ECLI:NL:TADRAMS:2017:41 Raad van Discipline Amsterdam 17-010/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:41
Datum uitspraak: 17-02-2017
Datum publicatie: 24-02-2017
Zaaknummer(s): 17-010/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat van zoon. Klacht niet onderbouwd. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 februari 2017

in de zaak 17-010/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 5 januari 2017 met kenmerk 4016-0646, door de raad ontvangen op 6 januari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft de minderjarige zoon van klaagster naar aanleiding van een piketmelding op 27 december 2015 omstreeks 12:00 uur in het arrestantencomplex bezocht en consultatiebijstand en aansluitend verhoorbijstand verleend.

1.2 Uit de piketmelding volgt dat de zoon van klaagster op 27 december 2015 om 01:05 uur is aangehouden en vervolgens is voorgeleid voor een hulpofficier. De zaak is uiteindelijk afgedaan met een Halt-verwijzing.

1.3 Bij e-mail van 28 januari 2016 heeft klaagster verweerder verzocht om het dossier van haar zoon en om het adres van de behandelend officier van justitie.

1.4 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 29 januari 2016 de stukken gestuurd en haar meegedeeld dat hij de naam van de officier van justitie die betrokken is geweest bij de besluitvorming over de afhandeling niet kent, maar dat zij dat kan navragen bij het Openbaar Ministerie.

1.5 Bij e-mail 1 september 2016 heeft klaagster bij het kantoor van verweerder een klacht ingediend over verweerder. Bij e-mail van 13 september 2016 heeft de klachtbehandelaar van het kantoor van verweerder gereageerd op de klacht van klaagster. De e-mail van de klachtbehandelaar luidt, voor zover hier relevant:

“Naar aanleiding van de piketmelding heeft [verweerder] uw zoon bezocht en hem bijstand verleend. Er was toen geen sprake van dat uw zoon een andere advocaat wilde, of dat uw zoon zou hebben gezegd dat hij geen advocaat wilde, maar zijn moeder.

Uw zoon is indertijd alleen “opgehouden voor verhoor”. Dat mag niet langer dan zes uur, maar de uren tussen middernacht en negen uur ’s ochtends tellen dan niet mee. Van overschrijding van die maximale tijd was geen sprake. [Verweerder] heeft zich ervan vergewist dat uw zoon tijdig werd heengezonden. In de praktijk betekent dit, dat de politie de wettelijk vertegenwoordiger(s) belt om hun zoon of dochter op te halen. Het is de taak van de politie de wettelijk vertegenwoordiger(s) op de hoogte te brengen van het feit dat hun zoon of dochter is aangehouden. Alleen als de cliënt dat uitdrukkelijk wil, neemt de advocaat in de piketfase contact op met de ouders.

Er heeft geen geweld jegens uw zoon plaatsgevonden, geen intimidatie, geen kleineren en minachten. Uw vermoeden dat er sprake zou zijn van een complot, waarin ook [verweerder] zit, komt niet geloofwaardig over, daarvoor bestaan geen aanwijzingen. (…)

Ik begrijp dat in deze kwestie geen sprake was van etnisch profileren, maar van een aanhouding op basis van signalement na melding van een strafbaar feit. Dat is beslist iets anders, dan is namelijk sprake van een echte “verdenking”, wat bij etnisch profileren juist niet het geval is. (…)

Als uw zoon dat wil, kan [verweerder] het politiedossier opvragen en dat met hem bespreken.”

1.6 Klaagster heeft de klachtbehandelaar bij e-mail van dezelfde dag onder meer geschreven:

“Mijn zoon heeft meerdere keren om zijn moeder of te wel onze advocaat gevraagd.

(…)

Men heeft hier duidelijk wettelijke regels en m.n. rechten van minderjarigen genegeerd en ik ben van mening dat de advocaat deze regels moet kennen en mijn zoon erop wijzen (…) Ook is het fout bij niet in handen hebben van gegevens (process verbaal) de cliënt niet op zijn zwijg recht te wijzen i.p.v. te zeggen tegen een 16 jarige:”Geloof mij er zijn ergere dingen in het leven, als je nu even deze verklaring tekent dan mag je naar huis.” (…) u aanbod om nu alsnog het rapport op te vragen is te laat. Ik had er reeds naar gevraagd en kreeg geen antwoord in de zin zoals u nu stelt t.w. dat de advocaat het kan opvragen. (…)”

1.7 De klachtbehandelaar heeft klaagster daarop onder meer bericht:

“Waar het hier om gaat is dat uw zoon niet aan [verweerder] heeft gevraagd om zijn moeder te berichten. Dan kan [verweerder] geen verwijt worden gemaakt dat hij dat niet heeft gedaan.

U blijft ervan uitgaan dat uw zoon is aangehouden als gevolg van etnisch profileren, wat hier niet het geval was. Van een complot is geen sprake, van deelname aan een complot door [verweerder] evenmin. (…)

Ik meen u naar behoren te hebben geantwoord. Het spijt mij als mijn antwoord u teleurstelt (…)”

1.8 Bij brief van 16 september 2016 heeft klaagster namens haar zoon bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de zoon van klaagster na zijn aanhouding niet heeft gewezen op zijn rechten, zoals het aanwezig zijn van een ouder ter ondersteuning tijdens het verhoor en het zwijgrecht;

b) hij de zoon van klaagster helemaal niet heeft verdedigd en hij met de politie heeft samengespannen om een zogenoemde ZSM-zaak op te bouwen;

c) hij de zoon van klaagster heeft geïntimideerd, terwijl hij in shock was en ontoerekeningsvatbaar was;

d) hij niet op eerste verzoek van klaagster schriftelijke gegevens van de zaak kon produceren;

e) de klachtbehandelaar van het kantoor van verweerder de klacht van klaagster niet correct heeft behandeld en de klacht heeft afgedaan als “warrig”.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat hij de zoon van klaagster in het consultgesprek heeft geïnformeerd over zijn rechten (ook het zwijgrecht als verdachte) en aan de hand van de door hem verstrekte informatie is zijn procespositie/houding met hem doorgenomen en zijn hem ook de consequenties van een door hem in te nemen proceshouding uitgelegd en besproken. Dat verweerder de verplichting zou hebben om klaagster als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon op de hoogte te brengen van de aanhouding en dat er een verhoor zou plaatsvinden is onjuist. Alleen als de verdachte dat expliciet vraagt, behoort verweerder dat te doen. De zoon van klaagster heeft tegenover verweerder echter niet de wens uitgesproken dat zijn moeder bij het verhoor aanwezig diende te zijn, noch dat hij haar op de hoogte moest brengen van zijn aanhouding. Dat laatste is overigens de taak van de politie. De zoon van klaagster heeft in het verhoor – zo kan verweerder zich herinneren – in ieder geval zijn aandeel in het delict waarvan hij werd verdacht bekend. De zoon van klaagster was niet in shock of ontoerekeningsvatbaar toen verweerder hem bezocht en ten tijde van zijn verhoor. Tijdens het verhoor is ook geen druk uitgeoefend (door verweerder of de politieagent) op de zoon van klaagster en zeer zeker heeft verweerder niet tegen hem gezegd dat hij een belastende verklaring diende te ondertekenen en dan naar huis kon. Van samenwerking met de politie om een ZSM-zaak op te bouwen is (als vanzelfsprekend) ook geen sprake geweest. Uit de piketmelding volgt dat de zoon van klaagster op 27 december 2015 om 01:05 uur is aangehouden en vervolgens is voorgeleid voor een hulpofficier en dus dat hij ten tijde van zijn verhoor, rond 12:30 uur, zich nog in de zogenaamde ophoudfase bevond en niet 14 uur vast zat. Verweerder heeft zich ervan vergewist dat de zoon van klaagster zou worden heengezonden. Verweerder heeft klaagster voorts desgevraagd alle informatie verstrekt die in zijn bezit was vanwege de piketbijstand. De klacht van klaagster is tot slot door de klachtbehandelaar van het kantoor van verweerder afgedaan; daarbij is de kwalificatie warrig niet gebruikt, aldus verweerder.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), b) en c)

4.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij haar zoon niet heeft gewezen op zijn rechten, zoals het aanwezig zijn van een ouder ter ondersteuning tijdens het verhoor en het zwijgrecht, dat hij haar zoon helemaal niet heeft verdedigd en heeft samengespannen met de politie en dat hij haar zoon heeft geïntimideerd.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft de verschillende klachtonderdelen gemotiveerd betwist. Daartegenover heeft klaagster haar klachten niet onderbouwd. Gelet op de gedetailleerde betwisting door verweerder van de door klaagster gestelde feitelijke gang van zaken, had van haar mogen worden verwacht dat zij daarop in zou zijn gegaan. Dat heeft zij niet gedaan. Klachtonderdelen a), b) en c) zijn derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij niet op eerste verzoek van klaagster schriftelijke gegevens van de zaak van haar zoon kon produceren.

4.5 De voorzitter is van oordeel dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist. Verweerder heeft klaagster immers bij e-mail van 29 januari 2016 (zie hiervoor, 1.4) de stukken gestuurd die hij in zijn bezit had. Voor zover klaagster bedoelt dat verweerder haar toen niet alle stukken heeft gestuurd, heeft zij nagelaten te onderbouwen welke stukken er dan zouden ontbreken. Voor zover zij bedoelt dat verweerder haar toen ook het politiedossier had moeten toesturen heeft te gelden dat verweerder het politiedossier toen niet in zijn bezit had. De klachtbehandelaar heeft klaagster overigens meegedeeld dat als haar zoon dat zou willen, verweerder het politiedossier zou kunnen opvragen en met hem zou kunnen bespreken (zie hiervoor, 1.5). Op dit aanbod is klaagster niet ingegaan. Ook klachtonderdeel d) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.6 De voorzitter stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de behandeling van een klacht over hem door de klachtbehandelaar van zijn kantoor. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de klachtbehandelaar uitgebreid heeft gereageerd op de klacht van klaagster en de klacht, anders dan klaagster stelt, niet als warrig heeft bestempeld. Klachtonderdeel e) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 17 februari 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 februari 2017 verzonden.