ECLI:NL:TADRAMS:2017:43 Raad van Discipline Amsterdam 17-037/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:43
Datum uitspraak: 24-02-2017
Datum publicatie: 03-03-2017
Zaaknummer(s): 17-037/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Wat nooit geoorloofd is
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. De voorzitter is niet in staat om vast te stellen of klaagsters agressief en onheus zijn behandeld. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 24 februari 2017

in de zaak 17-037/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagsters

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 12 januari 2017 met kenmerk 4016-0337, door de raad ontvangen op 13 januari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagsters zijn tweelingzussen en over hen is een documentaire gemaakt die is geproduceerd door de cliënte van verweerder. Contractueel zijn er afspraken gemaakt over een (royalty)vergoeding voor klaagsters. Tot op heden hebben klaagsters nog geen enkele vergoeding ontvangen. Volgens de cliënte van verweerder heeft de documentaire tot op heden niets opgebracht.

1.2 Op 26 april 2016 hebben klaagsters het kantoor van verweerder bezocht.

1.3 Klaagster sub 1 heeft, mede namens klaagster sub 2, op 30 april 2016 aangifte gedaan bij de politie. In het proces-verbaal van aangifte staat, voor zover hier relevant:

“Hierbij doe ik aangifte van wederrechtelijk vrijheidsberoving van mijzelf en mij zuster (…)

Dit is gebeurd bij [het kantoor van verweerder].

Wij hebben geld te goed van de firma [A], omdat zij over ons een film hebben gemaakt. Helaas is [A] nu failliet. Wij hebben hierop contact gehad met de Curator (…) Hij heeft ons weer doorgestuurd naar het advocatenkantoor, omdat zij voor ons een brief zouden hebben met informatie.

Wij hebben ons gemeld bij de balie van het advocatenkantoor (…) Wij werden vriendelijk geholpen door twee dames. (…)

Na enige tijd werd ons medegedeeld dat er geen brief was en dat wij geen afspraak met de advocaat kregen. Wij stonden hierop perplex. Ons werd in eerste instantie gevraagd weg te gaan. Wij hebben hierop gezegd, dat wij de brief wilden hebben of een gesprek met de advocaat. Eerder wilden wij niet weggaan. De vrouw achter de balie werd op eens agressief tegen ons.

Zij zei ook tegen ons dat ze de politie ging bellen.

Er stond ook ineens een portier voor de deur. (…) Wij voelden ons niet meer veilig en wilde weg gaan, maar de deuren waren op slot gedaan en dus konden wij niet weg.

Wij hebben gevraagd of de deuren opengemaakt konden worden zodat wij weg konden. Wij kregen te horen dat de deuren niet eerder opengingen tot de politie er was. Wij vinden dat op dit moment onze vrijheid is afgenomen. Wij hebben hier ook nog trauma’s van vroeger aan overgehouden.”

1.4 Bij brief van 10 mei 2016 hebben klaagsters bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Op het dekenspreekuur van 23 juni 2016 hebben klaagsters hun klacht nader toegelicht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat klaagsters op zijn kantoor agressief en onheus zijn behandeld. Aan klaagsters is meegedeeld dat verweerder hen niet te woord zou staan en er geen afspraak met hem gemaakt kon worden. Klaagsters vinden dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd en dat de betrokken advocaten  “elkaar dekken.”

2.2 Klaagsters hebben aan hun klacht het volgende ten grondslag gelegd. Klaagsters hebben enige jaren geleden een film gemaakt, in samenwerking met A en de cliënte van verweerder. Zij hebben van A nooit geld gekregen. Klaagsters zijn al jarenlang bezig om hun geld te krijgen. A is inmiddels failliet. De curator van A heeft tegen klaagsters gezegd dat voor het faillissement van A geld voor hen is overgemaakt naar verweerder hen naar verweerder doorverwezen. Verweerder zou in het bezit zijn van een brief met overzicht. Klaagsters zijn naar het kantoor van verweerder gegaan, waar zij agressief en onheus zijn behandeld en zelfs zijn gegijzeld. Daarvan hebben zij bij de politie aangifte gedaan. Dit alles had die bewuste dag voorkomen kunnen worden indien verweerder zich had laten zien, of een kantoorgenoot van hem de honneurs had waargenomen, aldus nog steeds klaagsters.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat klaagsters zich op 26 april 2016 onverwachts op zijn kantoor hebben gemeld. Verweerder was toen niet aanwezig. Zij wilden antwoord op een brief die zij hadden gestuurd. Tegen de receptioniste hebben zij gezegd niet te zullen vertrekken voordat zij de brief hadden ontvangen. Dit alles ging gepaard met veel geschreeuw. Een kantoorgenoot van verweerder heeft zich in het gesprek gemengd en het verhaal van klaagsters aangehoord. Echter, omdat klaagsters zich onaangekondigd op het kantoor hadden gemeld en de kantoorgenoot van verweerder inhoudelijk niet van de zaak op de hoogte was, kon hij niets voor hen betekenen en heeft hij hen uiteindelijk moeten verzoeken het pand te verlaten. Dit hebben zij geweigerd. Na ongeveer een uur heeft de receptioniste de politie gebeld. Twee agenten hebben klaagsters vervolgens verzocht het pand te verlaten. Na aanhoudende verzoeken zijn klaagsters onder begeleiding vertrokken. Van gijzeling of agressieve en onheuse behandeling is geen sprake geweest.

3.2 Verweerder betwist voorts dat hij geld bezit of in bezit heeft gehad dat klaagsters toekomt. Klaagsters geven aan dat de curator van A dit zou hebben bevestigd. Uit navraag bij de curator blijkt dat dit onjuist is, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt dat de verklaringen van klaagsters en verweerder over wat er zich op 26 april 2016 precies heeft afgespeeld op het kantoor van verweerder verschillen. Volgens klaagsters zijn zij agressief en onheus behandeld en zijn zij zelfs gegijzeld; zij mochten het kantoor van verweerder alleen onder begeleiding van de politie verlaten. Verweerder daarentegen heeft verklaard dat klaagsters zijn verzocht het pand te verlaten, maar dat zij dit weigerden, waarna de politie is gebeld. Nu de verklaringen van klaagsters en verweerder uiteen lopen en het klachtdossier geen aanleiding geeft de ene verklaring wel en de andere verklaring niet te geloven, is de voorzitter niet in staat om vast te stellen of klaagsters agressief en onheus zijn behandeld.

4.2 Dat klaagsters van het kastje naar de muur worden gestuurd en de betrokken advocaten elkaar “dekken” kan de voorzitter ook niet vaststellen. Verweerder heeft gemotiveerd weersproken dat hij geld bezit of in bezit heeft gehad dat klaagsters toekomt en ook dat de curator dat tegen klaagsters zou hebben gezegd. Hiertegenover hebben klaagsters hun klacht niet onderbouwd.

4.3 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 24 februari 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 februari 2017 verzonden.