ECLI:NL:TADRAMS:2017:190 Raad van Discipline Amsterdam 17-549/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:190
Datum uitspraak: 01-09-2017
Datum publicatie: 08-09-2017
Zaaknummer(s): 17-549/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Geen sprake van excessief declareren. Raad van Toezicht heeft declaraties weliswaar gematigd, maar tegen die beslissing heeft verweerder ingevolge de (inmiddels vervallen) Wtbz een rechtsmiddel aangewend waarna de civiele rechter de declaraties heeft getoetst en heeft geoordeeld dat het volledige bedrag dient te worden betaald.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 september 2017

in de zaak 17-549/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 20 juli 2017 met kenmerk 40-16-0535, door de raad ontvangen op 21 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager en diens vennootschap bijgestaan in diverse juridische geschillen. Nadien is er tussen partijen een verschil van mening ontstaan over de declaraties van verweerder. Er is een zogenoemde begrotingsprocedure gevolgd, waarop de (toenmalige) Raad van Toezicht de betreffende declaraties van verweerder bij beslissing van 5 september 2014 heeft gematigd.

1.2 Het kantoor van verweerder heeft vervolgens ingevolge de (inmiddels vervallen) Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (hierna: Wtbz) een procedure aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. In de beschikking van 23 maart 2015 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de Raad van Toezicht in redelijkheid niet tot matiging van de declaraties heeft kunnen komen.

1.3 In de vervolgens aanhangig gemaakte bodemprocedure heeft de rechtbank Den Haag bij vonnis van 7 september 2016, kort gezegd, geoordeeld dat zij het oordeel van de voorzieningenrechter tot uitgangspunt neemt, nu de voorzieningenrechter “de laatst aangezochte instantie is in de daarvoor ingerichte bijzondere rechtsgang”. Ook heeft de rechtbank – kort gezegd - geoordeeld dat het kantoor van verweerder niet is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens klager. De vennootschap van klager is veroordeeld tot betaling van de nog openstaande declaraties van het kantoor van verweerder.

1.4 Bij brief van 27 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) excessief heeft gedeclareerd;

b) niet heeft voldaan aan de zorgvuldigheidsnorm.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 De voorzitter stelt voorop dat de tuchtrechter niet bevoegd is declaratiegeschillen te beslechten, maar wel waakt tegen excessief declareren.

4.2 Ter ondersteuning van zijn stelling dat er excessief zou zijn gedeclareerd voert klager in de onderhavige procedure dezelfde argumenten aan als in de procedure voor de Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht heeft de declaraties weliswaar gematigd, maar tegen die beslissing heeft verweerder ingevolge de (inmiddels vervallen) Wtbz een rechtsmiddel aangewend. Vervolgens zijn de in geschil zijnde declaraties door de civiele rechter getoetst, waarna is geoordeeld dat het volledige bedrag door (de vennootschap van) klager dient te worden betaald. Aangezien dit vonnis inmiddels onherroepelijk is geworden, dient tot uitgangspunt te worden genomen dat verweerder niet excessief heeft gedeclareerd en dus ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door betaling van zijn declaraties te verlangen. Dit zou slechts anders zijn indien er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden en/of nieuwe feiten, maar die zijn gesteld noch gebleken. De conclusie is dan ook dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Voor zover de klacht van klager dat verweerder onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld is gebaseerd op het feit dat verweerder betaling van zijn declaraties heeft verlangd is hiervoor reeds overwogen dat een en ander geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen betreft. In zoverre deelt dit klachtonderdeel dan ook het lot van het vorige klachtonderdeel en is het kennelijk ongegrond.

4.4 Voor zover klager erover klaagt dat verweerder hem rauwelijks heeft gedagvaard overweegt de voorzitter dat verweerder door middel van het uitbrengen van een dagvaarding aan klager ingevolge de (inmiddels vervallen) Wtbz een rechtsmiddel heeft aangewend tegen de beslissing van de Raad van Toezicht. Van rauwelijks dagvaarden is dan geen sprake.

4.5 Voor zover dit klachtonderdeel zich richt tegen andere handelingen van verweerder die onzorgvuldig zouden zijn, is het niet onderbouwd, nu klager - zoals verweerder terecht aanvoert - niet nader heeft gespecificeerd waaruit het onzorgvuldig handelen van verweerder zou hebben bestaan. Uit het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 september 2016 volgt dat het kantoor van verweerder niet is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens klager. Ook overigens biedt het klachtdossier geen aanknopingspunten voor de stelling dat verweerder onzorgvuldig jegens klager zou hebben gehandeld.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 1 september 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 1 september 2017 verzonden.