016 heeft de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna verder: de AR) de hiervoor in 2.5 genoemde besluiten van de raad van de orde vernietigd. Deze verlenging was gebaseerd op het feit dat de stage van verweerster als gevolg van de patronaatswisselingen ingevolge artikel 9 lid 6 van de Stageverordening 2005 verschillende keren van rechtswege was geschorst. Volgens de AR is automatische verlenging van de stageperiode als gevolg van schorsing in verband met patronaatswisseling niet toegestaan.

2.8 Bij e-mail van 8 juni 2016 aan verweerster heeft de raad van de orde aangekondigd het kantoor van verweerster op 10 juni 2016 te zullen bezoeken voor een inhoudelijke toets. Verweerster heeft daarop per e-mail laten weten dat de afspraak geen doorgang kan vinden, omdat voor haar onduidelijk is wat de toets inhoudt en zij zich wil voorbereiden en mogelijk wil laten bijstaan. Daarop heeft een medewerker van de raad van de orde verweerster per e-mail toegelicht dat de inhoudelijke toets bestaat uit een steekproef van de dossiers teneinde te kunnen beoordelen of verweerster voldoet aan de eisen voor het verkrijgen van de stageverklaring.

2.9 Bij e-mail van 13 juni 2016 aan de raad van de orde heeft verweerster laten weten dat de steekproef volgens haar niet noodzakelijk is voor het verkrijgen van de stageverklaring en heeft zij verzocht om op basis van de verslagen en de daarbij als bijlagen geproduceerde processtukken tot een oordeel te komen.

2.10 Bij brief van 20 juni 2016 aan verweerster heeft de raad van de orde kenbaar gemaakt voornemens te zijn de stageverklaring te weigeren en verweerster in de gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven.

2.11 Op 28 juni 2016 heeft verweerster haar zienswijze kenbaar gemaakt.

2.12 Bij beslissing van 5 juli 2016 heeft de raad van de orde op grond van artikel 9b Advocatenwet geweigerd de door verweerster op grond van artikel 10 lid 2 van de Stageverordening 2005 verzochte stageverklaring af te geven. In deze beslissing staat onder meer:

“Bij de beoordeling of de stagiaire over voldoende praktijkervaring beschikt als bedoeld in artikel 10 lid 2 Stageverordening 2005, betrekt de raad onder meer de verslagen omtrent het verloop van de stage als bedoeld in artikel 5 lid 6 onder b van de Stageverordening 2005.

Er zijn drie stageverslagen ingediend, te weten het 1e verslag van 9 december 2013, opgesteld door mr. B, het 2e verslag van 8 januari 2015, opgesteld door mr. C, en het verslag van 14 juli 2015, opgesteld door mr. [A]. Daarnaast heeft de raad kennis genomen van de jaarrekening 2014 en een brief van mr. [A] van 31 augustus 2015, waarin een aanvulling en update wordt gegeven van de periode na inlevering van het eindverslag. Voorts heeft de raad geput uit andere informatie die door de formele en informele patroons/kantoorgenoten is verstrekt, alsmede de informatie die de raad zelf heeft verkregen tijdens de eerdere hoorzitting met betrekking tot de beëindiging van het patronaat en het zienswijze-gesprek.

(…) Op basis van de hiervoor genoemde documenten en de overige informatie, is de raad van mening dat u niet beschikt over voldoende praktijkervaring en dat uw kantoororganisatie niet voldoende is om in aanmerking te komen voor de stageverklaring.”

2.13 Bij brief van 12 augustus 2016 met aanvulling van de gronden op 29 september 2016 heeft verweerster tegen het weigeringsbesluit van de raad van de orde administratief beroep ingesteld bij de AR.

2.14 Bij beslissing van 19 januari 2017 heeft de AR het administratief beroep van verweerster ongegrond verklaard.

2.15 Op 26 januari 2017 heeft de deken verweerster verzocht hem te bevestigen dat zij zich laat uitschrijven van het tableau. Verweerster heeft aan dat verzoek niet voldaan.

2.16 Ter zitting heeft verweerster verklaard tegen de beslissing van de AR beroep te hebben ingesteld bij de rechtbank. Het beroep heeft geen schorsende werking.

2.17 Verweerster is tot en met 20 maart 2017 – de datum waarop de raad mondeling uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet - werkzaam gebleven als advocaat.

3 DE GRONDEN VAN HET VERZOEK EN HET BEZWAAR

3.1 De deken verzoekt de raad om verweerster met onmiddellijke ingang te schorsen op grond van artikel 60ab lid 1 Advocatenwet.

3.2 De deken heeft zijn verzoeken als volgt toegelicht.

3.3 Gelet op de beëdigingsdatum van 14 november 2012 is ingevolge het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Verordening op de Advocatuur (hierna verder: Voda) de Stageverordening 2005 op verweerster van toepassing totdat zij heeft voldaan aan de uit de Stageverordening 2005 voortvloeiende verplichtingen.

3.4 Bij besluit van 5 juli 2016 heeft de raad van de orde geweigerd om aan verweerster de stageverklaring af te geven. Deze beslissing is gebaseerd op artikel 10 lid 1 van de Stageverordening 2005, waarin is bepaald dat de verplichting de praktijk uit te oefenen onder toezicht van een patroon eindigt zodra: 1) de duur van de stage op de voet van het bepaalde in artikel 9b van de wet is verstreken en 2) de raad van toezicht (thans: raad van de orde), gehoord de patroon en de stagiaire, oordeelt dat de stagiaire naar behoren aan de krachtens deze verordening aan hem gestelde eisen heeft voldaan en 3) over voldoende praktijkervaring beschikt.

3.5 Nu het besluit van de raad van de orde tot verlenging van de duur van de stage door de AR is vernietigd, is de stage van verweerster op 14 november 2015 geëindigd. Door uitoefening van de praktijk zonder in het bezit te zijn van een stageverklaring, handelt verweerster in strijd met de Advocatenwet. Een advocaat oefent immers de praktijk uit óf als advocaat-stagiaire onder begeleiding van een patroon (artikel 9b lid 1 Advocatenwet) óf als advocaat met stageverklaring.

3.6 De AR is met de raad van de orde tot de conclusie gekomen dat in het belang van de kwaliteit van de advocatuur en een goede rechtsbedeling de stageverklaring terecht is geweigerd aan verweerster. Verweerster is naar het oordeel van de AR niet in staat zelfstandig en naar behoren de praktijk uit te oefenen als bedoeld in artikel 3.9 lid 1 Voda. Een rechtzoekende moet erop kunnen vertrouwen dat de aangezochte advocaat onder begeleiding van een patroon werkt dan wel gekwalificeerd is middels de stageverklaring. Dit is volgens de deken bij verweerster niet het geval en zij voldoet daarmee niet aan het bepaalde in artikel 10a Advocatenwet en handelt daarmee tevens in strijd met artikel 46 Advocatenwet.

3.7 Op grond van het bovenstaande concludeert de deken dat verweerster thans werkzaam is als advocaat zonder te voldoen aan de daaraan door de wet te stellen eisen. Daarom dient zij met onmiddellijke ingang te worden geschorst in de uitoefening van haar praktijk.

3.8 De deken heeft ter zitting verklaard dat hij, indien nodig, een waarnemer voor de praktijk van verweerster kan voordragen.

4 VERWEER

4.1 Ten aanzien van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet heeft verweerster zich gerefereerd aan het oordeel van de raad.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt vast dat verweerster is beëdigd op 14 november 2012. Dat betekent dat voor haar als stagiaire van toepassing waren de bepalingen in de toenmalige Advocatenwet. Op 19 juni 2014 heeft verweerster het certificaat  van de beroepsopleiding behaald en daarmee werd haar voorwaardelijke inschrijving op het tableau onvoorwaardelijk conform artikel 8 lid 3 Advocatenwet (oud).

5.2 Op grond van artikel 9a Advocatenwet in samenhang met artikel 1 lid 1 Advocatenwet is verweerster gerechtigd tot het voeren van de titel advocaat. Daarmee is de bevoegdheid van de raad om op het onderhavige verzoek van de deken te beslissen gegeven.

5.3 Op grond van artikel 60ab lid 1 Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen, indien het door artikel 46 Advocatenwet beschermde belang dit vergt.

5.4 Met de deken is de raad van oordeel dat verweerster haar praktijk onbevoegd uitoefent, nu vast staat dat zij niet over een stageverklaring beschikt, terwijl zij wel onvoorwaardelijk op het tableau staat ingeschreven. Daarmee is voldaan aan de vereisten van artikel 60ab lid 1 Advocatenwet.

5.5 Anders dan in de kop-staart beslissing van 20 maart 2017 vermeld, is de schorsing in duur beperkt tot het moment waarop de beslissing op het dekenbezwaar onherroepelijk is geworden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek van de deken toe en schorst verweerster ex artikel 60ab lid 1 Advocatenwet met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beslissing op het dekenbezwaar onherroepelijk is geworden;

- bepaalt dat de deken toeziet op een behoorlijke waarneming van de praktijk van verweerster en daartoe een waarnemer aanwijst.

Aldus beslist en uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. S. van Andel, E.C. Gelok, B.J. Sol, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier, ter openbare zitting van 20 maart 2017.

Griffier Voorzitter

De kop-staartvariant van deze beslissing is op 21 maart 2017 verzonden. De uitgewerkte beslissing is op 3 april 2017 verzonden.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl