ECLI:NL:TADRAMS:2017:64 Raad van Discipline Amsterdam 16-431/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:64
Datum uitspraak: 20-03-2017
Datum publicatie: 27-03-2017
Zaaknummer(s): 16-431/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht advocaat. Jarenlang zware beschuldigingen aan het adres van klager herhalen terwijl deze beschuldigingen niet gestaafd kunnen worden is onnodig grievend en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het uitdragen van het standpunt van de eigen cliënt (het willen stopzetten van de omgangsregeling) is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 maart 2017

in de zaak 16-431/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 februari 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 mei 2016 met kenmerk 4016-0108, door de raad ontvangen op 12 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2017 in aanwezigheid van klager en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 t/m 33 alsmede van de namens verweerder op 16 januari 2017 nagezonden nadere aantekeningen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is gehuwd geweest. Uit het huwelijk is op 13 januari 2007 een dochter geboren, hierna 'de dochter'. Het huwelijk is op 15 oktober 2008 ontbonden. In de echtscheidingsprocedure en de daaropvolgende procedures over onder meer de omgangsregeling met betrekking tot de dochter is de voormalig echtgenote van klager (hierna 'de vrouw') sinds 2008 bijgestaan door verweerder.

2.2 Eind 2009 is de dochter, op verzoek van de rechtbank, geobserveerd door een kinderpsycholoog. In het verslag van 3 december 2009 is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:

'(…) In het contact tussen [naam dochter] en haar moeder, respectievelijk vader ervaar ik geen grote verschillen. Zij gaan beiden op een rustige, natuurlijke wijze om met het ook naar hen toe soms dwingende gedrag.

(..) Het contact tussen haar en moeder zowel als vader ervaar ik als normaal, waarbij haar sterke eigen wil wel een rol speelt. Het is duidelijk dat moeder moeite heeft met [naam dochter]'s gedrag thuis. Op grond van de twee sessies die ik met vader heb meegemaakt vind ik geen enkele aanleiding om te twijfelen aan zijn opvoedkundige vaardigheden.'

2.3 Bij brief van 7 januari 2010 heeft verweerder de rechtbank in het kader van een destijds aanhangige procedure gemeld dat de dochter aan haar moeder zou hebben verteld dat klager en/of zijn vader haar onzedelijk zouden hebben betast. In de brief wordt verzocht om de onbegeleide omgang tussen klager en de dochter stop te zetten gedurende een onderzoek naar deze uitingen.

2.4 Op 11 januari 2010 is de dochter op het kinderdagverblijf geobserveerd. In het verslag van deze observatie staat, voor zover hier relevant, het volgende:

'(…) Leidster [naam] geeft aan dat [naam dochter] geen signalen heeft afgegeven die kunnen duiden op misbruik. (…). [Naam dochter] geeft aan te weten als papa haar komt halen. Dan vraagt ze vrolijk; papa halen he? Ze is ook heel enthousiast als papa haar komt halen, ze rent dan op hem af en geeft hem een knuffel, ze vliegt hem om zijn nek.

(…) Er zijn geen bijzonderheden op te merken naar aanleiding van deze observatie. [Naam dochter] lijkt zich als een normaal meisje van haar leeftijd te ontwikkelen.'

2.5 De vrouw heeft voorts een psychotherapeut gevraagd de dochter te observeren. Deze therapeut doet als volgt verslag van haar observatie op 31 maart 2010:

'Sinds die tijd zou [naam dochter] zich weer gedragen als een gewone gezellige peuter. Zo liet ze zich ook zien op 31 maart toen je samen met haar bij mij was: een leuk, open en vrolijk 3 jarig meisje. Ik kreeg ook een goede indruk van hoe jij met haar omging. Ondanks dat het slechts mogelijk was om [naam dochter] summier iets over haar vader te laten vertellen en hetgeen zij vertelde niet negatief gekleurd was en zij ook geen angstige of verdrietige indruk maakte toen zij het vertelde, mailde jij me later dat [naam dochter] daar weer een sterke reactie op had gegeven.

(…)

Zoals ik je op voorhand heb laten weten: ik kan alleen maar conclusies trekken uit dingen die ik zelf gezien of gehoord heb. Ik kan dus met geen mogelijkheid vaststellen of jouw zorgen terecht zijn of niet. Uiteraard kan ik het me voorstellen dat het je angstig maakt als je je kind moet toevertrouwen aan iemand waarvan je vermoedt dat hij niet goed voor haar zorgt. Het kan ook niet anders dat jouw angst, of hij terecht is of niet, van invloed is op hoe [naam dochter] zich voelt en gedraagt. Het lijkt me daarom het beste voor [naam dochter] als er wel een omgangsregeling komt met haar vader, maar dat jij daar voorlopig bij bent. Vooral om aan [naam dochter] het signaal te geven dat het goed en veilig is en dat jij het goed vindt dat zij haar vader ziet.'

2.6 Op 2 februari 2015 heeft het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling 'Veilig Thuis' een brief gestuurd aan de vrouw waarin staat dat in januari 2015 door de politie een melding is gedaan waarbij zorgen zijn gemeld over de dochter. In de melding wordt verwezen naar huiselijk geweld dat bij klager thuis heeft plaatsgehad waarbij de dochter niet aanwezig was. Er is besloten geen onderzoek te doen, maar alleen telefonisch in overleg te treden met de vrouw. Dat overleg heeft ertoe geleid dat de omgangsregeling (opnieuw) is stopgezet door de vrouw.

2.7 In het kader van een op dat moment lopende procedure heeft verweerder bij pleidooi op 3 september 2015 het volgende naar voren gebracht:

'Vele (zeer) vervelende zaken hebben de revue gepasseerd, waaronder:

- (…)

- overmatig drank en drugsgebruik, in de relatie met mevrouw, maar ook de relatie met mw [naam], tot voorkort de echtgenote van meneer;

- geweld, mishandeling en vrijheidsberoving (ik heb de aangifte bij mij);

- het kind laten verkeren in zeer onveilige situaties, ten gevolge van het onder invloed van drank en drugs, hetgeen door het AMK/Veilig Thuis is bevestigd (ik heb de brief bij mij);

- (…)

- het misbruik of de handelingen van ontucht, tijdens verblijf bij meneer waarover het kind al lang spreekt;

- (…)'

2.8 In dezelfde zaak en in vervolg op de zitting schrijft verweerder vervolgens aan de Rechtbank Noord-Holland op 15 september 2015 - onder meer - het volgende:

'Inmiddels zijn er zoveel dingen gebeurd waardoor mevrouw vindt dat er geen omgang meer mogelijk is.

(…)

- het geestelijk mishandelen van het kind door de man en zijn ouders.

(…)

Nooit is er aan waarheidsvinding gedaan, alle instanties (zeven en een half jaar rechtbank, hof, drie keer de kinderbescherming, omgangshuis, politie zeden, KTJC) hebben zich er al meerdere malen over gebogen met telkens als conclusie geen of minimale omgang.'

2.9 Klager heeft op 11 februari 2016 een klacht ingediend tegen verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager en zijn vader bij herhaling ten onrechte heeft beschuldigd van seksueel misbruik van de dochter;

b) klager bij herhaling en ten onrechte heeft beschuldigd van drank/drugsgebruik en mishandeling;

c) samen met zijn cliënte (de vrouw) de omgangsregeling tussen klager en zijn dochter frustreert.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 Alle klachtonderdelen zien op de gedragingen en uitingen van verweerder gedurende de gehele periode dat hij de vrouw heeft bijgestaan, te weten vanaf 2008 tot het moment van indiening van de klacht, 11 februari 2016.

5.2 Voor zover de klacht ziet op handelen of nalaten van verweerder voor 11 februari 2013 (drie jaar voordat de klacht is ingediend), is de klacht met inachtneming van artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk. Met betrekking tot handelen of nalaten na dat moment is de klacht ontvankelijk en zal hierna worden geoordeeld over de gegrondheid van de klacht. Klager heeft naar voren gebracht dat hij niet van deze termijn op de hoogte was en dat hij bovendien enige tijd nodig heeft gehad om bij te komen van alle procedures. De raad is van oordeel dat dit niet leidt tot een ander oordeel over de ontvankelijkheid van de klacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 De beschuldiging van seksueel misbruik van de dochter door klager en zijn vader zoals die in januari 2010 is gedaan, is een zeer zware beschuldiging. Uit het dossier blijkt geenszins dat vast is komen te staan dat die beschuldiging gegrond is. Integendeel, uit overgelegde stukken blijkt dat deskundigen, die de dochter hebben geobserveerd (zowel naar aanleiding van de beschuldigingen al voorafgaand daaraan), vaststellen dat er geen aanwijzingen zijn dat sprake is geweest van seksueel misbruik. Er wordt geconcludeerd dat sprake is van een normale verhouding tussen de dochter en klager en dat er geen reden is om te twijfelen aan de opvoedkundige kwaliteiten van klager. Er zijn geen stukken in het dossier die een ander licht op deze beschuldiging werpen.

5.4 Het is tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerder desalniettemin bij herhaling blijft verwijzen naar seksueel misbruik dan wel ontuchtige handelingen, zoals hij heeft gedaan in 2015 (zie de uitlatingen zoals weergegeven onder 2.7 en 2.8). Dit is onnodig grievend en overschrijdt de grens die verweerder in acht heeft te nemen bij het behartigen van de belangen van zijn cliënte. Door daarbij ook nog op te merken dat nooit aan waarheidsvinding is gedaan, licht verweerder de rechtbank willens en wetens onjuist voor. Er zijn immers naar aanleiding van de geuite beschuldiging wel degelijk onderzoeken gedaan en verweerder was daarvan op de hoogte. Ook deze handelwijze is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad neemt hierbij in aanmerking dat juist in familierechtelijke zaken, zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn, een zekere terughoudendheid van de advocaat mag worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij. Verweerder is op dit punt over de schreef gegaan.

5.5 Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Dit klachtonderdeel ziet op de uitingen van klager met betrekking tot drank/drugsgebruik en mishandeling. Voor wat betreft de verwijzing door verweerder bij het pleidooi op 3 september 2015 naar 'geestelijke mishandeling' door klager en zijn ouders (zie onder 2.8) geldt dat ook hier sprake is van een zware beschuldiging. Verweerder heeft niet toegelicht waarop deze beschuldiging stoelt en ook ter zitting kon desgevraagd namens verweerder geen toelichting worden gegeven op de achtergrond van de betreffende opmerking. Daarmee is niet komen vast te staan dat er enige grond is voor deze, wederom ernstige, beschuldiging. De raad acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar gelet op de terughoudendheid die verweerder zoals gezegd had moeten betrachten.

5.7 Hetzelfde geldt voor de opmerking dat klager de dochter zou hebben "laten verkeren in zeer onveilige situaties, ten gevolge van het onder invloed van drank en drugs, hetgeen door het AMK/Veilig Thuis is bevestigd (ik heb de brief bij mij)". In het dossier bevindt zich uitsluitend de onder 2.6 geparafraseerde brief van Veilig Thuis van 2 februari 2015. Daaruit blijkt dat ten tijde van het in die brief beschreven incident de dochter niet aanwezig was. De brief vermeldt niets over drank- of drugsgebruik. Niet is duidelijk geworden waarop verweerder de beschuldiging stoelt dat klager de dochter heeft blootgesteld aan de hiervoor bedoelde situaties. De brief van Veilig Thuis biedt in ieder geval geen steun voor deze stellingen. Voor zover verweerder zich heeft gebaseerd op mededelingen van zijn cliënte, had hij dat naar voren moeten brengen en niet (uitsluitend) moeten verwijzen naar de brief van Veilig Thuis. Het herhaaldelijk uiten van zware beschuldigingen zonder dat verweerder zich er van heeft vergewist dat hiervoor enige grond is, is tuchtrechtelijk verwijtbaar zodat ook dit onderdeel gegrond is.

5.8 Ook klachtonderdeel b) is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.9 De klacht dat verweerder samen met zijn cliënte de omgangsregeling heeft gefrustreerd is ongegrond. De vrouw heeft een aantal maal het standpunt ingenomen dat de omgangsregeling gestopt dan wel gewijzigd moest worden. Klager deelde (en deelt) dat standpunt niet. Die standpunten betreffen het geschil dat klager en zijn wederpartij verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover te oordelen, tenzij verweerder bij het behartigen van de belangen van zijn cliënte de belangen van klager onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. Daarvan is de raad niet gebleken, anders dan reeds hierboven is overwogen.

5.10 Klachtonderdeel c) is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door zich onnodig grievend uit te laten over klager en door stellingen in te nemen waarvan hij wist dat zij onjuist zijn. De raad acht het opleggen van een maatregel aangewezen. Bij de zwaarte van de op te leggen maatregel heeft de raad ten voordele van verweerder meegewogen dat verweerder inmiddels begeleiding heeft gezocht bij zijn wijze van bejegening, dit ook in het licht van eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen. Ten nadele van verweerder heeft de raad meegewogen dat juist in familierechtelijke zaken waarbij belangen van minderjarige kinderen in het geding zijn terughoudendheid op zijn plaats is en de door verweerder geuite beschuldigingen zeer zwaar zijn. De raad acht in de gegeven omstandigheden de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht voor het grootste deel gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht voor zover deze betrekking heeft op handelen of nalaten van verweerder voor 11 februari 2013;

- verklaart de klachtonderdelen a en b voor het overige gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,00 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2017 verzonden.