ECLI:NL:TADRAMS:2017:70 Raad van Discipline Amsterdam 16-1031/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:70
Datum uitspraak: 20-03-2017
Datum publicatie: 27-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1031/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 20 maart 2017

in de zaak 16-1031/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 2 december 2016 op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 juni 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 3 november 2016 met kenmerk 4016-0415, door de raad ontvangen op 4 november 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 2 december 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 2 december 2016 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 27 december 2016, door de raad ontvangen op 29 december 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 6 februari 2017 in aanwezigheid van verweerder.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 27 december 2016.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1 De voorzitter heeft ten aanzien van klachtonderdelen a), b) en e) ten onrechte geoordeeld dat de brief van verweerder van 7 juni 2016 uitsluitend ziet op de relatie tussen F en klager. Zowel uit de inleiding als uit de inhoud van de brief blijkt dat verweerder zich inhoudelijk bemoeit met het geschil tussen F en S.

3.2 De voorzitter heeft zich bij de beoordeling van klachtonderdeel c) ten onrechte beperkt tot het voorbeeld dat verweerder bij de brief van 7 juni 2016 een door S ondertekende machtiging heeft gevoegd. In de klachtbrief is uitgebreid aangegeven waarom het faxbericht is gebaseerd op feitelijke gegevens waarvan verweerder weet of redelijkerwijs kan weten dat deze in strijd zijn met de waarheid.

3.3 Als de brief van 7 juni 2016 wordt bezien tegen de achtergrond dat de brief (ook) ziet op de kwestie tussen F en S, dan heeft verweerder zich wel degelijk onnodig grievend over klager uitgelaten.

3.4 Het oordeel van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel f) is niet consistent, innerlijk tegenstrijdig en verhoudt zich niet met de overwegingen van de voorzitter ten aanzien van de andere klachtonderdelen. Aan de ene kant gaat de voorzitter er immers vanuit dat het arbeidsrechtelijke geschil is beëindigd met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst van 31 januari 2015, maar aan de andere kant gaat zij er vanuit dat klager tot nu toe steeds zelf de correspondentie heeft gevoerd en zich geen advocaat heeft gemeld.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij dat de brief van verweerder van 7 juni 2016 inderdaad ziet op de relatie tussen klager en F én op de relatie tussen S en F. Verweerder heeft in de brief immers gevraagd naar het rekeningnummer van S. De raad vermag echter niet in te zien waarom deze praktische handeling tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn.

4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis en H.C.M.J. Karskens, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2017 verzonden.