ECLI:NL:TADRAMS:2017:24 Raad van Discipline Amsterdam 16-1092/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:24
Datum uitspraak: 23-01-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 16-1092/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 23 januari 2017

in de zaak 16-1092/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 24 november 2016 met kenmerk 4016-0468, door de raad ontvangen op 25 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster is – als verhuurster – verwikkeld geraakt in een huurgeschil met haar huurder.

1.2 Namens de huurder is op 14 januari 2016 een (sommatie)brief aan verweerster gestuurd door een juridisch medewerker van het kantoor van verweerder, hierna: G. De brief luidt, voor zover relevant, als volgt:

“In uw e-mailbericht d.d. 21 december 2015 stelt u dat mijn cliënt zijn afspraken niet zou zijn nagekomen en u hem een korting zou hebben gegeven. Nergens uit blijkt dat u deze korting bent overeengekomen, laat staan dat u een eventuele korting achteraf zou kunnen verrekenen met de onverschuldigd betaalde huur en de waarborgsom. Kortom, u bent gehouden tot terugbetaling van EUR 3085,- nu er geen enkele juridische grondslag is om over te gaan tot verrekening.

Ondanks meerdere verzoeken om over te gaan tot betalen, heb ik begrepen van cliënt dat u tot op heden nog geen betaling aan mijn cliënt heeft verricht. Ik verzoek u namens mijn cliënt om binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven over te gaan tot betalen van een bedrag van een bedrag van EUR 3085,- op de derdengeldrekening van mijn kantoor (…).

Indien betaling van voornoemd bedrag uit blijft, zal cliënt aanspraak maken op de wettelijke vertragingsrente alsmede de buitengerechtelijke incassokosten. (…)

Met vriendelijke groet,

[G], LLB”

1.3 Na de brief van 14 januari 2016 hebben partijen over en weer gecorrespondeerd. Klaagster heeft zich in eerste instantie laten bijstaan door een jurist, vervolgens is zij zelf met G gaan corresponderen.

1.4 Bij brief van 28 juni 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) sprake is van schriftelijke intimidatie en misbruik van machtspositie;

b) de op het briefpapier van verweerders kantoor geschreven brief van 14 januari 2016 uitsluitend is ondertekend door G.

2.2 Klaagster stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat de intimidatie plaatsvindt door gebruikmaking van juridisch jargon en het uitgebreid – dreigend – schetsen van consequenties (oplopende kosten). De intimidatie is doelbewust: verweerders kantoor tracht klaagster doelbewust angst aan te jagen door te dreigen met negatieve gevolgen om zo financieel gewin voor de cliënt te genereren. Zonder hoor- en wederhoor toe te passen – en dus slechts op basis van (onjuiste) subjectieve informatie van de cliënt – is door verweerders kantoor gesteld dat er geen grond voor verrekening bestaat. Door verweerders kantoor is aldus niet integer gehandeld. Klaagster – die zelf is gepromoveerd aan de universiteit – trekt de vergelijking met schending van de wetenschappelijke integriteit.

2.3 Klaagster stelt ter toelichting op klachtonderdeel b) dat G op 14 januari 2016 rechtenstudent was. G heeft desondanks nagelaten de brief namens verweerder te sturen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

3.2 Er is op geen enkele wijze sprake van schriftelijke intimidatie of machtsmisbruik. De huurder heeft zich juist zeer schikkelijk opgesteld en er is alles aan gedaan om tot een minnelijke oplossing te komen. De door klaagster gevraagde responsetijden zijn steeds volledig in acht genomen. Een advocaat is overigens partijdig en mag in ruime mate de belangen van zijn cliënten behartigen.

3.3 De brieven van verweerders medewerker G zijn eerst aan verweerder voorgelegd voordat zij zijn verstuurd. Klaagster was ermee bekend dat G nog studeerde; zij heeft hem zelfs gefeliciteerd met het behalen van zijn bul. Het is niet zo dat louter een advocaat een tegenpartij mag aanschrijven aldus – steeds – verweerder.

4 BEOORDELING

4.1 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen;  de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt.

4.2 Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Klachtonderdeel a)

4.3 Het gegeven dat een advocaat partijdig is, brengt mee dat hij – in correspondentie – het standpunt van zijn cliënt zal verdedigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft. Een advocaat mag in het algemeen afgaan op de juistheid van het door zijn cliënt verschafte feitenmateriaal en hoeft zodoende geen hoor- en wederhoor toe te passen. Een advocaat mag daarentegen geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Dat de door de huurder aan verweerder en G gepresenteerde feiten onjuist zijn – en verweerder en G daarvan op de hoogte hadden moeten zijn – is de voorzitter niet gebleken.

4.4 De inhoud van de brief van 14 januari 2016 is naar het oordeel van de voorzitter zakelijk en niet onnodig grievend; er worden slechts de in dergelijke sommatiebrieven gebruikelijke standaardformuleringen gebruikt. Dat klaagster bezwaren heeft tegen de inhoud van een partijdige brief van de gemachtigde van haar wederpartij ligt voor de hand maar maakt die inhoud niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.5 Er bestaat geen regel die bepaalt dat het voor niet-advocaten verboden is om (op eigen naam) correspondentie op het briefpapier van een advocatenkantoor – waar zij werkzaam zijn – te voeren.

4.6 Uit de sommatiebrief van 14 januari 2016 blijkt duidelijk dat de ondertekenaar, G, niet de ‘mr.-- titel had, maar (nog) slechts die van bachelor (toevoeging LLB aan de naam). Klaagster moet dat – nu zij naar eigen zeggen gepromoveerd is aan de universiteit – hebben kunnen begrijpen. Voor verweerder bestond – gezien het voorgaande – niet de verplichting de brief mede te ondertekenen. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S.M. Balkema als griffier op 23 januari 2017.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2017 verzonden.