ECLI:NL:TADRAMS:2017:21 Raad van Discipline Amsterdam 16-893/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:21
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 13-02-2017
Zaaknummer(s): 16-893/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht. De raad acht de wijze van praktijkvoering door verweerder bijzonder laakbaar. Zonder daarop (afdoende) toezicht te houden heeft verweerder een gedeelte van zijn praktijk uitbesteed en zijn kantoororganisatie zo ingericht, dat het mogelijk was dat op naam van verweerder bezwaarschriften zijn ingediend zonder dat verweerder – althans zo stelt hij – daarvan op de hoogte was en zonder dat aan verweerder geadresseerde post bij hem terecht kwam. Verweerder heeft hiermee tevens in strijd met Gedragsregel 38 gehandeld. Onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken en proceskostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 6 februari 2017

in de zaak 16-893/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 14 december 2015 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 september 2016 met kenmerk 4015-0829, door de raad ontvangen op 23 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is gezamenlijk behandeld met de klachten over verweerder met zaaknummers 16-889/A/A, 16-890/A/A, 16-891/A/A, 16-892/A/A en 16-894/A/A ter zitting van de raad van 19 december 2016 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in § 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 14 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft enige tijd een Ziektewet-uitkering ontvangen. Bij besluit van 29 april 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) klaagster meegedeeld dat zij zich te laat heeft ziekgemeld en dat dit gevolgen kan hebben voor haar uitkering.

2.2 Op 10 juni 2015 is namens klaagster op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 29 april 2015. Het bezwaarschrift is opgesteld op briefpapier van verweerder en verweerder staat in het bezwaarschrift als gemachtigde van klaagster en indiener van het bezwaarschrift vermeld. Het bezwaarschrift is ondertekend door de (directeur van de) huidige gemachtigde van klaagster, die geen advocaat is en tot en met september 2015 met verweerder samenwerkte. 

2.3 Bij brief van 26 juni 2015, geadresseerd aan het postbusadres van verweerder, heeft het UWV verweerder meegedeeld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en hem in de gelegenheid gesteld het UWV te informeren over de reden van de te late indiening van het bezwaar. Bij faxbericht van 24 juli 2015 – op briefpapier van verweerder – is gereageerd op de brief van het UWV van 26 juni 2015. Het faxbericht is niet ondertekend door verweerder.

2.4 Bij beslissing op bezwaar van 29 juli 2015 heeft het UWV het bezwaar van klaagster niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De beslissing op bezwaar is aan het postbusadres van verweerder gestuurd, met daarbij de mededeling dat de beslissing niet aan klaagster wordt gestuurd en er vanuit wordt gegaan dat verweerder klaagster informeert.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klaagster nooit heeft uitgenodigd voor een intakegesprek;

b) geen schriftelijke opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gezonden;

c) heeft verzuimd tijdig een bezwaarschrift in te dienen;

d) klaagster niet op de hoogte heeft gebracht van de beslissing op bezwaar van het UWV;

e) pas bereid was het dossier van klaagster aan de moeder van klaagster over te dragen nadat zij een verklaring op het kantoor van verweerder zou ondertekenen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Verweerder heeft allereerst aangevoerd dat er verschillen zijn tussen de handtekeningen op de twee zich in het dossier bevindende volmachten van klaagster aan haar gemachtigde. Op grond van een vergelijking met de handtekening op het paspoort van klaagster heeft verweerder de stellige indruk dat de handtekeningen vervalst zijn. De klacht dient volgens verweerder geplaatst te worden in de context van het tussen verweerder en de gemachtigde van klaagster gerezen conflict: de gemachtigde van klaagster probeert dit conflict uit te vechten over de rug van (onder meer) klaagster.

5.2 De raad overweegt als volgt. Verweerder en de (directeur van de) gemachtigde van klaagster hebben in het verleden samengewerkt, in die zin dat de gemachtigde van klaagster gedurende enkele maanden de administratieve dienstverlening aan de praktijk van verweerder op zich heeft genomen. Die administratieve dienstverlening hield volgens verweerder in dat de (directeur van de) gemachtigde van klaagster de administratie deed, de post verwerkte, toevoegingen op naam van verweerder aanvroeg en kantoorbenodigdheden aan verweerder beschikbaar stelde. Ook diende hij namens verweerder bezwaarschriften in. Wat hiervan zij, de raad heeft niet goed kunnen vaststellen wat de dienstverlening precies inhield  De samenwerking is – na een conflict – op 20 september 2015 geëindigd. Daarna heeft de gemachtigde van klaagster in een tijdsbestek van enkele weken namens verschillende cliënten, waaronder klaagster, bij de deken klachten ingediend over verweerder. In alle klachtdossiers bevindt zich een door de cliënt(e) ondertekende volmacht met daarbij een kopie van het paspoort van die cliënt(e). Van een aantal volmachten, waaronder die van klaagster, heeft verweerder de echtheid van de handtekening betwist, waarna de deken de gemachtigde om een kopie van het paspoort van die cliënt(e) heeft gevraagd met daarop een goed leesbare handtekening. Na ontvangst daarvan heeft verweerder op dit punt niet meer gereageerd en ook op de zitting is verweerder hier niet verder op doorgegaan. Ofschoon ook de raad twijfels heeft van wie de klachten in oorsprong zijn, ook omdat de gemachtigde noch de cliënten ter zitting zijn verschenen en de gemachtigde een zelfstandig belang lijkt te hebben bij de klachten, heeft verweerder, tegenover de ondertekende volmachten, onvoldoende aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de verschillende cliënten inderdaad niet op de hoogte zijn van de namens hen ingediende klachten. Dit betekent dat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht.

De klacht – onderdelen a) tot en met d)

5.3 De raad ziet aanleiding deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

5.4 Verweerder heeft ten aanzien van deze klachtonderdelen aangevoerd dat hij in de periode van april tot en met september 2015 kantoorruimte heeft gehuurd van de gemachtigde van klaagster. Verweerder heeft de (directeur van de) gemachtigde van klaagster toestemming gegeven om op naam van verweerder bezwaarschriftprocedures te voeren, een en ander nadat verweerder de in te dienen stukken zou hebben gecontroleerd en ondertekend. De (directeur van de) gemachtigde van klaagster heeft zich niet aan deze afspraak gehouden en heeft het bezwaarschrift in klaagsters zaak zonder toestemming en/of medeweten van verweerder ingediend. Het bezwaarschrift is ook niet door verweerder ondertekend. De gang van zaken is schriftelijk bevestigd door een juridisch medewerker die ten tijde van de onderhavige gebeurtenissen werkzaamheden verrichtte voor de gemachtigde van klaagster. Verweerder kent klaagster niet en heeft dus ook geen intakegesprek met haar gevoerd en geen opdrachtbevestiging aan haar gestuurd. De beslissing op bezwaar is door een familielid van de (directeur van de) gemachtigde van klaagster met de moeder van klaagster besproken, aldus verweerder.

5.5 De raad overweegt dat deze klacht niet op zichzelf staat. In een drietal andere klachtzaken die de gemachtigde van klaagster namens verschillende cliënten aanhangig heeft gemaakt en die gezamenlijk met de onderhavige klachtzaak ter zitting van de raad zijn behandeld (zaaknummers 16-889/A/A, 16-890/A/A en 16-891/A/A) zijn vergelijkbare verwijten aan het adres van verweerder gemaakt. In alle klachtzaken beschuldigen verweerder en de gemachtigde elkaar over en weer. Volgens de (directeur van de) gemachtigde heeft hij alle door hem op naam van verweerder ingediende bezwaarschriften onder verantwoordelijkheid van en in overleg met verweerder ingediend, terwijl verweerder stelt dat de bezwaarschriften waarop de verschillende klachten betrekking hebben zonder zijn toestemming en/of medeweten zijn ingediend. Hoe een en ander precies is gegaan kan de raad niet vaststellen. Wel is duidelijk dat verweerder in ieder geval de bezwaarfase door de (directeur van de) gemachtigde liet doen. Verweerder heeft voorts ter zitting verklaard dat hij zelf de post uit zijn postbus haalde en de post vervolgens ongezien aan een medewerker/neef van de gemachtigde gaf, die de post op zijn beurt toedeelde aan diegene die zich met de betreffende zaak bezig hield. De raad acht deze wijze van praktijkvoering bijzonder laakbaar. Zonder daarop (afdoende) toezicht te houden heeft verweerder een gedeelte van zijn praktijk uitbesteed en zijn kantoororganisatie zo ingericht, dat het mogelijk was dat de (directeur van de) gemachtigde op naam van verweerder bezwaarschriften kon indienden zonder dat verweerder – althans zo stelt hij – daarvan op de hoogte was en zonder dat aan verweerder geadresseerde post bij hem terecht kwam. Verweerder heeft door de wijze waarop hij zijn praktijk voerde tevens gehandeld in strijd met het bepaalde in Gedragsregel 38 (en de toelichting daarop), waarin is neergelegd dat de advocaat in beginsel zelf de belangen van zijn cliënt behoort te behartigen. Het indienen van bezwaarschriften behoort bij uitstek tot de taak die een advocaat zelf dient uit te voeren. Van aangelegenheden met een overwegend administratief karakter die hij aan een medewerker kan overlaten, is daarbij geen sprake. 

5.6 Verweerder heeft voorts, nadat hij erachter was gekomen dat op zijn naam bezwaarschriften waren ingediend, nagelaten dit met de desbetreffende cliënten te bespreken. Dit had wel op de weg van verweerder gelegen. Evenmin is gebleken dat verweerder de gemachtigde van klaagster hierop heeft aangesproken.

5.7 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a) tot en met d) gegrond zijn. De in de verschillende klachtonderdelen genoemde verwijten zijn immers terug te voeren op de laakbare wijze waarop verweerder zijn praktijk had ingericht.

Ad klachtonderdeel e)

5.8 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij pas bereid was haar dossier aan haar moeder over te dragen nadat zij een verklaring zou ondertekenen.

5.9 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij het dossier van klaagster niet aan haar moeder wilde afgeven, omdat de moeder weigerde een verklaring voor ontvangst te tekenen. De raad vermag niet in te zien waarom dit tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. De raad overweegt hierbij ten overvloede dat verweerder het dossier van klaagster uiteindelijk wel aan de gemachtigde van klaagster heeft verstrekt. Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad is van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze het vertrouwen in de advocatuur ernstig heeft geschaad. Verweerder heeft de regie – in ieder geval wat betreft de bezwaarfase – volledig uit handen gegeven en onvoldoende toezicht gehouden op hetgeen er binnen zijn praktijk gebeurde. De raad acht dit bijzonder laakbaar. De cliënten van verweerder hebben hierdoor ernstig nadeel geleden. De verweten gedragingen raken de kernwaarden van de advocatuur, waaronder met name de kernwaarden onafhankelijkheid en partijdigheid en integriteit. Gelet op de ernst van de aan verweerder verweten gedragingen zal de raad de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken opleggen. De raad ziet aanleiding de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn te verkorten tot vijf jaar.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht (grotendeels) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Gelet op de connexiteit van de vijf door de gemachtigde van klaagster namens verschillende cliënten over verweerder ingediende klachten ziet de raad aanleiding deze kosten vast te stellen op € 200,-. Deze kosten moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a) tot en met d) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel e) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken op;

- bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-  de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-  verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-  de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 200,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot vijf jaar.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, A.S. Kamphuis, M.W. Schüller en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.

Griffier Voorzitter