ECLI:NL:TADRAMS:2017:37 Raad van Discipline Amsterdam 16-552/A/NH 16-789/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:37
Datum uitspraak: 20-02-2017
Datum publicatie: 27-02-2017
Zaaknummer(s):
  • 16-552/A/NH
  • 16-789/A/NH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek tegen zittingscombinatie. Wrakingsgronden zien met name op procedurele beslissingen waar verweerders niet bij betrokken zijn geweest. Wrakingsverzoek afgewezen. Volgend wrakingsverzoek wordt niet in behandeling genomen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 20 februari 2017

in de zaak 16-522/A/NH

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoekster

tegen:

mrs. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline Amsterdam, mrs. G. Kaaij, S. Wieberdink, C. Wiggers en N.M.N. Klazinga, advocaat-leden van de raad van discipline Amsterdam

verweerders

   en

in de zaak 16-789/A/NH

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoekster

tegen:

mrs. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline Amsterdam, mrs. G. Kaaij, S. Wieberdink, C. Wiggers en N.M.N. Klazinga, advocaat-leden van de raad van discipline Amsterdam

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een tegen verzoekster gericht dekenbezwaar aanhangig onder nummer 16-396/A/NH/D.

1.2 De inhoudelijke behandeling van het dekenbezwaar is door de griffie van de raad gepland op 6 juni 2016. Verzoekster is hieromtrent bij brief van 26 mei 2016 van de griffie van de raad geïnformeerd.

1.3 Bij brief van 29 mei 2016 aan de raad heeft verzoekster gereageerd en gesteld dat zij in deze zaak niet eerder bericht van de raad heeft ontvangen. Volgens verzoekster heeft de raad daarmee een aantal procedurele regels geschonden. Zo heeft de raad in strijd met artikel 46fb Advocatenwet gehandeld door niet zo spoedig mogelijk een afschrift van het dekenbezwaar inclusief bijlagen aan verzoekster te verstrekken. Ook heeft zij zowel geen voorlopige oproep met zittingsdatum, als een definitieve oproep voor de zitting ontvangen, zoals de (eigen) regels van de raad voorschrijven. In de brief van 26 mei 2016 ontbreekt de verplichte vermelding van de samenstelling van de combinatie. De zittingsdatum is vastgesteld zonder rekening te houden met de verhinderdata van verzoekster. Tot slot vindt het procesdossier geen grondslag in de wet, omdat verzoekster de mogelijkheid is ontnomen het procesdossier aan te vullen met haar stukken.

Verzoekster heeft de raad vervolgens verzocht de brief van 26 mei 2016 te heroverwegen en te voldoen aan vier, door verzoekster gestelde voorwaarden, in die zin dat onder meer de zitting van 6 juni 2016 zou worden geannuleerd, de brief van 26 mei 2016 wordt opgevat als het verstrekken van een afschrift in de zin van artikel 46fb Aw en de dertig-dagen-termijn voor de voorzitter van de raad aanvangt op 27 mei 2016, dat pas na het verstrijken van de 30-dagen-termijn de zaak eventueel wordt overgedragen aan een zittingscombinatie en dat daarna het voorgeschreven oproeptraject wordt gevolgd. Indien de raad niet aan deze voorwaarden voldoet, zal verzoekster het wrakingsverzoek, dat zij als bijlage bij de brief van 29 mei 2016 heeft gevoegd, indienen.

1.4 Aan verzoekster is vervolgens meegedeeld dat de voorzitter heeft besloten de zaak aan te houden.

1.5 Verzoekster heeft bij brief van 2 juni 2016 een verzoek gedaan tot wraking van de zittingscombinatie. Het verzoek is bij de raad bekend onder nummer 16-522/A/NH (“wrakingsverzoek I”).

1.6 Bij brief van 14 juli 2016 aan de wrakingskamer van de raad heeft de voorzitter van de gewraakte raad, mr. Q.R.M. Falger, mede namens de leden, op wrakingsverzoek I gereageerd.

1.7 Bij brief van de raad van 1 augustus 2016 is aan verzoekster meegedeeld dat de behandeling van het dekenbezwaar zal plaatsvinden op de zitting van 29 augustus 2016.

1.8 Verzoekster heeft bij brief van 10 augustus 2016 een tweede verzoek tot wraking van de zittingscombinatie gedaan, welk verzoek bij de raad bekend is onder nummer 16-789/A/NH (“wrakingsverzoek II”).

1.9 Bij brief van 17 augustus 2016 aan de wrakingskamer van de raad heeft de voorzitter van de gewraakte raad, mede namens de leden, op wrakingsverzoek II gereageerd.

1.10 Wrakingsverzoeken I en II zijn behandeld ter zitting van de raad van 9 januari 2017. Verzoekster is – zonder bericht van afwezigheid – niet ter zitting verschenen.

1.11 De raad heeft kennis genomen van:

in wrakingsverzoek I (16-522/A/NH):

- de brief van verzoekster d.d. 2 juli 2016 met bijlage;

- de reactie van mr. Q.R.M. Falger van 14 juli 2016.

in wrakingsverzoek II (16-789/A/NH):

- de brief van verzoekster d.d. 10 augustus 2016;

- de reactie van mr. Q.R.M. Falger van 17 augustus 2016.

2 DE WRAKINGSVERZOEKEN

2.1 Verzoekster heeft – samengevat – het navolgende aan haar wrakingsverzoeken ten grondslag gelegd.

2.2 In wrakingsverzoek I heeft verzoekster vier wrakingsgronden aangevoerd:

a. Hoewel verzoekster bij brief van 29 mei 2016 de zittingscombinatie op de hoogte heeft gesteld van de ernstige schending door de raad van haar recht op een eerlijk proces, heeft de zittingscombinatie besloten de zitting van 6 juni 2016 door te laten gaan. Een zittingscombinatie die daartoe besluit is gewetenloos, ongeschikt voor het vervullen van haar ambt en brengt ernstig nadeel toe aan de goede gang van zaken bij de tuchtrechtspraak.

b. De beslissing van de zittingscombinatie om de zitting op 6 juni 2016 door te laten gaan is zo onbegrijpelijk, dat daaruit de schijn van partijdigheid/ vooringenomenheid moet worden afgeleid.

c. Door haar weigering de brief van 26 mei 2016 te heroverwegen preludeert de zittingscombinatie op de uitkomst van de zaak en geeft daarmee blijk van (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid.

d. Door haar weigering de brief van 26 mei 2016 te heroverwegen geeft de zittingscombinatie blijk van (schijn van) partijdigheid/vooringenomenheid. Met deze beslissing zegt de zittingscombinatie dat verzoekster geen recht heeft op een eerlijk proces. De uitkomst van de zaak staat daarmee vast.

2.3 In wrakingsverzoek II heeft verzoekster drie wrakingsgronden aangevoerd:

a. Door zitting te nemen in de behandelende kamer van de raad in de zaak 16-396A/NH hebben de leden mrs. S. Wieberdink, C. Wiggers, N.M.N. Klazinga en G. Kaaij de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster op zich geladen. Er is sprake van een persoonlijke vooringenomenheid van deze leden jegens verzoekster. Ten aanzien van mr. G. Kaaij wordt opgemerkt dat gezien het feit dat zijn kantoorgenoot waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland is, mr. Kaaij de schijn van partijdigheid had moeten vermijden.

b. Door na het verzoek tot heroverweging bij brief van 29 mei 2016 deel uit te blijven maken van de combinatie en geen nieuwe combinatie samen te stellen heeft de raad minst genomen de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster op zich geladen.

c. Met zijn reactie van 14 juli 2016 heeft de raad minst genomen de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster op zich geladen. Verzoekster stelt dat haar recht op een eerlijk proces alleen was gewaarborgd indien de raad zou voldoen aan de vier voorwaarden die zij heeft genoemd in haar brief van 29 mei 2016. De gewraakte combinatie heeft echter gemeend een zekere wraking te kunnen ontlopen door aan slechts één voorwaarde, het annuleren van de zitting, te voldoen.

3 VERWEER

3.1 Verweerders hebben op 14 juli 2016 een schriftelijke reactie gegeven op wrakingsverzoek I en op 17 augustus 2016 op wrakingsverzoek II. Zij berusten niet in de wrakingen en verzoeken de wrakingskamer beide wrakingsverzoeken af te wijzen.

3.2 Verweerders voeren – kort samengevat – aan dat zij, na ontvangst van de brief van 29 mei 2016 van verzoekster, hebben besloten de mondelinge behandeling van 6 juni 2016 geen doorgang te laten vinden, hetgeen de raad bij brief van 31 mei 2016 aan verzoekster heeft medegedeeld. Deze mededeling heeft verzoekster kennelijk niet voor 2 juni 2016 bereikt, want bij brief van die dag heeft zij wrakingsverzoek I ingediend. Nu de zitting op 6 juni 2016 is geannuleerd, heeft verzoekster onvoldoende belang bij haar wrakingsverzoek.

3.3 Ten aanzien van wrakingsverzoek II hebben verweerders aangevoerd dat zij geen aanleiding zien om daar op te reageren. Zij verwijzen naar hun brief van 14 juli 2016 en het daarin ingenomen standpunt.

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet jo artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen de voorzitter en de leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.3 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren van het tegendeel. De wrakingskamer zal van deze maatstaven uitgaan.

Wrakingsverzoek I

4.4 De wrakingsgronden van wrakingsverzoek I strekken er alle toe dat de raad geen rekening heeft gehouden met de belangen van verzoekster, door de zitting op 6 juni 2016 doorgang te laten vinden.

4.5 Anders dan verzoekster in wrakingsverzoek I heeft gesteld, heeft de zittingscombinatie besloten de behandeling van de zaak van verzoekster aan te houden. Dit is aan verzoekster meegedeeld bij brief van 31 mei 2016. Derhalve was zij ermee bekend, althans kon zij voor het indienen van het wrakingsverzoek op 2 juni 2016 ermee bekend zijn, dat de zitting geen doorgang zou vinden.

4.6 De strekking van de brief van verzoekster van 29 mei 2016 was om uitstel van de mondelinge behandeling te verkrijgen. De raad heeft ingestemd met dat uitstel en wel tijdig binnen de door verzoekster gestelde termijn van uiterlijk 1 juni 2016. Nu de raad heeft voldaan aan het verzoek tot uitstel van de behandeling, heeft verzoekster geen belang bij haar verzoek tot wraking. Het wrakingsverzoek is dan ook ongegrond.

Wrakingsverzoek II

4.7 De gronden van wrakingsverzoek II houden – kort samengevat – in dat de zittingscombinatie de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid jegens verzoekster op zich heeft geladen, door slechts één verzoek (voorwaarde) van verzoekster te honoreren, te weten het uitstellen van de mondelinge behandeling, en de overige verzoeken (voorwaarden) genoemd in haar brief van 29 mei 2016 (zie punt 1.3) te negeren. Ook heeft de zittingscombinatie de schijn van partijdigheid/vooringenomenheid gewekt door, na het negeren van de overige verzoeken (voorwaarden), aan te blijven als zittingscombinatie en geen andere combinatie te hebben samengesteld.

4.8 De verzoeken van verzoekster in haar brief van 29 mei 2016 zagen alle op procedurele beslissingen in de administratieve voorfase van de zaaksbehandeling, die niet de inhoud van de zaak raken. Deze procedurele beslissingen zijn genomen door de griffier van de raad dan wel de voorzitter van de gewraakte kamer en niet door zijn leden. De genomen procedurele beslissingen geven geen inzicht in het standpunt van de voorzitter of de leden over de inhoud van de zaak. Uit de omstandigheid dat het verzoek om uitstel is gehonoreerd, maar de overige verzoeken niet, kan niet de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat sprake is van subjectieve of objectieve partijdigheid. Daarbij wordt nog opgemerkt dat op de website van de griffie weliswaar de gang van zaken in zijn algemeenheid wordt geschetst, maar dat betekent niet dat de griffie daar in een voorkomend geval niet van kan afwijken.

4.9 Het enkele feit dat de voorzitter een procedurele beslissing heeft genomen die verzoekster niet welgevallig is, maakt niet dat de zittingscombinatie die over de zaak van verzoekster oordeelt vooringenomen zou zijn en er vervolgens een andere combinatie zou moeten worden samengesteld die over haar zaak moet oordelen. Zonder verdere onderbouwing van haar stellingen kunnen de door verzoekster aangevoerde gronden niet leiden tot de conclusie dat de zittingscombinatie, nu zij niet is gewijzigd, vooringenomen is dan wel dat sprake is van (een objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de desbetreffende zittingscombinatie.

4.10 Anders dan verzoekster stelt, is de wrakingskamer van oordeel dat de omstandigheden dat mrs. Wieberdink, Wiggers en Klazinga bij eerdere zaken van de raad ten aanzien van verzoekster betrokken zijn geweest en in die zaken voor verweerster ongunstige beslissingen zijn genomen op zichzelf nog geen grond voor wraking kunnen opleveren. Ook de stelling van verzoekster dat mr. Kaaij geen deel had mogen uitmaken van de zittingscombinatie, omdat zijn kantoorgenoot waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland is, faalt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waaruit (de schijn van) de vooringenomenheid van mr. Kaaij zou kunnen blijken.

4.11 Aldus is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan partijdigheid of de schijn van partijdigheid aanwezig moet worden geacht. Beide wrakingsverzoeken dienen daarom te worden afgewezen.

4.12 Verzoekster heeft op basis van procedurele beslissingen twee evident kansloze wrakingsverzoeken ingediend, alles met het kennelijke doel de behandeling van het tegen haar ingediende dekenbezwaar te vertragen. Gelet hierop bestaat de gerede kans dat verzoekster de raad tijdens de volgende zitting opnieuw op lichtvaardige gronden zal wraken. De wrakingskamer bestempelt dit als misbruik van recht en zal daarop op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige klachtzaak niet in behandeling wordt genomen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het wrakingsverzoek met nummer 16-522/A/NH af;

- wijst het wrakingsverzoek met nummer 16-789/A/NH af;

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige klachtzaak niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B. Roodveldt, E.C. Gelok, M.W. Schüller en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2017.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 20 februari 2017 verzonden.