ECLI:NL:TADRAMS:2017:42 Raad van Discipline Amsterdam 17-084/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:42
Datum uitspraak: 23-02-2017
Datum publicatie: 02-03-2017
Zaaknummer(s): 17-084/A/A
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking van voorzitter en leden van de raad op grond van onbeschoftheid, onfatsoenlijkheid en ondeskundigheid. Het verzoek is kennelijk ongegrond vanwege onvoldoende onderbouwing. Van vooringenomenheid is dan ook niet gebleken.

Beslissing van de wrakingskamer van de raad van discipline

in het ressort Amsterdam

van 23 februari 2017

in de zaak 17-084/A/A

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

verzoeker

tegen

de heer mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het ressort Amsterdam

mevrouw mr. L.H. Rammeloo en de heer mr. M.W. Schüller, leden van de raad van discipline in het ressort Amsterdam

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig met zaaknummer 16-1006A/NH. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 30 januari 2017.

De klachtzaak wordt behandeld door verweerders en mr. J.H. Bennaars als griffier.

1.2 Ter zitting heeft verzoeker verweerders gewraakt. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. Op 30 januari 2017 is ter griffie van de raad een brief van verzoeker van dezelfde datum ingekomen met een toelichting op het wrakingsverzoek.

1.3 Verweerders hebben laten weten niet in de wraking te berusten en mr. C.L.J.M. de Waal heeft namens de hele kamer van de raad schriftelijk gereageerd bij verweerschrift d.d. 2 februari 2017.

2 BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2 Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal ter zitting de navolgende gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd: onbeschoftheid, onfatsoenlijkheid en ondeskundigheid van verweerders.

2.3 Verweerders hebben kennelijk de door verzoeker aangevoerde gronden van de wraking als volgt begrepen:

- de voorzitter heeft verzoeker verzocht links te gaan zitten, terwijl verzoeker op een zitting bij het Hof van Discipline ( in een andere verzetzaak) was verzocht rechts te gaan zitten;

- mr. Manning, verweerder in de zaak 16-1006A/NH, is bij herhaling met “verweerder” aangeduid en, als hij was verschenen, had hij het woord mogen voeren, terwijl mr. Manning in genoemde zaak niets heeft in te brengen;

- de voorzitter heeft tijdens de zitting meegedeeld geen antwoord te zullen geven op de vraag zoals geformuleerd op pagina 1 van de brief van verzoeker van 30 januari 2017 onder “Toen hij de keuze kreeg”, terwijl hij niet eerst de advocaat-leden heeft geconsulteerd.

2.4 Namens verweerders is als verweer aangevoerd dat het verzoek om, gezien vanuit de positie van de leden, rechts plaats te nemen is gedaan conform een vaste gewoonte, die wordt gevolgd om vergissingen ter zitting te voorkomen. Deze gang van zaken heeft verzoeker niet in zijn belangen geschaad.

2.5 Voorts wordt degene over wie wordt geklaagd aangeduid als verweerder. Ook in een verzetprocedure dient te worden beslist na hoor en wederhoor, zodat degene over wie wordt geklaagd zich mag verweren in de verzetprocedure. Ook hier is verzoeker niet in zijn belangen geschaad, doordat degene over wie wordt geklaagd als “verweerder” wordt aangeduid.

2.6 Verzoeker had vooraf aangekondigd dat hij ter zitting de raad een “toets” zou afnemen en, afhankelijk van de reactie, mogelijk zou wraken. Voor de (behandelende kamer van de) raad heeft dat aanleiding gevormd om tijdens de voorbereiding van de zaak af te spreken dat dergelijke vragen niet ter zitting, maar alleen in de beslissing zouden worden beantwoord, aldus nog steeds verweerders.

2.7 Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

2.8 De door verzoeker tegen de genoemde tuchtrechters aangevoerde bezwaren, zijn, naar het oordeel van de raad, niet te zien als teken van vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan. Immers het links dan wel rechts zitten, is een praktische zaak en voorkomt, zoals verweerders hebben aangevoerd, vergissingen. Een dergelijke beslissing raakt niet de inhoud van de zaak. Ook de benaming van de wederpartij van klager in de zaak 16-1006A/NH kan niet gezien worden als teken van vooringenomenheid, omdat het hier gaat om een aanduiding van de procespositie van een partij, terwijl hoor en wederhoor een fundamenteel beginsel in de rechtspraak is. Het verwijt dat de voorzitter de beide leden geen ruimte heeft gegeven te reageren op de “toets” van verzoeker, snijdt evenmin hout en kan niet worden gezien als teken van vooringenomenheid. Het is de voorzitter die de leiding heeft bij een ordelijk verloop van een zitting, zo nodig in samenspraak met de leden. Kennelijk hebben verweerders de onder 2.6 genoemde afspraak gemaakt, terwijl niet gebleken is dat de leden desalniettemin vragen hadden willen stellen, waartoe de voorzitter geen gelegenheid heeft gegeven. Voorts stelt de raad vast dat verzoeker voor het overige de gronden, onbeschoftheid, onfatsoenlijkheid en ondeskundigheid niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd.

2.9 Aan het optreden van verweerders valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat hun rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.10 Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden.

2.11 Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond.

2.12 Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-  wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J. Blokland, voorzitter en mrs. A. de Groot, N.M.N. Klazinga, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken op 23 februari 2017

griffier voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift verzonden op 23 februari 2017.