ECLI:NL:TADRAMS:2017:62 Raad van Discipline Amsterdam 17-089/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:62
Datum uitspraak: 17-03-2017
Datum publicatie: 24-03-2017
Zaaknummer(s): 17-089/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Dat het door verweerder ingediende verzoekschrift is gebaseerd op onwaarheden en antedateringen kan de voorzitter niet vaststellen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 maart 2017

in de zaak 17-089/A/NH

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 2 februari 2017 met kenmerk td/md/16-306, door de raad ontvangen op 3 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de vol-gende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder is de advocaat van een wederpartij van klager. Verweerder heeft namens zijn cliënt ten laste van klager (en aan hem gelieerde ondernemin-gen) een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken ingediend. In het verzoekschrift staat onder meer dat ver-weerder klager bij brieven van 4 maart, 27 juni en 4 juli 2016 heeft aange-schreven.

1.2 De advocaat van klager heeft verweerder per e-mail onder meer het volgende geschreven:

“Zoals ik hiervoor al heb gemeld, wist uw cliënt heel goed dat ik [klager] al sinds jaar en dag bij sta. Ik verzoek u mij te laten weten of u uw cliënt überhaupt heeft gevraagd of er aan de zijde van cliënt een advocaat in beeld was. De relevantie schuilt daarin erin dat er door u tot drie keer toe brieven zouden zijn verstuurd waarop tot drie keer toe geen reactie werd ontvangen. (…) Dat de sommaties aangetekend noch per e-mail zijn verzonden, doet cliënt twijfelen of de brieven überhaupt per gewone post zijn verstuurd. Deze twijfel wordt versterkt doordat u op 26 mei 2016 een toevoeging heeft aangevraagd en de eerste brief zou dateren van 4 maart 2016, bijna drie maanden eerder. (…)”

1.3 Bij brief van 15 augustus 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De voorzitter begrijpt de klacht van klager aldus dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) een verzoekschrift heeft ingediend dat is gebaseerd op onwaarheden en antedateringen;

b) klager noch diens advocaat heeft benaderd in de aanloop naar indienen van het verzoekschrift.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat hij niet wist dat klager werd bijgestaan door een advocaat. Dat was in het kader van de beslaglegging ook niet relevant, zeker niet in verband met de aangegeven vrees voor verduistering. Verweerder heeft klager herhaaldelijk aangeschreven per post. Hoe verweerder zijn brie-ven verstuurt, is niet aan klager. Dat er pas in een later stadium een toevoe-ging is aangevraagd wil niet zeggen dat er niet eerder brieven aan klager zijn verstuurd. Verweerder betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan antida-teren dan wel het verkondigen van onwaarheden. Verweerder is afgegaan op de door zijn cliënt aangeleverde stukken en informatie. Zijn cliënt heeft hem voorts gewaarschuwd dat er vrees zou zijn voor verduistering bij enige kennis vooraf van een procedure of bewarend beslag. Dat is de reden waarom verweerder niet is overgegaan tot aankondiging van dit beslag, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een weder-partij. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de we-derpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te be-hartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uit-zonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advo-caat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advo-caat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Klager heeft in het geheel niet onderbouwd dat verweerder wist dan wel behoorde te weten dat de door zijn cliënt ver-strekte informatie onjuist was, als daarvan al sprake is. Klager heeft evenmin onderbouwd dat verweerder de betreffende sommatiebrieven niet heeft ver-zonden. Dat verweerder pas later, op 26 mei 2016, een toevoeging heeft aangevraagd terwijl de eerste sommatiebrief dateert van 4 maart 2016, is daartoe onvoldoende. Dat het door verweerder ingediende verzoekschrift is gebaseerd op onwaarheden en antedateringen kan de voorzitter dan ook niet vaststellen. Ook heeft klager niet onderbouwd dat verweerder voorafgaand aan het beslag wist dat hij werd bijgestaan door een advocaat. Voor zover klager verweerder tevens verwijt dat hij hem voorafgaand aan het beslag niet heeft bericht, is dit nalaten niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu verweerder daarmee kennelijk in het belang van zijn cliënt heeft gehandeld en dit, gelet op het doel van het beslag, ook redelijk en proportioneel moet worden geacht.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 17 maart 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2017 verzonden.