ECLI:NL:TADRAMS:2017:188 Raad van Discipline Amsterdam 17-538/A/A 17-539/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:188
Datum uitspraak: 29-08-2017
Datum publicatie: 05-09-2017
Zaaknummer(s):
  • 17-538/A/A
  • 17-539/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaten kennelijk ongegrond, gelet op eerdere klacht van klager over verweerders en daarop volgende beslissing van de raad van 30 mei 2017 (16-976/A/A en 16-977/A/A).

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 29 augustus 2017

in de zaken 17-538/A/A en 17-539/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 17 juli 2017 met kenmerk 4016-0728 en 4016-0729, door de raad ontvangen op 18 juli 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich in september 2010 tot het kantoor van verweerders gewend in verband met een bezwaar tegen een fiscale aanslag. Daarover is ook geprocedeerd. Verweerders hebben klager in die procedure bijgestaan als advocaat.

1.2 Klager heeft een aanzienlijk deel van de declaraties van verweerders betaald, maar hij heeft de laatste vier declaraties betwist en onbetaald gelaten.

1.3 Verweerders hebben eerst een kortgedingprocedure en vervolgens een bodemprocedure tegen klager gevoerd in verband met het uitblijven van betaling van deze declaraties. De rechtbank heeft klager bij vonnis van 1 april 2015 veroordeeld tot betaling van de declaraties.

1.4 Klager heeft eerder, op 6 maart 2015, bij de deken een klacht ingediend over (onder meer) verweerders. Onderdeel van die klacht betrof het feit dat verweerders het vonnis van de rechtbank van 1 april 2015 aan klager hadden betekend, terwijl partijen waren overeengekomen om het geschil waarin vonnis was gewezen voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur.

1.5 Op 7 augustus 2015 is een akte van compromis door klager ondertekend. In de akte van compromis staat onder meer dat er tussen partijen een geschil is ontstaan over de hoogte van declaraties en onbetaalde declaraties en dat partijen met elkaar afspreken dit geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur. Op 13 mei 2016 is de akte van compromis door verweerders ondertekend.

1.6 Op 6 september 2016 heeft de heer K van incasso- en gerechtsdeurwaardersorganisatie Flanderijn en Bicker namens het kantoor van verweerders een e-mail gestuurd aan klager, waarin het volgende is meegedeeld:

“Geachte heer Heutink,

Enige tijd geleden heeft onze cliënte de akte (onder protest) getekend. Zij geeft aan dat zij nadien niets meer heeft vernomen.

Zij verzoekt ons de zaak voort te zetten en de verhaalsmogelijkheden te onderzoeken.

Graag komen wij met u tot een oplossing met betrekking tot het afbetalen van deze vordering. Graag vernemen wij u dit kunt (af)betalen.

- Hoofdsom EUR 5.301,07

- Proceskosten EUR 1.041,15

- Exploot van betekening en bevel EUR 149,66

- Informatiekosten EUR 1,60

- Nakosten EUR 100,00

- Rente tot heden EUR 336,73

-------------------

- Totaal EUR 6.930,21”

1.7 Bij brief van 7 september 2016 heeft klager bij de deken (wederom) een klacht ingediend over verweerders.

1.8 Bij beslissing van de raad van 30 mei 2017 is de eerdere klacht van klager over (onder meer) verweerders deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard (16-976/A/A en 16-977/A/A). Ten aanzien van het klachtonderdeel dat hiervoor onder 1.4 is genoemd heeft de raad het volgende overwogen:

“4.11 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de regel die een advocaat in beginsel verbiedt tegen een cliënt of oud-cliënt op te treden niet verhindert dat een advocaat een vordering op zijn (oud-)cliënt int, zo nodig door het nemen van rechtsmaatregelen. Dit geldt temeer nu uit het dossier niet naar voren is gekomen dat klager de vordering vóór het entameren van de incassoprocedure heeft betwist.

4.12 Het is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar dat het kantoor van verweerders het vonnis vervolgens aan klager heeft laten betekenen. Het feit dat de kans bestond dat de declaratiekwestie aan de Geschillencommissie Advocatuur zou worden voorgelegd, doet daarbij niet terzake. Anders dan klager stelt, zijn partijen niet overeengekomen dat de kwestie aan de Geschillencommissie zou worden voorgelegd. Verweerders hebben zich vanaf het begin op het standpunt gesteld dat zij de ontvankelijkheid van de Geschillencommissie betwisten. Klachtonderdelen (…) worden derhalve ongegrond verklaard.”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij wederom overgaan tot gerechtelijke tenuitvoerlegging van het civiele vonnis (waarin het bedrag aan onbetaald gelaten declaraties is toegewezen), althans hiermee dreigen, terwijl met betrekking tot het onderliggende declaratiegeschil door beide partijen een akte van compromis is ondertekend.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Klager heeft eerder op 6 maart 2015 een klacht ingediend over (onder meer) verweerders, waarbij hij (tevens) klaagde dat verweerders het vonnis van de rechtbank van 1 april 2015 aan klager hadden betekend terwijl partijen waren overeengekomen om het geschil waarin vonnis was gewezen voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur. Bij beslissing van de raad van 30 mei 2017 is dit klachtonderdeel ongegrond verklaard (16-976/A/A en 16-977/A/A).

4.2 Klager stelt dat er sprake zou zijn van een nieuwe klacht en geen voortzetting van de eerdere klachten, aangezien de onderhavige klacht ziet op feiten van latere datum. Die feiten betreffen e-mails afkomstig van de deurwaarder die zijn verstuurd nadat de eerdere klachten reeds waren ingediend, aldus klager.

4.3 De voorzitter overweegt dat deze e-mails niet kunnen worden beschouwd als nieuwe tuchtrechtelijk relevante feiten of nieuwe tuchtrechtelijke relevante gedragingen, nu het in de kern gaat om hetzelfde handelen van verweerders: het vermeende onterechte tenuitvoerleggen van het civiele vonnis. Gelet op hetgeen de raad naar aanleiding daarvan heeft overwogen, zoals hiervoor geciteerd onder 1.8, kan de onderhavige klacht daarom evenmin gegrond zijn.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

De klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 29 augustus 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2017 verzonden.