ECLI:NL:TADRAMS:2017:156 Raad van Discipline Amsterdam 17-299/A/A 17-301/A/A 17-302/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:156
Datum uitspraak: 30-06-2017
Datum publicatie: 07-07-2017
Zaaknummer(s):
  • 17-299/A/A
  • 17-301/A/A
  • 17-302/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaten wederpartij. In het geding brengen confraternele correspondentie en inhoud schikkingsonderhandelingen tuchtrechtelijk verwijtbaar. Opnieuw verwijzen naar publicatie waarvan klager heeft gesteld dat die niet juist was en het overleggen van incomplete producties is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Niet gebleken dat verweerders sub 1 en 2 opzettelijk onduidelijkheid hebben laten bestaan over de rol van verweerder sub 2. Wel heeft verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door na te laten de rechtbank te informeren omtrent onjuiste stellingen die hij had ingenomen, ondanks toezegging aan klager. Aan verweerder sub 1 wordt een waarschuwing opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 30 juni 2017

in de zaken 17-299/A/A, 17-301/A/A en 17-302/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigden:

tegen:

advocaten te Amsterdam

verweerders

gemachtigde:

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 24 augustus 2016 hebben de gemachtigden namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerders. Zowel bij e-mail van 11 oktober 2016 als bij brief van 14 november 2016 heeft klager zijn klacht aangevuld.

1.2 Bij brief aan de raad van 13 april 2017 met kenmerken 4016-0603 (inzake verweerder sub 1), 4016-0598 (inzake verweerder sub 2) en 4016-0604 (inzake verweerder sub 3), door de raad ontvangen op 14 april 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 mei 2017 in aanwezigheid van de gemachtigden van klager en verweerders en hun gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 23, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is DJ/producer. In 2012 hebben klager en de cliënten van verweerders, twee vennootschappen, productie- en management-overeenkomsten gesloten waarbij bedoelde vennootschappen de zakelijke en artistieke belangen van klager zouden behartigen en de muziek van klager uit zouden brengen via hun platenlabel. Tussen partijen is een geschil ontstaan dat betrekking heeft op genoemde overeenkomsten die hebben geleid tot aanspraken over en weer in verband met de beëindiging daarvan, meer in het bijzonder tot schadevergoeding.

2.2 Bij brief van 19 mei 2015, gericht aan een kantoorgenote van verweerder sub 3, hebben de gemachtigden namens klager de vernietiging ingeroepen van de overeenkomsten die tussen klager en de cliënten van verweerders waren gesloten, en de cliënten van verweerders aansprakelijk gesteld.

2.3 In 2015 hebben partijen elkaar in kort geding getroffen en is voorts een bodemprocedure gestart. Klager heeft daarnaast verzocht om een voorlopig getuigenverhoor.

2.4 Op 15 juni 2015 heeft een directeur van één van de cliënten van verweerders per e-mail een schikkingsvoorstel gedaan aan de vader van klager. Bij e-mail van dezelfde datum heeft gemachtigde sub 2 de betreffende e-mail doorgestuurd aan onder meer verweerder sub 3. Deze e-mail luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Namens cliënt het volgende. Wij ontvingen van [de vader van klager] onderstaande e-mail.

Het onderstaande voorstel van Spinnin en MAS komt een aardig eind in de richting die wij in het gesprek van afgelopen vrijdag hebben aangegeven. Omdat onderstaand voorstel mede afhangt van de positie van SBP, wenst [klager] MAS en Spinnin tot volgende week (…) de gelegenheid te geven om de voorstellen verder uit te werken en af te stemmen met SBP. (…) Mocht uit dat gesprek blijken dat SBP niet wil meewerken aan onderstaand voorstel, dan dient onderstaand voorstel uiteraard heroverwogen te worden. (…)”

2.5 Bij e-mail van 25 juni 2015 heeft gemachtigde sub 1 aan onder meer verweerder sub 3 geschreven, voor zover relevant:

“Zoals jullie wellicht via [de aandeelhouder van SBP] vernomen hebben gaat SBP niet akkoord met het voorstel zoals deze door Spinnin/MAS is voorgelegd. Normaliter zouden wij nu de vernietiging inroepen. Echter, het gesprek met [de aandeelhouder van Spinnin] en onderstaande e-mail geeft aanleiding het standpunt dezerzijds te heroverwegen. Na mijn vakantie (…) zullen wij aangeven hoe dezerzijds tegen het onderstaande voorstel aangekeken wordt en wat er dient te gebeuren om de samenwerking (op welke wijze dan ook) voort te zetten.

Het enige wat ik nu kan melden is dat het onderstaande voorstel in grote lijnen te volgen is.”

Onder de email zijn de hiervoor onder punt 2.4 genoemde e-mail en het schikkingsvoorstel gevoegd.

2.6 Op 29 juli 2015 heeft gemachtigde sub 1 namens klager per e-mail een schikkingsvoorstel gestuurd aan een van de directeuren van de cliënten van verweerders. Op diezelfde datum heeft de directeur per e-mail naar gemachtigde sub 1 gereageerd op dit voorstel. Vervolgens heeft gemachtigde sub 1 in reactie op deze e-mail het voorstel verworpen en de vernietiging van de tussen klager en de cliënten van verweerders gesloten overeenkomsten ingeroepen. De gehele e-mail correspondentie is cc gestuurd aan onder meer verweerder sub 3.

2.7 Bij e-mail van 8 oktober 2015 heeft gemachtigde sub 2 aan de deken bericht, voor zover relevant:

“Wij treden op namens [klager] in een geschil met Spinnin Records BV. In dat kader hebben wij namens [klager] op 19 mei jl. aan de advocaat van de wederpartij een brief gestuurd met daarin de gronden voor vernietiging van de overeenkomst. Bij latere brief van 29 juli 2015 hebben wij aan de wederpartij een brief gestuurd waarin wij namens [klager] de vernietiging ook daadwerkelijk inroepen. De eerdere brief aan de advocaat van de wederpartij is aangehecht aan die latere brief. (…)

Wij wensen thans naast de latere brief ook de eerdere brief als productie bij processtukken te gebruiken, om te onderbouwen op welke gronden de vernietiging is geschied.

Hoewel de brief van 19 mei jl. op het eerste gezicht als confraterneel aangemerkt zou kunnen worden, is het de vraag of dat daadwerkelijk het geval is. Immers, (i) de brief behelst een aanzegging met rechtsgevolg althans is een vooraankondiging daarvan en (ii) de brief is aan de niet-confraternele brief van 29 juli is gehecht.

Alvorens de advocaat van de wederpartij te benaderen, verzoeken wij uw advies omtrent de vraag of brief van 19 mei jl. überhaupt als confraterneel is te beschouwen.”

2.8 Bij e-mail van 14 oktober 2015 heeft de deken als volgt naar de gemachtigden gereageerd, voor zover relevant:

“Het als bijlage voegen van confraternele correspondentie bij een brief die – mede – rechtstreeks aan de cliënten van de advocaat van de wederpartij wordt gericht maakt niet dat het confraternele karakter van de confraternele brief daaraan ontnomen wordt. Kort gezegd: confraterneel is confraterneel en blijft ook confraterneel.”

2.9 Een e-mail van verweerder sub 1 aan de gemachtigden van 6 mei 2016 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Ik stuit nu op de e-mail waar jullie ter zitting afgelopen dinsdag aan refereerden. Ik kan niet anders dan oprecht mijn excuses aan jullie en jullie cliënt aanbieden voor de stelligheid waarmee ik het bestaan hiervan heb bestreden tijdens de zitting.(…)

Ik bied jullie hierbij ook aan om de rechter die wij afgelopen dinsdag een bericht te sturen om dit punt te corrigeren. Vanzelfsprekend vergt dat jullie instemming, die ik dan uiteraard even afwacht.”

2.10 Bij e-mail van 9 mei 2016 hebben de gemachtigden als volgt naar verweerder sub 1 gereageerd:

“Client is akkoord met het sturen van een briefje met jouw onderstaande strekking, mits dit vooraf afgestemd wordt en ook overigens de procedure afspraak nagekomen wordt. (..)”

2.11 Verweerder sub 1 heeft bij e-mail van 9 mei 2016 aan gemachtigde sub 1 bericht, voor zover relevant:

“Het conceptje dat ik had voorbereid voor de rechter die wij dinsdag jl. troffen stuur ik je morgen dan even.”

2.12 Een e-mail van gemachtigde sub 2 aan verweerder sub 1 van 9 november 2016 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Op het voorblad van de conclusie zagen we dat [verweerder sub 3] en [verweerder sub 2] niet langer vermeld staan als advocaat. Tezelfdertijd zagen we een “reactie” op de opinie van Prof. Hugenholtz van [verweerder sub 2] als productie. Dit roept een aantal vragen op, waarvan met het oog op de klachtprocedure de voornaamste is of [verweerder sub 3] en [verweerder sub 2] zich nu teruggetrokken hebben als advocaat van SR en MAS of niet.

Ik wijs in deze context op Gedragsregel 29, die voorschrijft dat advocaten geen misverstanden mogen laten bestaan of ontstaan over de hoedanigheid waarin zij optreden.(…)”

2.13 In reactie hierop laat verweerder sub 1 hierop bij e-mail van 10 november 2016 aan gemachtigde sub 2 weten:

“Ik ben verantwoordelijk voor de dupliek/repliek als geheel. [Verweerder sub 2] heeft alleen de reactie op de opinie van Hugenholtz opgesteld. [Verweerder sub 2] is ook nog steeds advocaat van SR en MAS. [Verweerder sub 3] eveneens.”

2.14  Bij brief met bijlagen van 24 augustus 2016 hebben de gemachtigden namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerders namens hun cliënten stellingen hebben ingenomen waarvan zij wisten althans hadden moeten weten dat deze feitelijk onjuist waren;

b) verweerders confraternele correspondentie die betrekking had op schikkingsonderhandelingen in het geding hebben gebracht;

c) verweerder sub 1 een procedureafspraak tegenover de rechtbank heeft ontkend en, ondanks toezegging daartoe, de rechtbank hierover niet alsnog heeft geïnformeerd;

d) verweerders opzettelijk een aantal pagina’s uit een tweetal schaderapporten hebben achtergehouden;

e) verweerders sub 1 en 2 een verkeerde indruk hebben gewekt over hun status in de procedure en de hoedanigheid van verweerder sub 2.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht van klager ziet op het handelen van verweerders als advocaten van zijn wederpartijen. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal het optreden van verweerders derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klager legt aan dit klachtonderdeel ten grondslag dat verweerders hun stellingen in paragraaf 58 van de conclusie van antwoord hebben gebaseerd op een artikel in het tijdschrift Forbes. Deze stellingen hebben verweerders in het eerder tussen partijen gevoerde kort geding ook ingenomen. De vader van klager heeft daarna bezwaar gemaakt tegen deze stellingen en aan verweerders gedetailleerd inzicht verschaft in de jaarcijfers van de onderneming van klager onder overhandiging van een schriftelijke toelichting en verweerders verzocht niet meer te verwijzen naar de tendentieuze en feitelijk onjuiste berichtgeving in de media. Hoewel verweerders dus wisten dat de berichtingeving in Forbes onjuist was, hebben zij in de conclusie van antwoord opnieuw stellingen gebaseerd op die publicatie.

5.3 Verweerders voeren hiertegen aan dat de inhoud van de publicatie van Forbes niet noemenswaardig onjuist is. De informatie uit het artikel is gebruikt om een algemene, inleidende schets te geven van de positie en de belangen van partijen aan de hand van een openbare bron, er is geen sprake van een stelling die van doorslaggevende betekenis voor de uikomst van de procedure kan zijn. De schriftelijke toelichting waar klager naar verwijst die de onjuistheid van de publicatie in Forbes zou aantonen, is door zijn vader opgesteld. Deze opgave wordt niet ondersteund door bijvoorbeeld een accountantsverklaring of een andere onafhankelijke deskundige of een aangifte inkomstenbelasting. De opgave heeft daarnaast betrekking op het jaar 2014, terwijl Forbes een inschatting maakt en publiceert van inkomsten in de tweede helft van 2014 en de eerste helft van 2015. De door de vader van klager geproduceerde notitie is dan ook niet toereikend om de evidente onjuistheid van de publicatie in Forbes te bewijzen, aldus steeds verweerders.

5.4 Het verweer van verweerders slaagt. Niet is komen vast te staan dat de door verweerders ingenomen stellingen, gebaseerd op het artikel in Forbes, in strijd met de waarheid zijn. Het enkele feit dat de vader van klager een schriftelijke toelichting heeft opgesteld waaruit andere financiële gegevens kunnen worden afgeleid dan de cijfers die worden genoemd in het artikel, maakt nog niet dat het artikel in Forbes in strijd met de waarheid is. Dit geldt met name nu, zoals verweerders aanvoeren, de schriftelijke toelichting van de vader van klager niet is voorzien van een accountantsverklaring of een andere verklaring van een onafhankelijke deskundige. Onder deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verweerders wisten dan wel hadden moeten weten dat de informatie in het artikel in Forbes onjuist was. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

5.5 Klachtonderdeel b ziet op het overleggen van - volgens klager -  confraternele correspondentie in de procedure die tussen klager en de cliënten van verweerders wordt gevoerd, waarin onder meer wordt bericht over tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Volgens klager hebben verweerders daarmee in strijd met gedragsregels 12 en 13 gehandeld.

5.6 De raad stelt voorop dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte correspondentie, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zo nodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken.

5.7 Daarnaast geldt dat het een advocaat in beginsel verboden is om zonder toestemming van de wederpartij mededelingen te doen omtrent de inhoud van de tussen advocaten gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen. De ratio van dit verbod is dat daarmee onderling overleg tussen advocaten, onderhandelingen en het zoeken naar oplossingen buiten rechte wordt vergemakkelijkt.

5.8 Hierna zal per brief of e-mail worden beoordeeld of verweerders door het overleggen daarvan hebben gehandeld in strijd met deze gedragsregels.

1: brief 19 mei 2015

5.9 Deze brief, hiervoor genoemd onder punt 2.2, is door gemachtigde sub 1 gestuurd aan een kantoorgenote van verweerder sub 3.

5.10 Volgens verweerders heeft de brief van 19 mei 2015 haar confraternele karakter verloren, nadat de gemachtigden namens klager deze brief zelf hebben aanhecht aan een brief aan de cliënten van verweerders, die per exploot aan hen is betekend.

5.11 Het verweer dat de brief niet meer als confraterneel is te bestempelen, nu de gemachtigden de brief zelf als bijlage bij een brief aan de cliënten van verweerders hebben gestuurd, volgt de raad niet. Zoals hiervoor reeds is overwogen wordt onder confraternele correspondentie alle correspondentie van de ene advocaat aan de andere verstaan, ongeacht de inhoud daarvan. Zoals de deken in zijn e-mail van 14 oktober 2015 met betrekking tot dezelfde brief ook aan de gemachtigden heeft geadviseerd: confraterneel blijft confraterneel. Het enkele feit dat de gemachtigden de brief als bijlage hebben gevoegd bij een brief aan de cliënten van verweerders maakt dat niet anders. Door het overleggen van deze brief in de productie hebben verweerders gehandeld in strijd met gedragsregel 12. Nu in deze brief door de gemachtigden namens klager tevens een voorstel wordt gedaan om het geschil in der minne te regelen, hebben verweerders door het overleggen van die brief ook gehandeld in strijd met gedragsregel 13.

2: e-mails 15 juni 2015

5.12 Dit betreft een e-mailwisseling tussen de gemachtigden en onder meer verweerder sub 3, zie hiervoor onder punt 2.4.

5.13 Volgens verweerders is een evident confraterneel karakter bij deze e-mailwisseling tussen advocaten afwezig, nu gemachtigde sub 2 er bewust voor heeft gekozen om een kopie van de e-mails te sturen aan de directeur van één van de cliënten van verweerders.

5.14 Het verweer dat deze e-mailcorrespondentie niet confraterneel zou zijn faalt. Er is sprake van correspondentie tussen advocaten onderling, hetgeen gelet op de hiervoor genoemde maatstaf met zich brengt dat sprake is van confraternele correspondentie. Het inkopiëren van één van de directeuren van de cliënten van verweerders maakt nog niet dat de e-mails hun confraternele karakter hebben verloren, er is immers nog steeds sprake van correspondentie tussen advocaten onderling. Nu ook in deze e-mails wordt gesproken over schikkingsonderhandelingen, heeft te gelden dat verweerders door het in rechte overleggen van deze e-mailwisseling hebben gehandeld in strijd met zowel gedragsregel 12 als 13.

3: e-mail 25 juni 2015

5.15 Deze e-mail is door gemachtigde sub 1 gestuurd aan onder meer verweerder sub 3, zie hiervoor onder punt 2.5.

5.16 Verweerders hebben aangevoerd dat ook deze e-mail niet als confraterneel is te beschouwen, nu zowel een directeur van één van de cliënten van verweerders als de vader van klager is ingekopieerd.

5.17 De raad verwijst naar de beoordeling hiervoor onder punt 5.14: ook ten aanzien van deze e-mail geldt dat het confraternele karakter daarvan niet verloren is gegaan door het inkopiëren van de directeur van één van de wederpartijen. Nu ook in deze e-mail wordt gesproken over een schikkingsvoorstel, maakt dat verweerders door het overleggen van deze e-mail hebben gehandeld in strijd met beide gedragsregels.

4: e-mails 29 juli 2015

5.18 Het betreft een e-mailwisseling tussen gemachtigde sub 1 en één van de directeuren van de cliënten van verweerders. Onder meer is verweerder sub 3 ingekopieerd (zie onder punt 2.6).

5.19 Verweerders hebben aangevoerd dat deze e-mailwisseling niet confraterneel is, nu gemachtigde sub 1 rechtstreeks heeft gecorrespondeerd met de directeur van één van de cliënten.

5.20 Dit verweer slaagt. Nu gemachtigde sub 1 zijn e-mail rechtstreeks aan de wederpartij heeft gericht, is geen sprake van confraternele correspondentie. Het enkele inkopiëren van één van verweerders maakt niet dat de e-mail alsnog confraterneel is geworden.

Inhoud conclusie van antwoord

5.21 Klager voert tot slot nog aan dat in de conclusie van antwoord in paragraaf 85 tot en met 103, onder verwijzing naar confraternele correspondentie, stellingen worden ingenomen, die een bepaald – negatief – beeld schetsen van cliënt en zijn (processuele) houding, hetgeen ongeoorloofd zou zijn.

5.22 De raad overweegt dat in de genoemde paragrafen van de conclusie van antwoord vooral een chronologisch overzicht wordt gegeven. Er wordt in de conclusie niet expliciet verslag gedaan van de inhoud van de gevoerde schikkingsonderhandelingen, zodat niet kan worden geoordeeld dat dit deel van de conclusie van antwoord op zich strijdig is met gedragsregel 13.

Conclusie ten aanzien van klachtonderdeel b)

5.23 De raad is van oordeel dat in drie van de vier door klager genoemde brieven of e-mails sprake is van confraternele correspondentie, die onder meer betrekking had op een schikkingsvoorstel.

5.24 Vaststaat dat verweerders de bedoelde brief c.q. e-mails in de procedure als producties hebben overgelegd, zonder dat zij daarover voorafgaand overleg hebben gevoerd met de gemachtigden van klager en/of de deken. Ook staat vast dat verweerders geen toestemming hebben gevraagd of verkregen voordat zij de rechter hebben geïnformeerd over de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake zou zijn van een verschoonbare overtreding omdat het belang van de cliënten van verweerders dat zou vorderen. Zonder toestemming van klager hadden de brief c.q. e-mails, inclusief de daarin beschreven schikkingsvoorstellen, niet mogen worden overgelegd in de procedure. Klachtonderdeel b is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.25 In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder sub 1 dat hij ter zitting heeft ontkend dat tussen partijen een procedureafspraak was gemaakt. Hoewel verweerder sub 1 later heeft erkend dat zijn uitlatingen strijdig waren met de waarheid, heeft hij nagelaten de rechtbank daarvan ondubbelzinnig op de hoogte te stellen, terwijl hij dit bij e-mail van 6 mei 2016 aan gemachtigden heeft toegezegd. Dit klachtonderdeel richt zich uitsluitend tegen verweerder sub 1.

5.26 Verweerder sub 1 voert aan dat hij inderdaad een fout heeft gemaakt, maar dat hij die fout eigener beweging heeft gemeld aan de gemachtigden en zijn excuses heeft aangeboden. Weliswaar zou hij daarover de rechtbank hebben bericht, maar de rechtbank was inmiddels, enige dagen na het incident, correct geïnformeerd geraakt. Daarmee had het schrijven van een brief zijn betekenis verloren, aldus steeds verweerder sub 1.

5.27 De raad overweegt dat verweerder sub 1 bij e-mail van 6 mei 2016 aan de gemachtigden de door hem gemaakte fout ruiterlijk heeft toegegeven en op correcte wijze zijn excuses aan hen heeft aangeboden. Daarmee is het tuchtrechtelijk laakbare karakter van zijn onjuiste mededeling vervallen. In deze e-mail heeft verweerder sub 1 echter ook aangeboden om de rechter hieromtrent te berichten. Bij e-mail van 9 mei 2016 hebben de gemachtigden aan verweerder sub 1 laten weten dat klager akkoord gaat met het sturen van een dergelijk bericht aan de rechtbank, mits dat bericht van te voren wordt afgestemd. Door verweerder sub 1 is daarna geen concept-brief aan de gemachtigden gestuurd. Door aan de gemachtigden aan te bieden de rechtbank te informeren over zijn onjuiste uitlatingen ter zitting, maar dit vervolgens na te laten, heeft verweerder sub 1 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het verweer dat de gemachtigden ook niet meer om een concept-tekst hebben gevraagd faalt: uiteraard was het aan verweerder sub 1 om op dit punt het initiatief te nemen. Dit klachtonderdeel is dan ook, ten aanzien van het niet nakomen van de toezegging, gegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.28 Klachtonderdeel d) houdt in dat verweerders bij twee schaderapporten die als producties in de procedure zijn ingebracht opzettelijk een aantal bladzijden hebben  achtergehouden.

5.29 Volgens verweerders is sprake van een omissie die niet moet worden overschat. Het ging om pagina’s met een standaardformulering. Dat met opzet de bewuste pagina’s aan klager en aan de rechtbank zouden zijn onthouden is onjuist en absurd. Volgens verweerders zou het gevolg daarvan alleen maar zijn dat de oorspronkelijke niet in het geding gebrachte bladzijden dan juist extra attentiewaarde zouden krijgen.

5.30 Hoewel gezegd kan worden dat verweerders wellicht zorgvuldiger te werk hadden moeten gaan met het overleggen van de betreffende producties, is de raad van oordeel dat uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niet is gebleken dat verweerders de pagina’s van de schaderapporten opzettelijk hebben achtergehouden. Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.31 In klachtonderdeel e verwijt klager verweerders sub 1 en 2 dat zij opzettelijk een verkeerde indruk hebben gewekt over hun status in de procedure en de hoedanigheid van verweerder sub 2, hetgeen in strijd is met gedragsregel 29. Als toelichting daarop stelt klager dat op het voorblad van de conclusie van dupliek verweerders sub 2 en 3 niet meer zijn genoemd als advocaat. Aan diezelfde conclusie was als productie gehecht een reactie op een door klager bij conclusie van repliek ingediende opinie. Deze reactie was geconcipieerd door verweerder sub 2. De reactie was afgedrukt op blanco papier en dus niet op het kantoorpapier van verweerders sub 1 en 2. Door zich voor te doen als een onafhankelijke deskundige, zijn professorstitel te gebruiken en zijn naam op het voorblad van de conclusie weg te laten, alsmede door het toestaan van deze handelwijze, hebben verweerders sub 1 en 2 bij de rechtbank opzettelijk een verkeerde indruk van de hoedanigheid van verweerder sub 2 gewekt, kennelijk met de bedoeling om de rechtbank te doen geloven dat hun partijdige stellingen in het lichaam van de conclusie gestaafd worden door een onafhankelijke deskundige, terwijl dat niet het geval is.

5.32 Verweerders sub 1 en 2 voeren aan dat het onwaarschijnlijk is dat de rechtbank op het verkeerde been zou zijn gezet door hun handelwijze. Het is zowel voor partijen als voor de rechtbank kenbaar dat de reactie van verweerder sub 2 heeft te gelden als een partij-reactie. Dat volgt onder meer uit het productieoverzicht. De reactie van verweerder sub 2 is benoemd als “reactie op de opinie van prof. Hugenholtz”. Naast de reactie van verweerder sub 2 zijn ook reacties van deskundigen overgelegd, die wel met naam op het productieoverzicht zijn genoemd. In de conclusie zelf is opgenomen dat de reactie op de opinie van professor Hugenholtz te uitvoerig is, zodat die reactie als zelfstandige productie is overgelegd. De reden dat de naam van verweerders sub 2 en 3 niet meer op het voorblad van de conclusie van dupliek zijn genoemd, is dat ten tijde van het indienen van die conclusie de onderhavige klacht reeds door klager was ingediend.

5.33 De raad oordeelt als volgt. Op grond van gedragsregel 29 dient een advocaat in zijn contacten met derden misverstand te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt. Verweerders sub 1 en 2 hebben aangevoerd dat zij in het lichaam van de conclusie van dupliek hebben omschreven waarom de reactie van verweerder sub 2 als zelfstandige productie is overgelegd, hetgeen door klager niet is betwist. Uit het dossier is niet gebleken dat verweerder sub 2 zich daadwerkelijk als onafhankelijk deskundige heeft gepresenteerd aan de rechtbank. Het enkele feit dat hij zijn professorstitel heeft gevoerd kan ook niet tot dat oordeel leiden, verweerder sub 2 is immers gerechtigd die titel te allen tijde te voeren. Hoewel aan klager kan worden toegegeven dat het bevreemdt dat de reactie van verweerder sub 2 op blanco papier in plaats van op het kantoorpapier van verweerders sub 1 en 2 is afgedrukt, is niet komen vast te staan dat zij dit opzettelijk hebben gedaan in een poging de rechtbank op het verkeerde been te zetten. Dat verweerders sub 1 en 2 opzettelijk onduidelijkheid over de rol van verweerder sub 2 zouden hebben geschapen volgt de raad gelet op het voorgaande dan ook niet. Klachtonderdeel e) is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad overweegt dat verweerders alle drie verantwoordelijk waren voor het concipiëren van de conclusie van antwoord, waarbij de hiervoor als confraterneel bestempelde correspondentie is overgelegd, zodat heeft te gelden dat alle verweerders hebben gehandeld in strijd met gedragsregel 12 en 13. Daar staat tegenover dat verweerder sub 1 onbetwist heeft gesteld dat hij zich verantwoordelijk acht voor al hetgeen klager aan de orde heeft gesteld, althans dat hij verantwoordelijk is voor de processuele handelingen waar de klacht betrekking op heeft. Daarnaast heeft te gelden dat klachtonderdeel c, dat gedeeltelijk gegrond is bevonden, alleen betrekking heeft op verweerder sub 1. Gelet op deze omstandigheden ziet de raad aanleiding om aan verweerder sub 1 de maatregel van een waarschuwing op te leggen. Ten aanzien van verweerders sub 2 en 3 zal klachtonderdeel b gegrond worden verklaard, zonder oplegging van een maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard  moet verweerder sub 1 het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder sub 1 overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel b gegrond, ten aanzien van alle verweerders;

- verklaart klachtonderdeel c gedeeltelijk gegrond, ten aanzien van verweerder sub 1;

-  verklaart klachtonderdelen a, c (voor het overige), d en e ongegrond;

-  legt aan verweerder sub 1 op de maatregel van waarschuwing;

- veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van het griffierecht van

€ 50,- aan klager;

-  veroordeelt verweerder sub 1 tot betaling van de proceskosten van €1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 30 juni 2017 verzonden.