ECLI:NL:TADRAMS:2017:196 Raad van Discipline Amsterdam 17-264/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:196
Datum uitspraak: 04-09-2017
Datum publicatie: 11-09-2017
Zaaknummer(s): 17-264/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 4 september 2017

in de zaak 17-264/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 15 mei 2017 op de klacht van:

klager

tegen: 

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 28 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 maart 2017 met kenmerk 4016-0836, door de raad ontvangen op 31 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 15 mei 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 15 mei 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief met bijlagen van 11 juni 2017, door de raad ontvangen op 12 juni 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 juli 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerster is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 11 juni 2017.

2 FEITEN EN KLACHT

2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Voor zover klager daartegen opkomt wordt daarop hierna, in 4.1, nader ingegaan.

3 VERZET

De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

3.1 Klager heeft wel degelijk betwist dat zijn vader aangifte jegens hem heeft gedaan. Het is dan ook aan verweerster om het bestaan van de aangifte te bewijzen.

3.2 Verweerster had redelijkerwijs moeten vermoeden dat haar cliënte ernstige onrechtmatige uitlatingen zou doen. Uit niets blijkt het doen van navraag door verweerster.

3.3 Paragrafen 14, 16 en 17 van de dagvaarding zijn onjuist dan wel onnodig.

4 BEOORDELING

4.1 Klager heeft ten aanzien van de vaststelling van de feiten door de voorzitter aangevoerd dat in het geschil niet ter discussie stond dat hij al sinds maart 2015 in de woning woonde. Klager had de woning in onderhuur van zijn moeder en zijn moeder heeft de woning vervolgens (na klager meermalen te hebben bedreigd en na haar man te hebben ingeschakeld om klager te mishandelen) gekraakt, waarna klager een veiliger onderkomen diende te zoeken. Dit alles speelde al ruim voor de huuropzegging door klagers moeder, aldus klager.

4.2 De raad overweegt dat, wat hier verder ook van zij, dit niet van belang is voor de beoordeling van de klacht en derhalve niet kan leiden tot gegrondverklaring van het verzet.

4.3 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. De raad overweegt hierbij dat klager in de klachtprocedure bij de deken niet heeft betwist dat zijn vader aangifte jegens hem heeft gedaan. Klager heeft dat pas in zijn verzetschrift betwist. Dat is echter te laat en kan derhalve niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet.

4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B. de Regt en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017 verzonden.

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.