ECLI:NL:TADRAMS:2017:49 Raad van Discipline Amsterdam 16-973/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:49
Datum uitspraak: 28-02-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): 16-973/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: De raad acht het voldoende aannemelijk dat verweerder aan het begin van het telefoongesprek niet aan klaagster heeft meegedeeld dat zijn kantoorgenote ook meeluisterde. Klacht gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 28 februari 2017

in de zaak 16-973/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 6 maart 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 20 oktober 2016 met kenmerk 4016-0163, door de raad ontvangen op 21 oktober 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 januari 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 17 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is dierenfysiotherapeut en chiropractor en behandelt paarden. Verweerder is (samen met een kantoorgenote, mr. Van R.) opgetreden als advocaat van een koopster van een paard die na de koop een ernstige aandoening bleek te hebben.

2.2 Op 8 december 2015 is namens de cliënte van verweerder bij de rechtbank een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend. Het doel van het getuigenverhoor was informatie te vergaren over de vragen of de aandoening al bestond ten tijde van de koop en of de verkoper daarvan op de hoogte was.

2.3 Verweerder en mr. Van R. hebben op basis van hen beschikbare informatie gemeend dat klaagster over informatie zou beschikken met betrekking tot de genoemde vragen. Verweerder heeft in dat verband op 13 januari 2016 telefonisch contact gezocht met klaagster. Klaagster heeft verweerder diezelfde dag teruggebeld; er heeft een kort telefoongesprek tussen klaagster en verweerder plaatsgevonden. Afgesproken is dat klaagster verweerder op een ander tijdstip zou terugbellen, omdat zij in de auto zat en haar dossiers wilde inzien.

2.4 Verweerder heeft bij een aan klaagster gerichte e-mail van 13 januari 2016 – met cc aan mr. Van R. – zijn samenvatting van het telefoongesprek van eerder die dag gegeven.

2.5 Klaagster heeft verweerder op 14 januari 2016 teruggebeld. Opnieuw heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Aan de zijde van verweerder heeft mr. Van R. meegeluisterd en aantekeningen gemaakt. Tegen het einde van dat gesprek heeft verweerder iets aan mr. Van R. gevraagd. Dit telefoongesprek heeft ongeveer 45 minuten geduurd.

2.6 Bij e-mail van diezelfde dag heeft klaagster verweerder onder meer geschreven:

“In vervolg op ons telefoongesprek van hedenmiddag deel ik u mede dat ik mij onheus bejegend voel. In heb het gesprek als bijzonder onaangenaam ervaren. Het leek meer op een verhoor waarbij ik mij niet aan de indruk kan ontdekken dat u erop uit was mij op onwaarheden en inconsistenties te betrappen. Daarbij heb ik het gevoel dat u het gesprek zonder mededeling vooraf hebt opgenomen. (…)

U wilt informatie van mij verkrijgen onder ‘dreiging’ van getuigenissen onder ede, waarbij verklaard zou zijn dat ik de behandelend fysiotherapeut ben geweest van een zeker paard. (…)

Inmiddels heb ik u meer dan voldoende gelegenheid geboden om u verder te helpen. Gezien mijn ervaring met u van hedenmiddag verzoek ik u vriendelijk, doch dringend, mij niet meer telefonisch te (laten) benaderen. (…)

Indien u mij laat oproepen als getuige, dan zal ik uiteraard mijn burgerplicht vervullen (…)”

2.7 Op 18 februari 2016 heeft de rechtbank het hiervoor in 2.2 genoemde verzoek toegewezen. Klaagster is als getuige opgeroepen in het voorlopig getuigenverhoor.

2.8 Klaagster heeft ook een klacht ingediend tegen mr. Van R. Deze klacht is door de plaatsvervangend voorzitter van deze raad kennelijk ongegrond verklaard bij beslissing van 8 november 2016 (zaaknummer 16-973/A/A). Mr. van R. heeft in haar reactie op de klacht aan de deken geschreven:

“Ik kan mij herinneren dat [verweerder] aan het begin van het gesprek niet heeft laten weten dat ik ook aanwezig was.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster tijdens het telefoongesprek op 14 januari 2016 op een onaanvaardbare manier onder druk heeft gezet en heeft getracht haar verklaring te beïnvloeden in voor zijn cliënte gunstige zin;

b) verzuimd heeft klaagster bij aanvang van het telefoongesprek op 14 januari 2016 mede te delen dat mr. Van R. ook deelnam aan het telefoongesprek.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat, voor zover van belang, hierna zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij haar tijdens het telefoongesprek op 14 januari 2016 onder druk heeft gezet. Volgens klaagster heeft verweerder geprobeerd informatie van haar te verkrijgen en haar verklaring te beïnvloeden opdat zij zou verklaren dat zij het desbetreffende paard had behandeld, terwijl dit niet het geval was. Verweerder heeft klaagster willen doen geloven dat zij maar beter de gewenste verklaring kon afleggen, zodat zij niet zou worden opgeroepen voor een voorlopig getuigenverhoor. Verweerder heeft op deze wijze misbruik gemaakt van de ongelijkheid tussen een advocaat en een leek, aldus klaagster.

5.2 Verweerder betwist dat hij klaagster tijdens het telefoongesprek op 14 januari 2016 onder druk heeft gezet, laat staan dat hij haar onder druk heeft gezet om een onjuiste verklaring te geven. Verweerder heeft op een normale manier met klaagster gesproken en er was geen sprake van een in het vooruitzicht gestelde sanctie of dreigement aan haar adres. Verweerder heeft klaagster verschillende vragen gesteld en op die vragen heeft klaagster vrijwillig geantwoord. Verweerder heeft klaagster tijdens het telefoongesprek meegedeeld dat haar antwoorden soms anders waren dan informatie die hij via andere bronnen had. Klaagster heeft verweerder daarop gevraagd welke bronnen dat waren, waarop hij haar heeft uitgelegd dat hij die informatie niet aan haar kon verstrekken. Verweerder heeft klaagster aan het eind van het gesprek uitgelegd dat er een goede kans was dat zij zou worden opgeroepen als getuige, aldus verweerder.

5.3 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft telefonisch contact opgenomen met klaagster nadat een getuige (in een beëdigde verklaring) had verklaard dat klaagster het desbetreffende paard voor de koop had gezien/behandeld. Tijdens het telefoongesprek op 14 januari 2016 heeft klaagster tegenover verweerder ontkend het paard gezien en/of behandeld te hebben. Omdat die informatie niet strookte met de informatie die verweerder van voornoemde getuige had gekregen, heeft verweerder klaagster hierop kritisch doorgevraagd. De raad kan zich voorstellen dat klaagster hier als leek van is geschrokken, maar verweerder had alle aanleiding om het gesprek te voeren op de manier waarop hij dat heeft gedaan. Het behoort tot de taak van een advocaat bewijs te vergaren voor zijn cliënt. Daarbij hoort ook het contact opnemen met potentiële getuigen en hun vragen naar hun weergave van relevante feiten en hen confronteren met andersluidende verklaringen. Dat verweerder daarbij de grenzen van het tuchtrechtelijk laakbare heeft overschreden, is niet gebleken. Het stond verweerder ook vrij klaagster te verzoeken om geen contact op te nemen met andere betrokken partijen, omdat dergelijke contacten de betrouwbaarheid van haar verklaring zouden (kunnen) beïnvloeden. Klachtonderdeel a) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat het de advocaat niet is toegestaan zonder mededeling vooraf aan degene met wie hij spreekt iemand aan de telefoon te laten meeluisteren of de inhoud van een gesprek op een geluidsdrager vast te leggen (zie ook Gedragsregel 36 lid 1).

5.5 Verweerder voert aan dat hij normaliter bij de start van een telefoongesprek introduceert wie hij is, in welke hoedanigheid hij belt, waarom hij belt en wie aan zijn zijde deelneemt aan het gesprek. Verweerder kan zich niet voorstellen dat hij tijdens het telefoongesprek op 14 januari 2016 niet heeft gezegd dat mr. Van R. ook aan het gesprek deelnam. Indien op 14 januari 2016 niet expliciet aan het begin van het telefoongesprek aan klaagster is meegedeeld dat mr. Van R. ook meeluisterde – wat verweerder betwist – dan geldt in elk geval dat dit per abuis was en dat er geen sprake van was dat haar betrokkenheid voor klaagster werd verborgen. Hij heeft immers tegen het einde van het telefoongesprek mr. Van R. ook in het gesprek betrokken, aldus nog steeds verweerder.

5.6 De raad overweegt als volgt. De raad acht voldoende aannemelijk dat verweerder klaagster aan het begin van het telefoongesprek op 14 januari 2016 niet heeft meegedeeld dat mr. Van R. ook meeluisterde. Verweerder heeft weliswaar verklaard dat hij ervan uitgaat dat hij dat heeft gedaan, maar hij heeft dat niet met stukken, zoals een gespreksverslag, onderbouwd. Daarbij komt dat mr. Van R. –(zie onder 2.8, hiervoor) heeft verklaard dat verweerder niet aan klaagster heeft meegedeeld dat zij meeluisterde. De raad gaat er daarom vanuit dat verweerder niet vooraf aan klaagster heeft meegedeeld dat mr. Van R. met het telefoongesprek meeluisterde. Dat klaagster hierdoor niet in haar belangen is geschaad, zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, volgt de raad niet. Het ging immers om een belangrijk telefoongesprek dat gevolgen voor klaagster zou kunnen hebben. Mr. Van R. heeft bewust met het telefoongesprek meegeluisterd en daarvan ook aantekeningen gemaakt. Dat er aan de zijde van verweerder nog iemand meeluisterde, zou van betekenis kunnen zijn indien klaagster tegenstrijdige verklaringen zou afleggen; mr. Van R. zou dan immers met verweerder kunnen verklaren dat klaagster tijdens het telefoongesprek anders had verklaard. Dat die situatie zich niet heeft voorgedaan, betekent niet dat klaagster niet in haar belangen is geschaad. Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt doordat hij klaagster niet vooraf heeft meegedeeld dat mr. Van R. meeluisterde met het telefoongesprek op 14 januari 2016. In de gegeven omstandigheden acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel a) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 februari 2017 verzonden.