ECLI:NL:TADRAMS:2017:58 Raad van Discipline Amsterdam 16-1043/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:58
Datum uitspraak: 06-03-2017
Datum publicatie: 13-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1043/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van een advocaat tegen de advocaat van de wederpartij. Verweerder heeft zich niet dreigend dan wel onnodig grievend over klager uitgelaten. Ook overige klachten ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 maart 2017

in de zaak 16-1043/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 25 augustus 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 10 november 2016 met kenmerk 4016-0599, door de raad ontvangen op 11 november 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 januari 2017 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.2 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 13.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 De cliënt van klager, een particulier, is met de cliënt van verweerder, een autobedrijf, verwikkeld in een geschil over een openstaande factuur van het autobedrijf. De Rechtbank Overijssel, sector kanton, locatie Almelo heeft de vordering van het autobedrijf toegewezen. Klager heeft een executie kort geding aanhangig gemaakt. Dit kort geding diende, anders dan de eerdere tussen partijen gevoerde procedure, niet op de locatie Almelo maar op de locatie Zwolle.

2.2 Twintig minuten voor de zitting heeft klager aan de rechtbank laten weten dat hij niet zal verschijnen en dat hij een bevoegdheidsincident opwerpt. De behandeling van het incident wordt aangehouden.

2.3 Volgens klager blijkt uit de daaropvolgende reactie van de rechter op het opgeworpen incident een ongezonde betrokkenheid van de rechter bij het onderhavige geschil. Om die reden heeft klager op 17 augustus 2016 de rechter gewraakt.

2.4 Verweerder heeft klager op 18 augustus 2016 per e-mail gevraagd een kopie van het wrakingsverzoek toe te zenden. Klager antwoordt hier op 19 augustus 2016 het volgende:

“Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u dat mijns inziens, in dit bijzondere geval, de inhoud van het wrakingsverzoek de persoonlijke levenssfeer van cliënt raakt. Om die reden heb ik bij de wrakingskamer de vraag neergelegd of uw cliënt een afschrift van dit verzoek dient te ontvangen.

Vriendelijk verzoek ik u dan ook om uw verzoek aan de wrakingskamer van de rechtbank te richten. Wilt u mij over de uitkomst hiervan berichten?”

2.5 Verweerder stuurt op 21 augustus 2016 de volgende reactie naar klager:

“Met uw reactie kan ik helemaal niks. Het wrakingsverzoek treft cliënte en nogmaals verzoek ik u mij een kopie te verstrekken. Ontvang ik die niet binnen 2 dagen dan zal ik mij tot de Deken wenden voor bemiddeling en mogelijk een klacht over de wijze waarop u in deze kwestie meent mijn cliënte – met de gehanteerde wijze van procederen – onnodig op kosten te jagen.

2.6 Dat u persoonlijk een problematische verhouding heeft met de rechtbank en wellicht ook met individuele rechters mag er niet toe leiden dat onnodige procedures worden aangewend om aan een veroordelend vonnis te ontkomen.”

2.7 Op 23 augustus 2016 heeft verweerder in het kader van de executie van de toegewezen vordering een verklaringsformulier derdenbeslag rechtstreeks aan de cliënt van klager toegestuurd.

2.8 Verweerder heeft op 29 augustus 2016 een brief aan de deken van het arrondissement Overijssel gestuurd waarin hij het geschil met klager uiteenzet.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager intimideert door te dreigen met het indienen van een tuchtklacht over een andere kwestie dan de onderhavige;

b) hij zich bedient van onnodig grievend taalgebruik en van onjuiste feiten;

c) hij heeft getracht de deken te Overijssel te bewegen een klacht tegen klager in te dienen;

d) hij rechtstreeks de cliënt van klager heeft aangeschreven.

4 BEOORDELING

4.1 Het betreft een klacht van een advocaat tegen de advocaat van de wederpartij. De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten. Als de verhouding toch verstoord geraakt is, getuigt het van professionaliteit als de advocaten zich inspannen om in het belang van hun cliënten, zo nodig met behulp van bemiddeling door bijvoorbeeld de deken, weer een werkbare relatie te bereiken.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Nu klachtonderdelen a) en b) betrekking hebben op de inhoud van de onder 2.5 genoemde e-mail van verweerder, lenen deze klachtonderdelen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.3 Anders dan klager is de raad van oordeel dat de e-mail geen dreigement aan het adres van klager bevat. Evenmin ziet de mededeling van verweerder dat hij voornemens is contact op te nemen met de deken op een andere kwestie dan die tussen klager, verweerder en hun cliënten speelt. Verweerder heeft in algemene zin bezwaren tegen de wijze van procederen door klager. Doordat klager kennelijk zonder redelijke grond twintig minuten voor aanvang van de zitting pas heeft gemeld dat hij niet aanwezig zou zijn waardoor de inhoudelijke behandeling op dat moment onmogelijk werd, heeft hij de cliënt van verweerder op extra kosten gejaagd. Het is evident dat verweerder in de e-mail hierop doelt. Gezien de voorgeschiedenis tussen klager en verweerder, is de inhoud van de e-mail van verweerder dan ook niet onbegrijpelijk. Het staat verweerder bovendien vrij om daaromtrent bemiddeling van de deken te verzoeken, dan wel te besluiten dat hij een tuchtklacht tegen klager wenst in te dienen. Het is in een dergelijke situatie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar om een termijn te stellen waarin de ander toch nog vrijwillig gehoor geeft aan een verzoek.

4.4 Met verweerder is de raad van oordeel dat de opmerking over de verhouding tussen klager en de rechtbank naar aard en strekking evenmin onnodig grievend is. Ook indien hetgeen verweerder schrijft onjuist zou zijn, hetgeen niet uit het dossier is gebleken, had verweerder goede redenen om aan te nemen dat klager een problematische relatie heeft met de plaatselijke rechtbank.

4.5 Gezien het voorgaande acht de raad klachtonderdelen a) en b) ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6 Uit de brief van verweerder aan de deken van Overijssel blijkt niet dat hij heeft getracht de deken aan te zetten tot het indienen van een klacht tegen klager.

4.7 Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.8 Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Deze toestemming is hier niet gegeven. Het Hof van Discipline heeft bepaald dat een uitzondering op die regel kan worden aanvaard – het tweede lid van gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij.

4.9 Op grond van artikel 476b lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de advocaat die voor de beslaglegger optreedt verplicht binnen drie dagen een afschrift van het verklaringsformulier aan de geëxecuteerde toe te zenden. In het onderhavige geval is dus sprake van de in de vorige alinea beschreven uitzondering nu verweerder een wettelijke plicht had de cliënt van klager rechtstreeks te benaderen. Ten overvloede is door verweerder gesteld en door klager niet betwist, dat het verklaringsformulier een formulier is dat door klager zelf is ingevuld en dat dit formulier zonder enig begeleidend schrijven aan de cliënt van klager is verzonden.

4.10 Gezien het voorgaande verklaart de raad klachtonderdeel d) ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. H.B. de Regt, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2017 verzonden.