ECLI:NL:TADRAMS:2017:59 Raad van Discipline Amsterdam 16-1093/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:59
Datum uitspraak: 06-03-2017
Datum publicatie: 13-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1093/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door namens de ex-echtgenoot van klaagster haar faillissement aan te vragen en daarbij een pretense vordering van zichzelf als steunvordering te gebruiken. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 maart 2017

in de zaak 16-1093/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 29 april 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 24 november 2016 met kenmerk 4016-0311, door de raad ontvangen op 25 november 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 januari 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 19.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn in 2012 gescheiden. Klaagster en haar ex-echtgenoot hadden tijdens hun huwelijk gezamenlijk een recht van opstal op een pand. In mei 2013 is het pand gekraakt.

2.2 De ex-echtgenoot van klaagster heeft verweerder opdracht gegeven om een kort geding te starten tegen de krakers om ontruiming van het pand in rechte af te dwingen. Verweerder heeft klaagster driemaal gevraagd of hij ook klaagster mocht vertegenwoordigen in het door hem op te starten kort geding tegen de krakers.

2.3 Klaagsters gemachtigde heeft aan verweerder laten weten dat klaagster geen toestemming geeft om namens haar te procederen en dat alle consequenties voor rekening van verweerder en zijn cliënt komen. Het kort geding is uiteindelijk alleen op naam van de ex-echtgenoot gevoerd.

2.4 Verweerder heeft voor zijn verzoeken aan klaagster een declaratie opgemaakt.

2.5 Met verweerder als advocaat heeft de ex-echtgenoot van klaagster het faillissement van klaagster aangevraagd. De ex-echtgenoot is kort voor de mondelinge behandeling van het faillissementsrekest overleden. De faillissementsaanvraag is niet toegewezen.

2.6 Verweerder heeft een vordering ingesteld tot betaling van de declaratie. De vordering is afgewezen. In het vonnis van de kantonrechter van 18 april 2016 staat onder de feiten het volgende vermeld:

1.16. Op 17 december 2014 heeft [verweerder] namens [de ex-echtgenoot] een faillissementsverzoek ingediend tegen [klaagster]. Als steunvordering is daarbij ingediend de onderhavige vordering van [verweerder] op [klaagster] met betrekking tot het (…) nog openstaande gedeelte van zijn honorarium voor het door hem gevoerde kort geding (…).

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij op een intimiderende en dreigende manier heeft getracht om klaagster te betrekken in een procedure van haar ex-echtgenoot;

b) hij heeft getracht klaagster failliet te laten verklaren met als steunvordering zijn eigen onterechte declaratie voor het gevoerde ontruimingskortgeding;

c) hij, in tegenstelling tot klaagster, niet heeft opengestaan voor overleg.

4 BEOORDELING

4.1 Het betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat verweerder klaagster driemaal heeft verzocht of zij bereid was om als eisende partij deel te nemen aan het ontruimingskortgeding. Uit de stukken is niet vast komen te staan dat verweerder hierbij dreigende of anderszins ontoelaatbare bewoordingen heeft gebezigd. Uit het enkele feit dat hij driemaal het verzoek heeft gedaan volgt niet dat verweerder klaagster geïntimideerd of bedreigd heeft.

4.3 Op grond van het voorgaande acht de raad klachtonderdeel a) ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Zoals in alinea 4.1 is overwogen, dient een advocaat zich jegens de wederpartij te onthouden van ongeoorloofde middelen die onevenredig nadeel aan een wederpartij toebrengen. In het licht van dit uitgangspunt en het zwaarwegende belang van de wederpartij dat hij of zij niet op lichtvaardige gronden in staat van faillissement wordt verklaard, dient de advocaat die namens een cliënt faillietverklaring verzoekt, om onnodige schade te voorkomen, de aanvraag tot faillietverklaring met grote zorg te onderbouwen en de behandelend rechter zo volledig en juist mogelijk in te lichten.

4.5 Uit het dossier volgt dat verweerder ten onrechte pretendeerde een vordering te hebben op klaagster. Verweerder ontkent dat hij deze pretense vordering op klaagster als steunvordering heeft gebruikt in de faillissementsaanvraag. Verweerder bevestigt wel dat hij in het faillissementsrekest melding heeft gemaakt van de vordering. De raad is van oordeel dat deze melding geen ander doel kan hebben gehad dan ter ondersteuning van de faillissementsaanvraag. Uit de feiten, genoemd in onderdeel 2.6 hierboven, blijkt bovendien dat in de procedure bij de kantonrechter is komen vast te staan dat verweerder de vordering als steunvordering heeft ingediend.

4.6 Door op deze manier te handelen heeft verweerder jegens klaagster onvoldoende zorg in acht heeft genomen waardoor verweerder niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

4.7 Gezien het voorgaande acht de raad klachtonderdeel b) gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.8 Niet is komen vast te staan dat verweerder niet open heeft gestaan voor overleg met klaagster. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, gehandeld zoals een advocaat niet betaamt. Gelet hierop acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

6 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

6.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

6.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. H.B. de Regt, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2017 verzonden.