ECLI:NL:TADRAMS:2017:47 Raad van Discipline Amsterdam 16-1030/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:47
Datum uitspraak: 28-02-2017
Datum publicatie: 07-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1030/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen advocaat wederpartij. Niet gebleken van enige bedoeling van verweerder om klager ertoe te bewegen zijn bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering op te lichten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 28 februari 2017

in de zaak 16-1030/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 augustus 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 3 november 2016 met kenmerk 4016-0571, door de raad ontvangen op 4 november 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 januari 2017 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft in zijn hoedanigheid van makelaar diensten verricht in opdracht van de cliënt van verweerder, die eigenaar is van meerdere panden in Amsterdam. Klager heeft de cliënt van verweerder onder meer bijgestaan bij de splitsing van een pand. Op enig moment is een geschil ontstaan tussen klager en de cliënt van verweerder. Zij stellen over en weer vorderingen op elkaar te hebben: de cliënt van verweerder meent dat klager een beroepsfout heeft gemaakt en meent recht te hebben op schadevergoeding; klager vordert betaling van een tweetal openstaande nota’s.

2.2 Op 27 augustus 2014 heeft klager de huurders van het hiervoor genoemde pand aangeschreven en hen verzocht de huurpenningen voortaan aan zijn B.V. te betalen. De cliënt van verweerder, althans zijn financieel adviseur, heeft de huurders bij brief van 29 augustus 2014 meegedeeld dat de brief van klager van 27 augustus 2014 zonder toestemming van de eigenaar/verhuurder is geschreven en dat zij de brief volledig dienen te negeren.

2.3 De cliënt van verweerder heeft op 8 september 2014 aangifte van oplichting tegens klager gedaan. In de aangifte staat, voor zover hier relevant:

“[Klager] claimt nog een bedrag van mij te goed te hebben. Ik op mijn beurt heb een aanzienlijke schade post op [klager] te verhalen. In juni 2014 is mijn financiële adviseur erachter gekomen dat de huur van een van mijn panden gedurende vier maanden niet zou zijn betaald.

De huur bleek echter betaald te zijn op de rekening van [klager]. (…)

Ondanks herhaalde aanmaningen heeft [klager], vier op zijn rekening betaalde huurtermijnen, ongeveer 6400 euro, tot op heden achter gehouden.

Op 29 augustus jongst leden, ontving ik een telefoontje van een van mijn huurders die een aangetekende brief had ontvangen van [klager], gedateerd 27 augustus 2014 waarin hij de huurder verzocht om de huur voortaan over te maken naar de bankrekening van [de B.V. van klager]. (…)

Hiermee tracht [klager] mij ernstig te benadelen, aangezien ik [klager] geen toestemming of opdracht hiertoe heb gegeven of anderszins de indruk heb gewekt dat hij hiertoe bevoegd was. hij heeft dit geheel buiten mijn mede weten gedaan, ik meen dat hier sprake is van bedrog.”

2.4 Bij brief van 10 september 2014 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“Cliënt heeft u op 6 juli te kennen gegeven niet langer van uw diensten gebruik te willen maken. De reden daarvoor is onder meer de schade die u heeft veroorzaakt door de ondeugdelijke wijze waarop u uitvoering heeft gegeven aan de opdracht tot splitsing van het pand (…). Cliënt heeft u daarop aangesproken en u gevraagd of u een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering heeft zodat de claim bij de verzekeraar kan worden ingediend. In plaats van cliënt daarop naar behoren te antwoorden heeft u hem bestookt met allerlei ongefundeerde financiële claims. Dat was voor cliënt de druppel die de emmer deed overlopen en hij heeft de zakelijke relatie met u beëindigd. Ik zal in een later stadium uitgebreider terug komen op de door uw ernstig en toerekenbaar tekortschieten veroorzaakte schade. Voor het moment verzoek ik u om mij binnen zeven dagen na heden door te geven of u een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering heeft waarmee ik mij in verbinding kan stellen om die claim in te dienen. Wanneer u die verzekering niet heeft houdt cliënt zowel uw huidige B.V. als u persoonlijk aansprakelijk voor alle schade.

De huurpenningen (…) zijn van aanvang van de laatste huurovereenkomst ten onrechte en zonder dat cliënt daarvan op de hoogte was door de huurder op uw rekening betaald. De bedragen zijn door u niet naar cliënt door geboekt en u heeft noch cliënt noch [de financieel adviseur van de cliënt van verweerder] daarover geïnformeerd. Pas nadat u door [de financieel adviseur van de cliënt van verweerder] daarop bent aangesproken heeft u een huurtermijn doorbetaald, maar tot op heden heeft u vier huurtermijnen niet doorbetaald. Het gaat om een bedrag van in totaal € 6.400. Ik sommeer u het bedrag binnen 3 dagen na heden op cliënts rekening over te boeken bij gebreke waarvan ik opdracht heb u in rechte te betrekken. Van verrekening van enige vermeende vordering van uw kant kan geen sprake zijn. Door de bedragen onder u te houden maakt u zich schuldig aan verduistering. Vindt betaling niet plaats binnen de gestelde termijn plaats dan zal cliënt aangifte doen van verduistering en u terstond in rechte betrekken.

Die aangifte zal in dat geval worden gevoegd bij de aangifte van bedrog die cliënt op 8 september jl. bij de Politie tegen u heeft gedaan. Dit naar aanleiding van de brieven die door u op 27 augustus jl. aan alle huurders van cliënt zijn geschreven, waarin u vraagt de huur voortaan naar de rekening van uw B.V. over te maken. (…) U kunt een dezer dagen een uitnodiging van de politie verwachten naar aanleiding van de aangifte.

Op uw website meldt u te zijn ingeschreven bij de Stichting VastgoedCert. Ik zal die Stichting op de hoogte stellen van uw handelwijze en haar een kopie van de aangifte sturen.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in zijn brief aan klager van 10 september 2014 een opsomming heeft gegeven van zeven à acht dreigementen met als doel klager ertoe te bewegen zijn beroeps-/bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering op te lichten.

3.2 Klager heeft ter toelichting op zijn klacht gesteld dat nooit een grond is gegeven voor de gestelde beroepsfout van hem en dat die grond er ook niet is.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat klager bij de uitvoering van de door zijn cliënt aan hem verstrekte opdracht toerekenbaar tekort is geschoten. De cliënt van verweerder heeft daardoor schade geleden, waarvoor hij klager aansprakelijk hield. Zoals te doen gebruikelijk heeft verweerder bij klager geïnformeerd of hij een beroeps-/bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering had zodat hij zich rechtstreeks met deze verzekeraar in verbinding zou kunnen stellen. Van bedreiging van klager om mee te werken aan het oplichten van de aansprakelijkheidsverzekering is geen sprake. Dat valt ook op geen enkele wijze uit de brief van 10 september 2014 af te leiden, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht ziet op een handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2 De raad is van oordeel dat, wat er ook zij van de dreiging van verweerder met een tweede strafrechtelijke aangifte tegens klager en de aankondiging van verweerder om de Stichting VastgoedCert een kopie van de aangifte te sturen, van enige bedoeling van verweerder om klager met zijn brief van 10 september 2014 ertoe te bewegen zijn bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering op te lichten, niet is gebleken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht waaruit de beroepsfout van klager volgens hem bestond. Dat klager meent dat hij geen beroepsfout heeft gemaakt, betekent niet dat verweerder klager niet naar zijn bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering mag vragen.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. P. van Lingen en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 februari 2017 verzonden.