ECLI:NL:TADRAMS:2017:228 Raad van Discipline Amsterdam 17-675/A/A 17-676/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:228
Datum uitspraak: 19-10-2017
Datum publicatie: 07-11-2017
Zaaknummer(s):
  • 17-675/A/A
  • 17-676/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaten wederpartij niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de driejaarstermijn.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 19 oktober 2017

in de zaken 17-675/A/A en 17-676/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 augustus 2017 met kenmerk 4017-0434 en 4017-0435, door de raad ontvangen op 24 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster heeft een geschil (gehad) met ABN AMRO Bank N.V. (hierna ‘de bank’) over, kort gezegd, de opheffing van een viertal bankrekeningen (van haarzelf en haar broer en schoonzuster). Verweerders hebben de bank in verschillende procedures bijgestaan.

1.2 Op 29 augustus 2012 heeft klaagster de bank in kort geding gedagvaard en onder meer gevorderd de door haar in een brief aan de bank gegeven betalingsopdrachten uit te voeren en de blokkade van een viertal bankrekeningen op te heffen. Verweerder sub 1 heeft de bank in deze procedure bijgestaan.

1.3 Bij vonnis van 2 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter de door de klaagster gevraagde voorzieningen geweigerd en haar veroordeeld in de proceskosten.

1.4 Op verzoek van klaagster heeft bij de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. De mondelinge behandeling van dit verzoek heeft plaatsgevonden op 24 mei 2013. Verweerder sub 1 was namens de bank bij die zitting aanwezig. Op 31 oktober 2013 zijn klaagster en een aantal (voormalig) medewerkers van de bank als getuige gehoord. Op 6 december 2013 is in contra-enquête de zoon van klaagster als getuige gehoord. Verweerder sub 2 was namens de bank bij de getuigenverhoren aanwezig.

1.5 Op 1 mei 2014 heeft er een tweede kort geding plaatsgevonden tussen klaagster en de bank. In die procedure heeft klaagster onder meer gevorderd de bank te veroordelen de beëindiging van de bankrelatie met haar en de opheffing van haar rekeningen ongedaan te maken, alsmede de door haar in een brief aan de bank gegeven betalingsopdrachten uit te voeren, waarbij enige blokkade van een viertal rekeningen dient te worden opgeheven. Verweerder sub 1 heeft de bank in deze procedure bijgestaan.

1.6 Bij vonnis van 14 mei 2014 heeft de voorzieningenrechter de door klaagster gevraagde voorzieningen geweigerd en haar veroordeeld in de proceskosten.

1.7 Bij brieven van 18 april 2017 respectievelijk 24 april 2017 heeft de zoon van klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder sub 1 respectievelijk verweerder sub 2. In die zaken is op 24 augustus 2017 door de voorzitter uitspraak gedaan (zaaknummers 17-550/A/A en 17-551/A/A).

1.8 Bij brief van 30 juni 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

1.9 Tussen klaagster en de bank loopt thans een bodemprocedure.

2 KLACHT

2.1 De klacht over verweerder sub 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd heeft gehandeld met Gedragsregels 1, 3, 9, 17, 23, 29, 30, 31 en 35.

2.2 De klacht over verweerder sub 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in strijd heeft gehandeld met Gedragsregels 1, 9, 23, 30, 31 en 35.

3 VERWEER

3.1 Verweerders voeren primair aan dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht vanwege tijdsverloop. Subsidiair menen verweerders dat de klacht kennelijk ongegrond is.

4 BEOORDELING

4.1 Allereerst dient te worden nagegaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. De voorzitter dient dit voorschrift ambtshalve toe te passen. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.2 De voorzitter stelt vast dat de door klaagster aan verweerder sub 1 gemaakte verwijten zien op een handelen en/of nalaten van verweerder sub 1 rondom het eerste kort geding in 2012, de mondelinge behandeling van het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor op 24 mei 2013 en het tweede kort geding in mei 2014 en op correspondentie in de maanden januari/februari 2014. De aan verweerder sub 2 gemaakte verwijten zien op een handelen en/of nalaten van verweerder sub 2 rondom de getuigenverhoren op 31 oktober en 6 december 2013. In hetgeen klaagster heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen reden om er vanuit te gaan dat klaagster pas op een later moment kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen en/of nalaten van verweerders. Door pas op 30 juni 2017 een klacht over verweerders in te dienen, heeft klaagster de in artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Anders dan klaagster kennelijk veronderstelt is stuiting van voornoemde termijn niet mogelijk, aangezien het een vervaltermijn betreft en geen verjaringstermijn. Van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, is de voorzitter niet gebleken. Dat klaagster tijd nodig heeft gehad om alles uit te zoeken en op een rijtje te zetten is daartoe onvoldoende. Dit betekent dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 19 oktober 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 19 oktober 2017 verzonden.