ECLI:NL:TADRAMS:2017:194 Raad van Discipline Amsterdam 17-414/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:194
Datum uitspraak: 04-09-2017
Datum publicatie: 11-09-2017
Zaaknummer(s): 17-414/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over eigen advocaat. Niet gebleken dat verweerster de belangen van klager onvoldoende en/of op ondeskundige wijze heeft behartigd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 4 september 2017

in de zaak 17-414/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 16 januari 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 24 mei 2017 met kenmerk 4017-0030, door de raad ontvangen op 29 mei 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 juli 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 16 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlage van verweerster aan de raad van 11 juli 2017,alsmede van de brief van klager van 19 juli 2017

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich in december 2015 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in geschillen met de Belastingdienst. Eind januari 2016 heeft klager verweerster verzocht hem ook bij te staan in een kortgedingprocedure tegen F. Van Lanschot Bankiers N.V. (hierna ‘Van Lanschot’) betreffende de door Van Lanschot aangezegde executoriale verkoop van de woning van klager.

2.2 Op 16 februari 2016 heeft er in de zaak tegen Van Lanschot een zitting plaatsgevonden bij de voorzieningenrechter. Ter zitting hebben klager en Van Lanschot een schikking getroffen, die is neergelegd in een proces-verbaal. De schikking luidt, voor zover van belang:

“1. Van Lanschot zal de op 22 februari 2016 geplande veiling afgelasten op voorwaarde dat [klager] uiterlijk 19 februari 2016 een bedrag van € 35.000,= aan haar advocaat zal hebben overgemaakt en aan de advocaat zal hebben meegedeeld wie de positie van de bank zal gaan overnemen;

2. (..)

3. Dit kort geding wordt geroyeerd, ieder eigen kosten.”

2.3 Bij brief van 18 februari 2016 heeft klager Van Lanschot een bewijs gezonden dat het in de schikking genoemde bedrag van € 35.000,- is overgeboekt en heeft hij de naam van de partij die de positie van Van Lanschot overneemt doorgegeven.

2.4 Bij e-mail van 19 februari 2016 heeft verweerster klager onder meer bericht:

“Hierbij zend ik u het procesverbaal zoals vandaag ontvangen van de rechtbank Amsterdam.

Vandaag moet u hebben betaald het bedrag ad € 35.000 (…)

Ook moet ik vandaag (…) doorgeven wie de positie van de bank zal overnemen.

Ik ben vandaag tot 16:15 op kantoor. Ik wil dat bij voorkeur ruim voor die tijd doorgeven. Bij betalen is het wel van belang dat de ander het moet hebben ontvangen. Ook in dat opzicht zou ik niet te lang wachten met het overmaken van het geld.”

2.5 Klager heeft verweerster hierop bij e-mail van diezelfde dag onder meer een afschrift van zijn brief aan Van Lanschot van 18 februari 2016 gestuurd en haar meegedeeld dat het volgens hem niet nodig is dat zij in deze nog acties onderneemt.

2.6 Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerster klager onder meer meegedeeld:

“Ik zag dat u gisteren – zonder nader overleg met mij – een tweetal aangetekende brieven hebt gezonden aan Van Lanschot en [haar advocaat]. (…)

Ik meende echter dat het de bedoeling was dat ik aan haar namens u zou berichten wie de positie overneemt. Voor wat betreft de vastlegging aan [de vertegenwoordiger van Van Lanschot] omtrent het ieder betalen van de eigen proceskosten van het kort geding is dat juist niet afgesproken. Immers, de Bank wil onverkort deze kosten op u verhalen, reden ook waarom er € 35.000 is afgesproken en niet € 31.000.

Daarnaast had ik het op prijs gesteld als u met mij overleg had gepleegd over de te nemen acties. Nu word ik enigszins voor een voldongen feit gesteld. (…) Ik zou zekerheidshalve nog een concept-mail aan [de advocaat van Van Lanschot] willen toezenden met het verzoek of ze aan mij kan bevestigen dat de executieveiling op 22 februari 2016 definitief is afgelast.”

2.7 Klager heeft verweerster hierop bij e-mail van 21 februari 2016 meegedeeld dat het volgens hem volstrekt overbodig is om nog een brief aan (de advocaat van) Van Lanschot te sturen. Verder staat in de e-mail onder meer nog:

“ieder eigen kosten”

Deels onjuist is het verslag dat vermeld staat in de laatste alinea op pag. 1 van je brief betreffende hetgeen tijdens de zitting (…) is besproken ter zake de extra kosten die Van Lanschot wilde claimen i.v.m. het kort geding.

(…)

Aansluitend is slechts afgesproken dat het eerder in verband met het afgelasten van de executieveiling besproken door mij op korte termijn te betalen bedrag van € 31.000 zou worden verhoogd naar € 35.000. Niet meer en niets minder.

Daarmee is door mij uiteraard niet erkend dat ik bovenop het eerder namens de bank opgegeven bedrag aan bijkomende kosten, nog eens € 6.000 of een ander (hoger?) nader door [de advocaat van Van Lanschot] te bepalen bedrag, aan Van Lanschot verschuldigd ben.

Het is tijdens de zitting niet besproken en kan derhalve ook niet afgesproken zijn.

Het staat, derhalve, ook niet in de door de rechter opgestelde vaststellingsovereenkomst.

(…)

De rechter heeft (…) aansluitend aan deze discussie bewust het 3e punt uit de vaststellingsovereenkomst als volgt geformuleerd:

“Dit kort geding wordt geroyeerd, ieder eigen kosten””

2.8 Bij brief van 22 februari 2016 heeft verweerster klager onder meer bericht dat zij wat betreft de proceskosten een andere visie heeft op hetgeen is afgesproken.

2.9 Op 26 februari 2016 heeft verweerster klager een declaratie gestuurd ten bedrage van € 9.774,08. Op 8 april 2016 heeft verweerster klager een declaratie gestuurd ten bedrage van € 1.231,80.

2.10 Verweerster heeft klager meerdere keren gewezen op de – hierboven genoemde – nog openstaande declaraties. Klager heeft de declaraties niet betaald.

2.11 Bij brief van 29 april 2016 met als onderwerp “Van Lanschot Bankiers; openstaande declaraties” heeft verweerster haar werkzaamheden voor klager beëindigd. Verweerster is klager wel blijven bijstaan in de geschillen met de Belastingdienst.

2.12 Bij brief van 22 augustus 2016 heeft klager verweerster onder meer meegedeeld dat sprake is van een vertrouwensbreuk en dat er geen sprake is van een situatie waarin verweerster nog iets van klager te vorderen heeft. Bij brief van 25 augustus 2016 heeft verweerster klager meegedeeld dat zij haar declaraties gewoon betaald wil zien dat zij klager op korte termijn zal gaan dagvaarden.

2.13 Het kantoor van verweerster heeft klager op 1 september 2016 gedagvaard voor de kantonrechter en betaling van de nog openstaande declaraties (plus rente) gevorderd.

2.14 Bij brief van 7 januari 2017 heeft klager verweerster voorgesteld de kwestie met “gesloten beurzen” af te doen en haar meegedeeld dat als zij daar niet mee akkoord is, hij een tuchtklacht zal indienen. Bij brief van 10 januari 2017 heeft de kantoorgenoot van verweerster klager meegedeeld dat niet op het voorstel wordt ingegaan.

2.15 Bij vonnis van 18 januari 2017 heeft de kantonrechter de vordering in reconventie van klager ((voorschot) schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten) afgewezen en in conventie klager veroordeeld het nog openstaande bedrag aan declaraties aan (het kantoor van) verweerster te voldoen, te vermeerderen met rente en kosten. In het vonnis is onder meer overwogen:

“Dat [klager] de indruk heeft gekregen dat [verweerster] in enig opzicht zijn belangen niet centraal heeft gesteld en vervolgens het vertrouwen in haar is kwijtgeraakt door meningsverschillen over gemaakte afspraken over kosten en een door [klager] buiten [verweerster] om verzonden brief aan Van Lanschot, wat daar ook van zij, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat [verweerster] toerekenbaar is tekortgeschoten bij de uitvoering van de overeengekomen werkzaamheden.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij over onvoldoende kennis, deskundigheid en ervaring beschikt, alsmede over onvoldoende andere kwaliteiten en vaardigheden, die voor het succesvol functioneren van een advocaat benodigd zijn, met als gevolg (onder meer) een toerekenbaar tekortschietende belangenbehartiging en dienstverlening.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 De klacht van klager komt er in de kern op neer dat verweerster een andere uitleg aan “ieder eigen kosten”, zoals opgenomen onder punt 3 van het proces-verbaal van de zitting van 16 februari 2016 (zie hiervoor, 2.2), heeft gegeven dan klager.

5.3 De raad overweegt als volgt. In het midden kan blijven of de door verweerster gegeven uitleg aan “ieder eigen kosten” onjuist is of niet. Immers, ook indien de door verweerster gegeven uitleg onjuist zou zijn, is niet gebleken dat verweerster de belangen van klager onvoldoende en/of op ondeskundige wijze heeft behartigd. Door de getroffen regeling ter zitting van het kort geding is de executieveiling afgelast en niet is gebleken dat klager nog aanvullende bedragen bovenop het bedrag dat in het proces-verbaal staat vermeld, heeft betaald. Dat klager door de handelwijze van verweerster in zijn belangen is geschaad is dan ook niet gebleken: het beoogde resultaat is bereikt. Dat er geen ondeugdelijke belangenbehartiging heeft plaatsgevonden volgt ook uit de overweging het vonnis van de kantonrechter van 18 januari 2017 (zie hiervoor, 2.15), met welke overweging de raad zich verenigt. De klacht van klager is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. B. de Regt en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017 verzonden.