ECLI:NL:TADRAMS:2017:208 Raad van Discipline Amsterdam 17-541/A/A/D

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:208
Datum uitspraak: 21-09-2017
Datum publicatie: 03-10-2017
Zaaknummer(s): 17-541/A/A/D
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Verweerder is ernstig tekort geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening die van hem als een redelijk handelend advocaat verwacht had mogen worden (zie 17-540/A/A). Verweerder heeft niet meegewerkt aan onderzoek van deken in klachtzaak, waardoor deken wordt belemmerd in toezichthoudende taak. Bezwaar gegrond, in samenhang met andere zaken legt de raad de maatregel van schrapping op.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 september 2017

in de zaak 17-541/A/A/D

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 juli 2017 met kenmerk 4017-0452 en 4017-0007, door de raad ontvangen op 18 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij brief aan de raad van 17 juli 2017 met kenmerk 4017-0007 en 4017-0452, door de raad ontvangen op 18 juli 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam het bezwaar ter kennis van de raad gebracht. In deze brief heeft de deken met betrekking tot hetzelfde feitencomplex tevens een klacht over verweerder van een (voormalig) cliënte, hierna aan te duiden als K B.V, ter kennis van de raad gebracht. De raad doet in die zaak vandaag eveneens uitspraak (zaaknummer 17-540/A/A).

1.3 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 5 september 2017 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mevrouw mr. Y.H. Heslinga (stafmedewerkster van de deken). Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 17 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennis genomen van de brief met bijlagen van de deken aan de raad van 31 augustus 2017. De raad laat buiten beschouwing het faxbericht van verweerder dat door de griffie van de raad op 5 september 2017 om 16.50 uur werd ontvangen.

1.5 De raad doet vervroegd uitspraak op 21 september 2017. Partijen zijn van die datum in kennis gesteld.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft K B.V. in de periode oktober 2015 tot december 2016 als advocaat bijgestaan in een arbeidsconflict met één van haar werknemers, mevrouw M.

2.2 Op 5 februari 2015 heeft K B.V. de arbeidsovereenkomst met mevrouw M opgezegd. Vanaf 6 februari 2015 is er door mevrouw M niet meer gewerkt.

2.3 Bij dagvaarding van 28 augustus 2015 heeft mevrouw M een bedrag van  € 14.739,27 aan (onder meer) achterstallig loon gevorderd van K B.V. Bij verstekvonnis van 29 september 2015 zijn de vorderingen van mevrouw M toegewezen.

2.4 Op 11 november 2015 heeft verweerder namens K B.V. een verzetdagvaarding uitgebracht. Vervolgens is door de rechtbank op 5 april 2016 vonnis gewezen. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het verstekvonnis van 29 september 2015 vernietigd, en K B.V. veroordeeld tot (onder meer) betaling van het salaris aan mevrouw M over de periode vanaf september 2014 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd.

2.5 Op 13 juni 2016 heeft verweerder namens K B.V. een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend. Op 18 juli 2016 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Bij beschikking van 27 juli 2016 is het verzoek afgewezen. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.

2.6 Op 4 juli 2016 heeft verweerder namens K B.V. een hoger beroep dagvaarding uitgebracht aan mevrouw M tegen het vonnis van de rechtbank van 5 april 2016 (zie hiervoor onder 2.4). Op 2 augustus 2016 heeft verweerder de zaak namens K B.V. aangebracht bij het hof. De termijn voor het dienen van grieven liep op 13 september 2016 af. Op die datum is niet van grieven gediend. Op de rol van 13 september 2016 is K B.V. een nadere termijn voor het nemen van een memorie van grieven van vier weken gegeven. Binnen die extra termijn is evenmin van grieven gediend. Op de rol van 11 oktober 2016 is verval van het recht op het nemen van een memorie van grieven verleend. Bij arrest van 22 november 2016 is K B.V. niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

2.7 Mevrouw M heeft op 29 november 2016 het faillissement van K B.V. aangevraagd.

2.8 Bij brief van 22 december 2016 heeft de (opvolgend) advocaat van K B.V., mr. K, verweerder aansprakelijk gesteld en verweerder, mede met het oog op de nadere mondelinge behandeling van het faillissementsverzoek, gevraagd aan te geven wie zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar is. Omdat verweerder daarop niet reageerde heeft mr. K de deken op 10 januari 2017 verzocht met spoed te bemiddelen en de kwestie als klacht in behandeling te nemen.

2.9 Bij brief van 10 januari 2017 heeft de deken verweerder verzocht hem uiterlijk 13 januari 2017 een kopie van zijn brief aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te doen toekomen waaruit blijkt dat de kwestie door hem bij de verzekeraar is aangemeld en door de verzekeraar in behandeling is genomen. Voorts heeft de deken verweerder verzocht binnen drie weken op de klacht te reageren.

2.10 Toen een reactie uitbleef heeft de deken op 19 januari 2017 telefonisch contact met verweerder opgenomen, tijdens welk telefoongesprek verweerder heeft toegezegd de deken uiterlijk 20 januari 2017 te zullen berichten.

2.11 Op 20 januari 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan (de stafmedewerker van) de deken, met onder meer de volgende inhoud:

“Onderstaand treft u de bevestiging aan dat de de kwestie is gemeld is bij mijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering.”

2.12 Op 20 januari 2017 heeft (de stafmedewerker van) de deken een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Wellicht ten overvloede merk ik (…) op dat uw schriftelijke reactie op de klacht wordt afgewacht. Deze zie ik met verwijzing naar mijn brief van 10 januari jl. voor of uiterlijk 31 januari as. tegemoet.”

2.13 Bij brief van 15 februari 2017 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht te reageren op de klacht.

2.14 Bij brief van 24 februari 2017 heeft verweerder uitstel verzocht tot 17 maart 2017. Bij brief van 28 februari 2017 heeft de deken het verzochte uitstel verleend.

2.15 Bij brief van 23 maart 2017 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht te reageren op de klacht. Hier is door verweerder niet op gereageerd.

2.16 Bij brief van 4 april 2017 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht te reageren op de klacht, onder verwijzing naar het bepaalde in gedragsregel 37.

2.17 Bij brief van 11 april 2017 heeft verweerder nogmaals om uitstel verzocht. Bij brief van 11 april 2017 heeft de deken verweerder laten weten dat de schriftelijke reactie van verweerder binnen één week werd verwacht en dat geen nader uitstel zou worden verleend.

2.18 Bij brief van 25 april 2017 heeft de deken verweerder nogmaals verzocht te reageren op de klacht, onder verwijzing naar het bepaalde in gedragsregel 37. Hier is door verweerder niet op gereageerd.

3 BEZWAAR

3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 37 door niet te reageren op de verzoeken van de deken om een reactie op de klacht van K B.V., waardoor hij het onderzoek naar de klacht onmogelijk maakt;

b) zijn dienstverlening volstrekt ondermaats is geweest in de zaken die hij voor K B.V. behandeld heeft, aangezien hij niet of onvoldoende heeft gecommuniceerd met K B.V., zijn financiële beheer onfatsoenlijk is geweest en hij niet of onvoldoende is opgekomen voor de belangen van K B.V.

4 VERWEER

4.1 De raad constateert dat verweerder niet op het dekenbezwaar heeft gereageerd en dat hij, ofschoon behoorlijk te zijn opgeroepen, evenmin ter zitting van de raad is verschenen, zodat van verweerder geen verweer bekend is. Na afloop van de zitting, op 5 september 2017 om 16:50 uur, is op de griffie van de raad een fax binnen gekomen afkomstig van verweerder. Aangezien de mondelinge behandeling van de zaak toen reeds was gesloten en de zaak voor uitspraak stond is dit stuk niet ter kennis van de raad gebracht en maakt het stuk geen onderdeel uit van het dossier waarop de raad haar beslissing baseert. 

5 BEOORDELING

Ad onderdeel a) van het bezwaar

5.1 In de Advocatenwet is aan de deken onder meer opgedragen een behoorlijke uitoefening van de praktijk te bevorderen en toe te zien op de naleving van de plichten van de advocaat als zodanig. Gedragsregel 37 bepaalt dat bij een tuchtrechtelijk onderzoek of een verzoek om informatie van de deken dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek of een aan de deken opgedragen controle verband houdt, de advocaat tegen wie het onderzoek of de controle is gericht, verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, behoudens bijzondere gevallen.

5.2 In de door mr. K aan de deken voorgelegde klachtzaak is verweerder herhaaldelijk om een reactie verzocht. Daaraan is door verweerder geen gehoor gegeven. Verweerder heeft een aantal malen in het geheel niet gereageerd en tweemaal om uitstel verzocht. Ondanks dat de deken tweemaal uitstel heeft verleend heeft verweerder nagelaten een inhoudelijke reactie op de klacht te formuleren. Dat sprake zou zijn van een bijzonder geval is gesteld noch gebleken.  De raad is van oordeel dat deze nalatigheid van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dit onderdeel van het bezwaar is derhalve gegrond.

Ad onderdeel b) van het bezwaar

5.3 Ten aanzien van de door verweerder verstrekte dienstverlening in de door hem voor K B.V. behandelde zaken heeft de raad in voornoemde klachtzaak met zaaknummer 17-540/A/A geoordeeld dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening die van hem als een redelijk handelend advocaat verwacht had mogen worden. Voor de motivering van dat oordeel volstaat de raad hier met verwijzing naar de beslissing in voornoemde klachtzaak 17-540/A/A.

5.4 Ook dit onderdeel van het bezwaar is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Het bezwaar van de deken staat niet op zich zelf. Er is immers ook een klacht over verweerder ingediend, die in de eveneens vandaag genomen beslissing geheel gegrond is verklaard (zaaknummer 17-540/A/A).

6.2 Het gegrond verklaarde bezwaaronderdeel b) is inhoudelijk gelijk aan de vandaag door de raad in voornoemde klachtzaak met zaaknummer 17-540/A/A in alle onderdelen gegrond verklaarde klacht. Nu de raad in die zaak verweerder voor dezelfde feiten al een schorsing heeft opgelegd, zal de raad hiervoor in de onderhavige zaak niet opnieuw een maatregel opleggen.  

6.3 Dat verweerder niet heeft meegewerkt aan het dekenonderzoek naar deze klacht rekent de raad hem evenwel zeer zwaar aan. Daarnaast is verweerder al eerder tuchtrechtelijk veroordeeld, waarbij in drie afzonderlijke zaken een berisping is opgelegd. Het beeld dat hieruit oprijst, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten betreffen maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid in de wijze waarop hij zijn kantoor organiseert en met betrekking tot de belangen van cliënten. Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij de kernwaarden van de advocatuur. Doordat hij de kernwaarden wezenlijk veronachtzaamt tast hij het aanzien van de advocatuur aan.

6.4 Verweerder heeft geen inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Evenmin geeft zijn gedrag aanleiding om verbetering in de toekomst te verwachten, integendeel. Het feit dat verweerder zijn plicht mee te werken aan het onderzoek door de deken heeft verzaakt en het feit dat hij zonder deugdelijke reden, althans zonder (tijdig) bericht, niet op de zitting van de raad van 5 september 2017 is verschenen, rechtvaardigt de vrees dat er geen verbetering zal optreden. De raad komt dan ook tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder nog langer als advocaat de praktijk uitoefent.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond;

 -  legt aan verweerder op de maatregel van schrapping van het tableau, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;

-  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. A. de Groot, M. Middeldorp, S. Wieberdink en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 21 september 2017 verzonden.