ECLI:NL:TADRAMS:2017:151 Raad van Discipline Amsterdam 17-372/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:151
Datum uitspraak: 26-06-2017
Datum publicatie: 03-07-2017
Zaaknummer(s): 17-372/A/NH
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van deken in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 juni 2017

in de zaak 17-372/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 11 mei 2017 met kenmerk td/md/16-451, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mails van klager aan de raad van 16 mei 2017, 19 mei 2017, 1 juni 2017 en 17 juni 2017 (met bijlage) en van de e-mail van klager aan het Hof van Discipline van 8 juni 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij e-mails van 29 juli en 2 augustus 2016 heeft klager bij verweerder, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, een klacht ingediend over mr. V. Mr. V heeft klager bijgestaan in een geschil met de Universiteit Utrecht.

1.2 Bij brief van 4 augustus 2016 heeft verweerder de hiervoor genoemde e-mails van klager aan mr. V gezonden met daarbij het verzoek om daarop te reageren.

1.3 Bij brief van 15 augustus 2016 heeft mr. V gereageerd. De reactie van mr. V is op 16 augustus 2016 doorgestuurd naar klager met het verzoek om daarop te reageren.

1.4 Bij e-mail van 17 augustus 2016 heeft klager verweerder verzocht hem uitstel te verlenen voor een reactie op de brief van mr. V. Op 18 augustus 2016 heeft verweerder klager verzocht om duidelijker aan te geven welk verwijt hij mr. V precies maakt.

1.5 Bij e-mail van 19 augustus 2016 heeft klager een nadere toelichting op zijn klacht gegeven.

1.6 Op 22 augustus 2016 heeft verweerder klager bericht dat hij bereid is om het verzoek om uitstel van klager, zoals verwoord in de e-mail van 17 augustus 2016, te honoreren.

1.7 Op 23 augustus 2016 heeft klager verweerder een tweetal e-mails gestuurd. Bij brief van 30 augustus 2016 heeft verweerder klager nogmaals bericht dat hij uit de e-mails van klager niet kan afleiden wat klager mr. V precies verwijt en hem wederom verzocht om een nadere toelichting op zijn klacht te geven.

1.8 In reactie op de brief van verweerder van 30 augustus 2016 heeft klager verweerder een drietal e-mails gestuurd met daarin een nadere toelichting op zijn klacht.

1.9 Bij brief van 20 september 2016 heeft verweerder klager antwoord gegeven op een aantal vragen die klager hem had gesteld en klager meegedeeld het onderzoek naar de klacht van klager over mr. V te zullen sluiten indien hij geen nadere onderbouwing van de klacht ontvangt.

1.10 Klager heeft bij e-mail van 22 september 2016 op voornoemde brief van verweerder gereageerd. Bij brief van 23 september 2016 heeft verweerder klager bericht dat de e-mail van klager van 22 september 2016 is doorgestuurd naar mr. V met het verzoek te dupliceren en dat na ontvangst van de dupliek van mr. V het onderzoek naar de klacht zal worden gesloten.

1.11 Op 26 september 2016 heeft klager een aanvulling gegeven op zijn e-mail van 22 september 2016. De e-mail van 26 september 2016 is op 29 september 2016 aan mr. V gezonden met het verzoek deze bij zijn dupliek te betrekken.

1.12 Mr. V heeft op 14 oktober 2016 gedupliceerd. De dupliek is diezelfde dag aan klager toegezonden met de mededeling dat het onderzoek naar de klacht is gesloten.

1.13 Bij e-mail van 15 oktober 2016 heeft klager bij het bureau van de Orde Den Haag een klacht over verweerder ingediend.

1.14 Op 9 november 2016 heeft verweerder zijn standpunt op de klacht van klager over mr. V aan klager doen toekomen. Het standpunt van verweerder luidt, voor zover relevant:

“Dekenstandpunt

(…)

U heeft naar mijn mening onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [mr. V] tekort geschoten is in zijn advisering aan u. U heeft [mr. V] verzocht te adviseren omtrent het geschil dat u had met de Universiteit Utrecht betreffende betaling van collegegeld en de mogelijkheid om uw studie af te ronden, hetgeen ook is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 31 januari 2014. Bij brief van 19 februari 2014 heeft [mr. V] de universiteit verzocht aan te geven of zij u bij herinschrijving alsnog zullen aanspreken op betaling van collegegeld over het jaar 1994/1995.

De universiteit heeft betreffende de doctoraalstudie aangegeven dat het niet meer mogelijk is om deze studie af te ronden, omdat die niet meer bestaat. Ik zie dan ook niet in wat [mr. V] hier verder in had kunnen betekenen. Dat de universiteit niet heeft willen bevestigen dat zij geen collegegeld over het jaar 1994/1995 in rekening zullen brengen, kunt u [mr. V] moeilijk verwijten. [Mr. V] heeft u uitgelegd op basis waarvan hij van mening is dat zij dit niet bij u in rekening kunnen brengen. Hij heeft daarbij aangeboden dat, indien na herinschrijving blijkt dat zij dit toch doen, hij u daarin wilde bijstaan. Het is vervolgens aan uzelf te bepalen of u zich opnieuw inschrijft bij de universiteit. Het advies van [mr. V] voldoet naar mijn mening aan genoemde professionele standaard.

Op basis van de stukken in het dossier kan mijns inziens dan ook niet worden vastgesteld dat [mr. V] u onjuist heeft geïnformeerd, dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens u heeft gehandeld.

Conclusie

Het voorgaande samenvattend luidt mijn standpunt dat de klacht ongegrond is.

U kunt genoegen nemen met mijn standpunt over de klacht. Mogelijk wenst u de klacht echter voor te leggen aan de Raad van Discipline, de tuchtrechter.”

1.15 Bij e-mail van 29 november 2016 heeft klager zijn klacht over verweerder aangevuld.

1.16 Bij beslissing van het Hof van Discipline van 18 november 2016 is de hiervoor in 1.13 en 1.15 genoemde klacht voor het doen van onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om te repliceren;

b) niet heeft bemiddeld tussen klager en mr. V;

c) in het dekenstandpunt heeft vermeld dat klager zou kunnen overwegen zijn studie aan de Universiteit Utrecht voort te zetten, hetgeen helemaal niet mogelijk is.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aangezien de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, dient de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium te geschieden.

4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om te repliceren.

4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat klager meer dan voldoende gelegenheid is geboden om te reageren op hetgeen mr. V in zijn brief van 15 augustus 2016 heeft gesteld. Bovendien brengt de aard van de functie van deken met zich dat bij de tuchtrechtelijke controle terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De wijze waarop verweerder het onderzoek naar de klacht van klager over mr. V heeft verricht, valt binnen die beleidsvrijheid, aldus nog steeds verweerder.

4.5 De voorzitter is met verweerder van oordeel dat klager ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om op de brief van mr. V van 15 augustus 2016 te reageren – en dat ook heeft gedaan. Verweerder is voorts vrij in de invulling van het onderzoek; verweerder mocht na de dupliek van mr. V van 14 oktober 2016 het onderzoek dan ook als afgerond beschouwen. Verweerder heeft daarbij het beginsel van hoor en wederhoor voldoende in acht genomen. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 In dit klachtonderdeel maakt klager verweerder het verwijt dat hij niet heeft bemiddeld tussen klager en mr. V. Daargelaten dat klager verweerder niet om bemiddeling heeft verzocht, heeft verweerder terecht aangevoerd dat het tot zijn beleidsvrijheid als deken behoort om te beoordelen of hij mogelijkheden ziet tot bemiddelingen. In dit geval zag verweerder die mogelijkheden echter niet. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn dekenstandpunt heeft vermeld dat klager zou kunnen overwegen zijn studie aan de Universiteit Utrecht voort te zetten, hetgeen volgens klager helemaal niet mogelijk is.

4.8 Verweerder heeft aangevoerd dat uit de stukken die aan hem ter beschikking zijn gesteld in het kader van het onderzoek dat hij naar de door klager over mr. V ingediende klacht heeft verricht is gebleken dat klager zich opnieuw kon inschrijven bij de Universiteit Utrecht en dat hij met de studieadviseur kon overleggen over hulp bij het studeren. Dat klager zich kennelijk, om verweerder onbekende redenen, toch niet opnieuw kan inschrijven bij de Universiteit Utrecht kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten, aldus verweerder.

4.9 De voorzitter is van oordeel dat verweerder, door in zijn dekenstandpunt te vermelden dat het aan klager zelf is om te bepalen of hij zich opnieuw inschrijft bij de Universiteit Utrecht, niet het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verweerder heeft toegelicht op grond waarvan hij tot die conclusie is gekomen. Dat klager zich kennelijk toch niet opnieuw kan inschrijven bij de Universiteit Utrecht betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 26 juni 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2017

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 juni 2017

in de zaak 17-372/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer A.J. van ‘t Kruis

klager

tegen:

de heer mr. D.M. de Knijff in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 11 mei 2017 met kenmerk td/md/16-451, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mails van klager aan de raad van 16 mei 2017, 19 mei 2017, 1 juni 2017 en 17 juni 2017 (met bijlage) en van de e-mail van klager aan het Hof van Discipline van 8 juni 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij e-mails van 29 juli en 2 augustus 2016 heeft klager bij verweerder, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, een klacht ingediend over mr. V. Mr. V heeft klager bijgestaan in een geschil met de Universiteit Utrecht.

1.2 Bij brief van 4 augustus 2016 heeft verweerder de hiervoor genoemde e-mails van klager aan mr. V gezonden met daarbij het verzoek om daarop te reageren.

1.3 Bij brief van 15 augustus 2016 heeft mr. V gereageerd. De reactie van mr. V is op 16 augustus 2016 doorgestuurd naar klager met het verzoek om daarop te reageren.

1.4 Bij e-mail van 17 augustus 2016 heeft klager verweerder verzocht hem uitstel te verlenen voor een reactie op de brief van mr. V. Op 18 augustus 2016 heeft verweerder klager verzocht om duidelijker aan te geven welk verwijt hij mr. V precies maakt.

1.5 Bij e-mail van 19 augustus 2016 heeft klager een nadere toelichting op zijn klacht gegeven.

1.6 Op 22 augustus 2016 heeft verweerder klager bericht dat hij bereid is om het verzoek om uitstel van klager, zoals verwoord in de e-mail van 17 augustus 2016, te honoreren.

1.7 Op 23 augustus 2016 heeft klager verweerder een tweetal e-mails gestuurd. Bij brief van 30 augustus 2016 heeft verweerder klager nogmaals bericht dat hij uit de e-mails van klager niet kan afleiden wat klager mr. V precies verwijt en hem wederom verzocht om een nadere toelichting op zijn klacht te geven.

1.8 In reactie op de brief van verweerder van 30 augustus 2016 heeft klager verweerder een drietal e-mails gestuurd met daarin een nadere toelichting op zijn klacht.

1.9 Bij brief van 20 september 2016 heeft verweerder klager antwoord gegeven op een aantal vragen die klager hem had gesteld en klager meegedeeld het onderzoek naar de klacht van klager over mr. V te zullen sluiten indien hij geen nadere onderbouwing van de klacht ontvangt.

1.10 Klager heeft bij e-mail van 22 september 2016 op voornoemde brief van verweerder gereageerd. Bij brief van 23 september 2016 heeft verweerder klager bericht dat de e-mail van klager van 22 september 2016 is doorgestuurd naar mr. V met het verzoek te dupliceren en dat na ontvangst van de dupliek van mr. V het onderzoek naar de klacht zal worden gesloten.

1.11 Op 26 september 2016 heeft klager een aanvulling gegeven op zijn e-mail van 22 september 2016. De e-mail van 26 september 2016 is op 29 september 2016 aan mr. V gezonden met het verzoek deze bij zijn dupliek te betrekken.

1.12 Mr. V heeft op 14 oktober 2016 gedupliceerd. De dupliek is diezelfde dag aan klager toegezonden met de mededeling dat het onderzoek naar de klacht is gesloten.

1.13 Bij e-mail van 15 oktober 2016 heeft klager bij het bureau van de Orde Den Haag een klacht over verweerder ingediend.

1.14 Op 9 november 2016 heeft verweerder zijn standpunt op de klacht van klager over mr. V aan klager doen toekomen. Het standpunt van verweerder luidt, voor zover relevant:

“Dekenstandpunt

(…)

U heeft naar mijn mening onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [mr. V] tekort geschoten is in zijn advisering aan u. U heeft [mr. V] verzocht te adviseren omtrent het geschil dat u had met de Universiteit Utrecht betreffende betaling van collegegeld en de mogelijkheid om uw studie af te ronden, hetgeen ook is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 31 januari 2014. Bij brief van 19 februari 2014 heeft [mr. V] de universiteit verzocht aan te geven of zij u bij herinschrijving alsnog zullen aanspreken op betaling van collegegeld over het jaar 1994/1995.

De universiteit heeft betreffende de doctoraalstudie aangegeven dat het niet meer mogelijk is om deze studie af te ronden, omdat die niet meer bestaat. Ik zie dan ook niet in wat [mr. V] hier verder in had kunnen betekenen. Dat de universiteit niet heeft willen bevestigen dat zij geen collegegeld over het jaar 1994/1995 in rekening zullen brengen, kunt u [mr. V] moeilijk verwijten. [Mr. V] heeft u uitgelegd op basis waarvan hij van mening is dat zij dit niet bij u in rekening kunnen brengen. Hij heeft daarbij aangeboden dat, indien na herinschrijving blijkt dat zij dit toch doen, hij u daarin wilde bijstaan. Het is vervolgens aan uzelf te bepalen of u zich opnieuw inschrijft bij de universiteit. Het advies van [mr. V] voldoet naar mijn mening aan genoemde professionele standaard.

Op basis van de stukken in het dossier kan mijns inziens dan ook niet worden vastgesteld dat [mr. V] u onjuist heeft geïnformeerd, dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens u heeft gehandeld.

Conclusie

Het voorgaande samenvattend luidt mijn standpunt dat de klacht ongegrond is.

U kunt genoegen nemen met mijn standpunt over de klacht. Mogelijk wenst u de klacht echter voor te leggen aan de Raad van Discipline, de tuchtrechter.”

1.15 Bij e-mail van 29 november 2016 heeft klager zijn klacht over verweerder aangevuld.

1.16 Bij beslissing van het Hof van Discipline van 18 november 2016 is de hiervoor in 1.13 en 1.15 genoemde klacht voor het doen van onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om te repliceren;

b) niet heeft bemiddeld tussen klager en mr. V;

c) in het dekenstandpunt heeft vermeld dat klager zou kunnen overwegen zijn studie aan de Universiteit Utrecht voort te zetten, hetgeen helemaal niet mogelijk is.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aangezien de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, dient de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium te geschieden.

4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om te repliceren.

4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat klager meer dan voldoende gelegenheid is geboden om te reageren op hetgeen mr. V in zijn brief van 15 augustus 2016 heeft gesteld. Bovendien brengt de aard van de functie van deken met zich dat bij de tuchtrechtelijke controle terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De wijze waarop verweerder het onderzoek naar de klacht van klager over mr. V heeft verricht, valt binnen die beleidsvrijheid, aldus nog steeds verweerder.

4.5 De voorzitter is met verweerder van oordeel dat klager ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om op de brief van mr. V van 15 augustus 2016 te reageren – en dat ook heeft gedaan. Verweerder is voorts vrij in de invulling van het onderzoek; verweerder mocht na de dupliek van mr. V van 14 oktober 2016 het onderzoek dan ook als afgerond beschouwen. Verweerder heeft daarbij het beginsel van hoor en wederhoor voldoende in acht genomen. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 In dit klachtonderdeel maakt klager verweerder het verwijt dat hij niet heeft bemiddeld tussen klager en mr. V. Daargelaten dat klager verweerder niet om bemiddeling heeft verzocht, heeft verweerder terecht aangevoerd dat het tot zijn beleidsvrijheid als deken behoort om te beoordelen of hij mogelijkheden ziet tot bemiddelingen. In dit geval zag verweerder die mogelijkheden echter niet. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn dekenstandpunt heeft vermeld dat klager zou kunnen overwegen zijn studie aan de Universiteit Utrecht voort te zetten, hetgeen volgens klager helemaal niet mogelijk is.

4.8 Verweerder heeft aangevoerd dat uit de stukken die aan hem ter beschikking zijn gesteld in het kader van het onderzoek dat hij naar de door klager over mr. V ingediende klacht heeft verricht is gebleken dat klager zich opnieuw kon inschrijven bij de Universiteit Utrecht en dat hij met de studieadviseur kon overleggen over hulp bij het studeren. Dat klager zich kennelijk, om verweerder onbekende redenen, toch niet opnieuw kan inschrijven bij de Universiteit Utrecht kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten, aldus verweerder.

4.9 De voorzitter is van oordeel dat verweerder, door in zijn dekenstandpunt te vermelden dat het aan klager zelf is om te bepalen of hij zich opnieuw inschrijft bij de Universiteit Utrecht, niet het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verweerder heeft toegelicht op grond waarvan hij tot die conclusie is gekomen. Dat klager zich kennelijk toch niet opnieuw kan inschrijven bij de Universiteit Utrecht betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 26 juni 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2017

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 26 juni 2017

in de zaak 17-372/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 11 mei 2017 met kenmerk td/md/16-451, door de raad ontvangen op 12 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mails van klager aan de raad van 16 mei 2017, 19 mei 2017, 1 juni 2017 en 17 juni 2017 (met bijlage) en van de e-mail van klager aan het Hof van Discipline van 8 juni 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Bij e-mails van 29 juli en 2 augustus 2016 heeft klager bij verweerder, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, een klacht ingediend over mr. V. Mr. V heeft klager bijgestaan in een geschil met de Universiteit Utrecht.

1.2 Bij brief van 4 augustus 2016 heeft verweerder de hiervoor genoemde e-mails van klager aan mr. V gezonden met daarbij het verzoek om daarop te reageren.

1.3 Bij brief van 15 augustus 2016 heeft mr. V gereageerd. De reactie van mr. V is op 16 augustus 2016 doorgestuurd naar klager met het verzoek om daarop te reageren.

1.4 Bij e-mail van 17 augustus 2016 heeft klager verweerder verzocht hem uitstel te verlenen voor een reactie op de brief van mr. V. Op 18 augustus 2016 heeft verweerder klager verzocht om duidelijker aan te geven welk verwijt hij mr. V precies maakt.

1.5 Bij e-mail van 19 augustus 2016 heeft klager een nadere toelichting op zijn klacht gegeven.

1.6 Op 22 augustus 2016 heeft verweerder klager bericht dat hij bereid is om het verzoek om uitstel van klager, zoals verwoord in de e-mail van 17 augustus 2016, te honoreren.

1.7 Op 23 augustus 2016 heeft klager verweerder een tweetal e-mails gestuurd. Bij brief van 30 augustus 2016 heeft verweerder klager nogmaals bericht dat hij uit de e-mails van klager niet kan afleiden wat klager mr. V precies verwijt en hem wederom verzocht om een nadere toelichting op zijn klacht te geven.

1.8 In reactie op de brief van verweerder van 30 augustus 2016 heeft klager verweerder een drietal e-mails gestuurd met daarin een nadere toelichting op zijn klacht.

1.9 Bij brief van 20 september 2016 heeft verweerder klager antwoord gegeven op een aantal vragen die klager hem had gesteld en klager meegedeeld het onderzoek naar de klacht van klager over mr. V te zullen sluiten indien hij geen nadere onderbouwing van de klacht ontvangt.

1.10 Klager heeft bij e-mail van 22 september 2016 op voornoemde brief van verweerder gereageerd. Bij brief van 23 september 2016 heeft verweerder klager bericht dat de e-mail van klager van 22 september 2016 is doorgestuurd naar mr. V met het verzoek te dupliceren en dat na ontvangst van de dupliek van mr. V het onderzoek naar de klacht zal worden gesloten.

1.11 Op 26 september 2016 heeft klager een aanvulling gegeven op zijn e-mail van 22 september 2016. De e-mail van 26 september 2016 is op 29 september 2016 aan mr. V gezonden met het verzoek deze bij zijn dupliek te betrekken.

1.12 Mr. V heeft op 14 oktober 2016 gedupliceerd. De dupliek is diezelfde dag aan klager toegezonden met de mededeling dat het onderzoek naar de klacht is gesloten.

1.13 Bij e-mail van 15 oktober 2016 heeft klager bij het bureau van de Orde Den Haag een klacht over verweerder ingediend.

1.14 Op 9 november 2016 heeft verweerder zijn standpunt op de klacht van klager over mr. V aan klager doen toekomen. Het standpunt van verweerder luidt, voor zover relevant:

“Dekenstandpunt

(…)

U heeft naar mijn mening onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [mr. V] tekort geschoten is in zijn advisering aan u. U heeft [mr. V] verzocht te adviseren omtrent het geschil dat u had met de Universiteit Utrecht betreffende betaling van collegegeld en de mogelijkheid om uw studie af te ronden, hetgeen ook is vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 31 januari 2014. Bij brief van 19 februari 2014 heeft [mr. V] de universiteit verzocht aan te geven of zij u bij herinschrijving alsnog zullen aanspreken op betaling van collegegeld over het jaar 1994/1995.

De universiteit heeft betreffende de doctoraalstudie aangegeven dat het niet meer mogelijk is om deze studie af te ronden, omdat die niet meer bestaat. Ik zie dan ook niet in wat [mr. V] hier verder in had kunnen betekenen. Dat de universiteit niet heeft willen bevestigen dat zij geen collegegeld over het jaar 1994/1995 in rekening zullen brengen, kunt u [mr. V] moeilijk verwijten. [Mr. V] heeft u uitgelegd op basis waarvan hij van mening is dat zij dit niet bij u in rekening kunnen brengen. Hij heeft daarbij aangeboden dat, indien na herinschrijving blijkt dat zij dit toch doen, hij u daarin wilde bijstaan. Het is vervolgens aan uzelf te bepalen of u zich opnieuw inschrijft bij de universiteit. Het advies van [mr. V] voldoet naar mijn mening aan genoemde professionele standaard.

Op basis van de stukken in het dossier kan mijns inziens dan ook niet worden vastgesteld dat [mr. V] u onjuist heeft geïnformeerd, dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens u heeft gehandeld.

Conclusie

Het voorgaande samenvattend luidt mijn standpunt dat de klacht ongegrond is.

U kunt genoegen nemen met mijn standpunt over de klacht. Mogelijk wenst u de klacht echter voor te leggen aan de Raad van Discipline, de tuchtrechter.”

1.15 Bij e-mail van 29 november 2016 heeft klager zijn klacht over verweerder aangevuld.

1.16 Bij beslissing van het Hof van Discipline van 18 november 2016 is de hiervoor in 1.13 en 1.15 genoemde klacht voor het doen van onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om te repliceren;

b) niet heeft bemiddeld tussen klager en mr. V;

c) in het dekenstandpunt heeft vermeld dat klager zou kunnen overwegen zijn studie aan de Universiteit Utrecht voort te zetten, hetgeen helemaal niet mogelijk is.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Aangezien de klacht betrekking heeft op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, dient de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium te geschieden.

4.2 In (onder meer) de artikelen 46c en 46d van de Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’. Naar de kern samengevat dient de deken: a. een onderzoek in te stellen; b. steeds te trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad van discipline te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat verweerder klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om te repliceren.

4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat klager meer dan voldoende gelegenheid is geboden om te reageren op hetgeen mr. V in zijn brief van 15 augustus 2016 heeft gesteld. Bovendien brengt de aard van de functie van deken met zich dat bij de tuchtrechtelijke controle terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De wijze waarop verweerder het onderzoek naar de klacht van klager over mr. V heeft verricht, valt binnen die beleidsvrijheid, aldus nog steeds verweerder.

4.5 De voorzitter is met verweerder van oordeel dat klager ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om op de brief van mr. V van 15 augustus 2016 te reageren – en dat ook heeft gedaan. Verweerder is voorts vrij in de invulling van het onderzoek; verweerder mocht na de dupliek van mr. V van 14 oktober 2016 het onderzoek dan ook als afgerond beschouwen. Verweerder heeft daarbij het beginsel van hoor en wederhoor voldoende in acht genomen. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 In dit klachtonderdeel maakt klager verweerder het verwijt dat hij niet heeft bemiddeld tussen klager en mr. V. Daargelaten dat klager verweerder niet om bemiddeling heeft verzocht, heeft verweerder terecht aangevoerd dat het tot zijn beleidsvrijheid als deken behoort om te beoordelen of hij mogelijkheden ziet tot bemiddelingen. In dit geval zag verweerder die mogelijkheden echter niet. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klager verwijt verweerder tot slot dat hij in zijn dekenstandpunt heeft vermeld dat klager zou kunnen overwegen zijn studie aan de Universiteit Utrecht voort te zetten, hetgeen volgens klager helemaal niet mogelijk is.

4.8 Verweerder heeft aangevoerd dat uit de stukken die aan hem ter beschikking zijn gesteld in het kader van het onderzoek dat hij naar de door klager over mr. V ingediende klacht heeft verricht is gebleken dat klager zich opnieuw kon inschrijven bij de Universiteit Utrecht en dat hij met de studieadviseur kon overleggen over hulp bij het studeren. Dat klager zich kennelijk, om verweerder onbekende redenen, toch niet opnieuw kan inschrijven bij de Universiteit Utrecht kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten, aldus verweerder.

4.9 De voorzitter is van oordeel dat verweerder, door in zijn dekenstandpunt te vermelden dat het aan klager zelf is om te bepalen of hij zich opnieuw inschrijft bij de Universiteit Utrecht, niet het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Verweerder heeft toegelicht op grond waarvan hij tot die conclusie is gekomen. Dat klager zich kennelijk toch niet opnieuw kan inschrijven bij de Universiteit Utrecht betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.10 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 26 juni 2017.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 27 juni 2017 verzonden.