ECLI:NL:TADRAMS:2017:155 Raad van Discipline Amsterdam 17-387/A/A/

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:155
Datum uitspraak: 30-06-2017
Datum publicatie: 07-07-2017
Zaaknummer(s): 17-387/A/A/
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft geen mededelingen gedaan die vallen onder de geheimhoudingsclausule uit de mediationovereenkomst. Evenmin gebleken dat verweerder onjuiste feitelijke gegevens heeft verstrekt aan de rechter.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  30 juni 2017

in de zaak 17-387/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 18 mei 2017 met kenmerk 4016-0808, door de raad ontvangen op 19 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager was werkzaam als docent bij de Universiteit van Amsterdam (hierna UvA). Bij besluit van 4 september 2015 is hij ontheven van zijn onderwijstaken voor het eerste semester en is aan hem een dienstopdracht verstrekt. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank Noord-Holland.

1.2 Bij brief van 11 september 2015 heeft de afdelingsvoorzitter Kunst- en Cultuurwetenschappen van de UvA klager onder meer het volgende meegedeeld:

“In navolging op mijn brief van 4 september jl., waarin ik genoodzaakt was om u te ontheffen van onderwijstaken en een dienstopdracht te geven, zou ik met u in verder overleg willen treden over de ontstane situatie en de wijze waarop uw dienstverband op een zinvolle wijze zou kunnen worden voortgezet.

De diverse gesprekken die tot nog toe hebben plaatsgevonden hebben de verschillende benoemde problemen, waaronder het (fundamentele) verschil van inzicht dat bestaat over hetgeen over en weer in redelijkheid van elkaar mag worden verwacht, niet opgelost.

Ik zou desondanks willen voorstellen om, in een uiterste poging tot elkaar en tot een goede taakinvulling te komen, wederom het gesprek met elkaar aan te gaan. Om te zorgen dat we de huidige impasse doorbreken stel ik voor dit te doen onder leiding van een in gezamenlijk overleg te benoemen onafhankelijke en deskundige mediator. Hierbij kunnen alle onderwerpen ter tafel worden gebracht die de deelnemers van de mediation relevant achten.”

1.3 Klager heeft hierop bij brief van 13 september 2015 bericht dat hij bereid is om op het voorstel tot mediation in te gaan.

1.4 Op 30 september 2015 hebben de UvA, klager en hun advocaten een mediationovereenkomst getekend. De overeenkomst luidt, voor zover hier relevant:

“Artikel 6 – Geheimhouding

6.1 De Mediator en de Partijen, alsmede hun eventuele vertegenwoordigers en vertrouwenspersonen, verplichten zich om aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededelingen te doen over het verloop van de mediationprocedure, de daarbij door de Partijen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, door hen verstrekte informatie. Deze verplichting geldt niet indien en voor zover de desbetreffende Partij onafhankelijk van de mediation al zelf aantoonbaar over deze informatie beschikte of daarover had kunnen beschikken.”

1.5 Bij brief van 28 december 2015 is aan klager het voornemen kenbaar gemaakt om zijn aanstelling als docent te beëindigen. Klager heeft op 12 januari 2016 schriftelijk gereageerd op dit voornemen. Bij besluit van 28 januari 2016 is klager ontslagen. Klager heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 15 juli 2016 heeft het College van Bestuur van de UvA het bezwaar van klager ongegrond verklaard. Klager is tegen dit besluit in beroep gegaan bij de rechtbank Noord-Holland. In de beroepsprocedure heeft verweerder namens de UvA een verweerschrift ingediend, waarin enkele keren wordt verwezen naar de mediation, onder meer in de volgende alinea’s:

“17. Hierop heeft op initiatief van de UvA mediation plaatsgevonden met als inzet de normalisatie van de werkrelatie. (…)

91. Hierop heeft de UvA het gesprek over de ontstane functionerings- en samenwerkingsproblematiek voortgezet tijdens een tweetal mediation gesprekken (…)

109. De volgende inspanningen zijn gepleegd om de samenwerkingsproblematiek te verbeteren:

 (…)

 viii. In oktober 2015 hebben twee mediation sessies plaatsgevonden (…)

112. Een normaal verbetertraject, waarin wordt getracht om een vaardigheid te verbeteren of een kennisachterstand in te lopen, was in dit geval niet goed voorstelbaar. De UvA heeft deze bijzondere vorm van functioneringsproblematiek trachten op te lossen door middel van een intensief mediation traject (…)”

1.6 Bij brief van 21 november 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de geheimhoudingsverplichting uit de mediationovereenkomst heeft geschonden door bepaalde passages in het verweerschrift in de beroepsprocedure en in zijn verweer tegen onderhavige tuchtklacht van klager;

b) feitelijke gegevens aan de rechter heeft verstrekt, waarvan hij wist of behoorde te weten dat ze onjuist zijn.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert aan dat hij in het verweerschrift in de beroepsprocedure en in zijn verweer tegen de klacht niet is ingegaan op hetgeen tijdens de mediation is besproken en welke standpunten door partijen zijn ingenomen. Wel heeft verweerder aangegeven dat mediation heeft plaatsgevonden, alsook wat hier de aanleiding voor was en wat de UvA met de mediation beoogde. Dit alles bleek echter reeds uit de brief van de UvA van 11 september 2015, waarin de UvA mediation voorstelde, alsook uit het ontslagbesluit van 28 januari 2016. Van overtreding van de geheimhoudingsverplichting is dan ook geen sprake.

3.2 Verweerder voert voorts aan dat hij zich bij het presenteren van de feiten heeft gebaseerd op hetgeen hij van de UvA had begrepen. De weergave van de feiten door de UvA kwam hem aannemelijk en niet als onjuist voor. Het is dan ook niet zo dat verweerder feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist of behoorde te weten dat die onjuist zijn, aldus nog steeds verweerder.

4 BEOORDELING

Algemeen toetsingskader

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Daarbij geldt dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klager klaagt er allereerst over dat verweerder zijn geheimhoudingsverplichting uit de mediationovereenkomst heeft geschonden door bepaalde passages in het verweerschrift in de beroepsprocedure (zie hiervoor, 1.5) en in het verweer tegen onderhavige klacht.

4.3 De voorzitter is van oordeel dat de betreffende passages in het verweerschrift niet zien op het verloop van de mediationprocedure, de daarbij door partijen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, door hen verstrekte informatie. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat correspondentie tussen partijen over het voorstel tot mediation niet onder de overeengekomen geheimhoudingsverplichting valt, terwijl ook overigens niet valt in te zien waarom het verweerder niet vrijstond om over de aanloop naar de mediationprocedure de bestreden mededelingen te doen. Ook in het verweer tegen de klacht heeft verweerder geen mededelingen gedaan die vallen onder de geheimhoudingsclausule. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij feitelijke gegevens aan de rechter heeft verstrekt, waarvan hij wist of behoorde te weten dat die onjuist zijn. Klager heeft daarbij gewezen op een groot aantal punten in het door verweerder ingediende verweerschrift in de beroepsprocedure die volgens hem onjuist zijn.

4.5 De voorzitter overweegt allereerst dat klager in de bestuursrechtelijke procedure zijn lezing van de feiten naar voren kan brengen. Het is niet aan de tuchtrechter om te onderzoeken wie het gelijk in die procedure aan zijn zijde heeft.

4.6 Het is voorts aan de klager in de klachtprocedure om de feiten waarop hij zijn klacht baseert voldoende aannemelijk te maken. Het is dus aan klager om niet alleen aannemelijk te maken dat de door verweerder gepresenteerde feiten onjuist zijn, maar ook dat verweerder dit wist of behoorde te weten. Klager heeft het een noch het ander gedaan. Er zijn bijvoorbeeld geen omstandigheden gesteld of gebleken die meebrengen dat verweerder niet mocht afgaan op de van zijn cliënte verkregen informatie. Zo beneemt het feit dat er e-mails zijn waarin klager voorafgaand aan vergaderingen meldt niet bij de vergadering te kunnen zijn verweerder niet de mogelijkheid om namens zijn cliënte te stellen dat klager wel bij die vergadering aanwezig was. Het voorgaande brengt mee dat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. drs. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 30 juni 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 juni 2017 verzonden.