ECLI:NL:TADRAMS:2017:25 Raad van Discipline Amsterdam 16-1115/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:25
Datum uitspraak: 24-01-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 16-1115/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht vanwege tijdsverloop.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  24 januari 2017

in de zaak 16-1115/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 1 december 2016 met kenmerk 4016-0655, door de raad ontvangen op 2 december 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de door klaagster op verzoek van de voorzitter nagestuurde beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 25 april 2013 met daarbij het tussen klaagster en haar ex-echtgenoot gesloten echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Zij heeft in dat verband voor klaagster en haar ex-echtgenoot een concept echtscheidingsconvenant (hierna het convenant) en een concept ouderschapsplan opgesteld. De laatste concepten heeft zij per e-mail van 4 januari 2013 aan klaagster en haar ex-echtgenoot voorgelegd. Bij e-mail van 5 januari 2013 heeft klaagster aan verweerster laten weten dat het “er prima uitziet”.

1.2 In het door klaagster en haar ex-echtgenoot getekende  convenant staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“1.3 Alimentatie

Partijen zien over en weer af van partneralimentatie (…)

1.4 Koopwoning

Partijen hebben een koopwoning. De man zal in de woning blijven wonen, hij vrijwaart de vrouw voor de betaling van de woonlasten. Partijen zijn overeengekomen dat het eigendom van de vrouw aan de man zal worden toebedeeld. In ruil daarvoor zal de man de bank verzoeken om de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek. Er rust geen overwaarde op de woning.

Partijen zullen zich na inschrijving van de echtscheiding wenden tot een notaris.”

1.3 Bij beschikking van 25 april 2013 is de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken. De inhoud van het convenant is in de beschikking opgenomen.

1.4 In november 2015 heeft klaagster zich tot verweerster gewend in verband met de echtelijke woning. Bij e-mail van 6 november 2015 heeft klaagster verweerster geschreven:

“Nu probeer ik al een aantal maanden mijn ex ervan te overtuigen dat er nu iets moet gebeuren met de hypotheek (deze is nog steeds op beide namen) maar hij blijft de boel afhouden.

(…)

Wat kan/moet ik doen en hoe snel kan dit??”

1.5 Bij e-mail van 7 november 2015 heeft verweerster klaagster onder meer meegedeeld:

“Als hij niet mee wil werken, dan kan ik de rechtbank vervangende toestemming tot verkoop vragen. Meestal werkt de wederpartij dan wel mee aan het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

Als hij dat niet doet, dan kunt u de woning gaan verkopen.”

1.6 Klaagster heeft verweerster hierop bij e-mail van 9 november 2015 onder meer geschreven:

“Ik neem aan dat ik met mijn partner ook zou kunnen overnemen???Is niet mijn wens maar ik denk beter dan gedwongen verkoop ivm de onderwaarde.”

1.7 Bij brief van 12 september 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de tussen klaagster en haar ex-echtgenoot gemaakte afspraken niet voldoende duidelijk in het door haar opgestelde echtscheidingsconvenant heeft opgenomen.

2.2 Klaagster heeft aan haar klacht het volgende ten grondslag gelegd. Tussen haar en haar ex-echtgenoot is afgesproken dat zij afstand zou doen van haar aanspraak op partneralimentatie en de inboedel waartegenover haar ex-echtgenoot de hypotheekschuld voor zijn rekening zou nemen. Verweerster heeft nagelaten die afspraak voldoende duidelijk in het echtscheidingsconvenant op te nemen, ten gevolge waarvan haar ex-echtgenoot haar tegenwerkt en zij met de restschuld van de hypotheek blijft zitten.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert aan dat nimmer sprake is geweest van een afspraak tussen klaagster en haar ex-echtgenoot waarbij klaagster de partneralimentatie zou “ruilen” tegen de onderwaarde van de echtelijke woning. Klaagster kon helemaal geen aanspraak maken op partneralimentatie, mede omdat zij in haar eigen levensonderhoud kon voorzien (en er dus geen behoeftigheid bestond). Klaagster heeft via de mail haar akkoord gegeven op de concepten die voor de scheiding zijn opgesteld. Uit de e-mails van klaagster aan verweerster blijkt duidelijk dat zij weet dat zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheek en zal moeten bijdragen in een eventuele restschuld bij verkoop van de echtelijke woning, aldus verweerster. 

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst dient te worden nagegaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.2 De voorzitter overweegt dat de termijn uit artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet is gaan lopen vanaf 5 januari 2013; het moment waarop klaagster met het echtscheidingsconvenant akkoord ging. Klaagster was vanaf dat moment bekend met de wijze waarop de tussen haar en haar ex-echtgenoot gemaakte afspraken in het convenant waren neergelegd. Door hierover pas in september 2016 een klacht in te dienen, heeft klaagster de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden.

4.3 De voorzitter overweegt ten overvloede dat er geen feitelijke aanknopingspunten zijn waaruit de door klaagster gestelde afspraak blijkt. Integendeel. Uit de door verweerster overgelegde e-mails van klaagster uit november 2015 lijkt te volgen dat ook klaagster niet van een dergelijke afspraak uitging.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 24 januari 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 januari 2017 verzonden.