ECLI:NL:TADRAMS:2017:163 Raad van Discipline Amsterdam 17-288/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:163
Datum uitspraak: 21-07-2017
Datum publicatie: 28-07-2017
Zaaknummer(s): 17-288/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat wederpartij deels niet-ontvankelijk en deels gegrond. De brief van verweerder is onnodig intimiderend. Waarschuwing en kostenveroordeling

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 21 juli 2017

in de zaak 17-288/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 november 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 13 april 2017 met kenmerk td/db/16-430, door de raad ontvangen op 14 april 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 juni 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 14 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager was als arts werkzaam bij het UWV. Op 7 november 2013 heeft hij een rapportage opgesteld met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van de dochter van verweerder. In dat rapport staat, voor zover relevant:

“Prognose van functionele mogelijkheden: Binnen de termijn van een jaar is er een redelijk tot goede kans op een relevante verbetering door natuurlijk herstel van de aandoening en/of adequate behandeling.”

2.2 Omdat verweerder het niet eens was met deze prognose heeft hij in zijn hoedanigheid van advocaat van zijn dochter klager bij brief van 14 november 2013 onder meer geschreven:

“14. Ik geef u in overweging om met inachtneming van het bovenstaande en na grondige consultatie van de specialist datgene te doen dat daarvoor in aanmerking komt. Ik treed voor haar op als advocaat, maar verliest u niet uit het oog dat mijn hoedanigheid van vader nogal mee weegt en die combinatie kan uiterst onaangenaam uitpakken; met name indien mijn dochter van uw benadering schade (of erger) ondervindt.”

2.3 Op 8 oktober 2014 heeft verweerder namens zijn dochter een klacht over (onder meer) klager ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam (hierna rtg). Het rtg heeft de klacht ongegrond verklaard. Verweerder is namens zijn dochter in beroep gegaan bij het Centraal Medisch Tuchtcollege, maar heeft het beroep op enig moment weer ingetrokken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zijn dochter heeft vertegenwoordigd in een zaak tegen klager, hetgeen in strijd is met Gedragsregel 2 lid 1;

b) zich niet als onafhankelijk en zorgvuldig handelend advocaat heeft gedragen;

c) zich onnodig intimiderend tegenover klager heeft uitgelaten.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert aan dat het juist is dat hij als advocaat is opgetreden voor zijn dochter, die ten tijde van haar contacten met klager al gedurende een periode van 10 jaar aan zeer ernstige anorexia nervosa leed. Klager heeft op enig moment een rapportage opgemaakt waarin hij, kort samengevat, oordeelde dat “het natuurlijk herstelproces” vermoedelijk binnen een periode van een jaar tot herstel zal leiden. Patiënten zoals verweerders dochter kunnen weinig hebben en deze volledig uit de lucht gegrepen voorspelling van klager over haar kansen op herstel heeft ertoe geleid dat haar wens om het leven te verlaten zeer “manifest” werd. Verweerder had daardoor in nog sterkere mate de behoefte om zijn dochter te beschermen, hetgeen hij klager ook heeft laten weten nadat klager er blijk van gaf niet bereid te zijn op zijn voorspelling terug te komen. Het is in dat kader dat verweerder zich in deze bewoordingen heeft geuit. Wellicht is dat voor klager onaangenaam, maar het stond verweerder volledig vrij om dat te doen. Enige grens is door hem niet overschreden, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij Gedragsregel 2 lid 1 heeft geschonden door zijn dochter te vertegenwoordigen in een procedure tegen klager en dat hij zich (daardoor) niet als onafhankelijk en zorgvuldig handelend advocaat heeft gedragen.

5.2 De raad overweegt als volgt. De eis van onafhankelijkheid, zoals neergelegd in artikel 10a lid 1 onder a van de Advocatenwet en Gedragsregel 2 lid 1, heeft de bescherming van de cliënt ten doel. Dit brengt mee dat een wederpartij of een derde zich hier niet op kan beroepen. De eis van onafhankelijkheid strekt in casu derhalve slechts ter bescherming van de belangen van de dochter van verweerder en niet tot die van klager als wederpartij van de dochter van verweerder. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b).

Ad klachtonderdeel c)

5.3 Dit klachtonderdeel ziet op de brief van verweerder aan klager van 14 november 2013 (zie hiervoor, 2.2). Volgens klager is deze brief onnodig intimiderend.

5.4 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.5 De raad is met klager van oordeel dat de passage in de brief van verweerder aan klager van 14 november 2013 zoals geciteerd onder 2.2 onnodig intimiderend is en dat hij daarmee de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Dat verweerder emotioneel betrokken is bij de zaak geeft hem geen vrijbrief om dergelijke uitlatingen aan een wederpartij te doen. Hij had zich er van bewust moeten zijn dat hij handelde in zijn hoedanigheid van advocaat en niet in zijn hoedanigheid van vader. Klachtonderdeel c) is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Ondanks dat klager uit eigen beweging ter zitting heeft aangegeven oplegging van een maatregel niet nodig te vinden acht de raad in de gegeven omstandigheden de maatregel van waarschuwing passend en geboden. De raad heeft bij het bepalen van de maatregel tevens de tuchtrechtelijke antecenten van verweerder in aanmerking genomen.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet voorts aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel c) gegrond;

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en b);

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. M. Middeldorp en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 juli 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift verzonden op 21 juli 2017.