ECLI:NL:TADRAMS:2017:15 Raad van Discipline Amsterdam 16-972/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:15
Datum uitspraak: 23-01-2017
Datum publicatie: 07-02-2017
Zaaknummer(s): 16-972/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen eigen advocaat. Verweerster heeft niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door de opdracht niet aan klager te bevestigen en voorts geen duidelijk aan klager te verschaffen over de beëindiging van haar werkzaamheden. Verweerster heeft bij de behandeling van het dossier een grote afstand tot klager genomen door een derde feitelijk al het werk uit te laten voeren en alle contacten met klager te onderhouden. Berisping en proceskostenveroordeling.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 januari 2017

in de zaak 16-972/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 7 november 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 20 oktober 2016 met kenmerk 4015-0741, door de raad ontvangen op 21 oktober 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 34 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft daarnaast kennis genomen van een brief van de gemachtigde van klager van 9 december 2016, een brief (met bijlagen) van verweerster van 8 december 2016 en een door verweerster ter zitting overgelegde e-mail van 21 juni 2009.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Bij ‘trustovereenkomst’ van 14 augustus 1998 heeft klager als lastgever de heer G (hierna: G) als lasthebber opdracht gegeven de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Zwitsers recht, T GmbH, op te richten. G is aangewezen als enig zaakwaarnemer.

2.2 T GmbH is sinds 30 oktober 1998 eigenaar van een woning gelegen te B (hierna: de woning), in welke woning klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) hebben gewoond. Na de scheiding is de ex-echtgenote in de woning blijven wonen.

2.3 Klager, G en T GmbH zijn door de ex-echtgenote in rechte betrokken. De ex-echtgenote heeft gevorderd T GmbH te veroordelen tot (medewerking aan) levering van de woning aan haar. De vordering is in eerste aanleg bij verstekvonnis van de rechtbank Groningen van 27 mei 2009 toegewezen.

2.4 Verweerster is in het verleden opgetreden als advocaat van klager in een erfrechtkwestie en een alimentatiekwestie. Een e-mail van 16 maart 2009 van verweerster aan klager – met als onderwerp “laatste pagina vonnis nov 2008” – luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Heden trachtte ik het formulier van de Raad voor Rechtsbijstand in te vullen doch zonder postcode wordt dat geweigerd. Ik heb nog getracht bij het door u opgegeven adres een postcode te vinden doch er bestaat in Dordrecht geen [adres](…). Zou u mij het goede adres kunnen toezenden opdat ik per omgaande een verzoek voor gefin. rechtsbijstand voor u kan indienen.”

Klager heeft bij e-mail van 16 maart 2009 adresgegevens aan verweerster doorgegeven.

2.5 Naar aanleiding van de rechtszaak met betrekking tot de woning heeft contact plaatsgevonden tussen verweerster en – een in andere zaken door verweerster ingeschakelde jurist – de heer B (hierna: B). Een e-mail van 21 juni 2009 van verweerster aan B luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Hierbij even de bevestiging. Begrijp ik het goed dat je niet alleen namens [klager] optreedt maar ook voor [T GmbH]. Zou jij een kopie van het dossier kunnen toezenden? Groningen was de rechtbank, dus Hof Leeuwarden. Tripp advocaten als procureur, heb ik goed contact mee! Is dat oke. Ik stel voor eerst HB dagv uit te brengen op nader aan te voeren gronden. Ik ga nl op vakantie dan heb ik na terugkomst voldoende tijd de memorie door te nemen. Ik zal een toevoeging aanvragen voor [klager] en [echtgenoot verweerster] vragen de rekeningen naar jou toe te zenden.”

2.6 Bij herstelexploot van 12 oktober 2009 is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 27 mei 2009. Verweerster heeft er als advocaat voor gezorgd dat het exploot is aangebracht door een voor het hoger beroep ingeschakelde procureur.

2.7 Bij arrest van het Hof Leeuwarden van 6 maart 2012 – welk arrest melding maakt van een aan klager verleende toevoeging – is het vonnis van de rechtbank Groningen van 27 mei 2009 vernietigd en zijn de vorderingen van de ex-echtgenote afgewezen. De ex-echtgenote is veroordeeld in de kosten van het geding.

2.8 Op de woning rustte een recht van hypotheek. Klager heeft in een e-mail van 22 maart 2012 aan de hypotheekverstrekker bericht dat G en hij “hebben besloten [B] (…) in de arm te gaan nemen.”

2.9 Een e-mail van klager aan B van 23 maart 2012 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Wij zouden willen voorstellen, als basis in elk geval 20% van de cake die overblijft voor jullie. (eventueel betaalbaar bij [G]). Dit zoals gezegt als basis, met hier boven op voor jullie nog een zeker bonus percentage. (…) Vraag me even af, we zouden natuurlijk alle advocaat kosten (ook de kosten van de deal met jullie twee) ook mee kunnen nemen in het bedrag wat (…) en (…) straks gaan betalen. Dank zij de non betaling van (…), kan ik me geen normaal uren calculerende advocaat bekostigen.”

2.10 B heeft bij brief van 14 mei 2012, gericht aan de advocaat van de ex-echtgenote, de ex-echtgenote onder meer verzocht, althans gesommeerd, om tot betaling van de achterstallige huur over te gaan.

2.11 Een e-mail van 27 april 2013 van B aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Ten aanzien van mijn honorarium voor [de woning] zend ik je in de eerste plaats door jouw e-mail van 23 maart 2012, waarin jij met een percentage van 20% komt. Die email handelt ook over [de woning]. Je geeft in die email aan dat je zit te brainstromen over mijn voorstel over een part of the cake. Mijn voorstel dienaangaande heb ik gedaan in een telefonisch onderhoud vanuit de auto kort voor jouw email. Jouw reactie vloeit voort uit mijn eerste voorstel (1/3 van de opbrengst terzake van [de woning] en (…)). Ik weet mij nog te herinneren dat ik je heb uitgelegd hoe ik op mijn uiteindelijke voorstel van 25% ben gekomen: verschil middelen tussen 33 en 20 procent komt uit op 26,5% en dat heb ik afgerond op 25%. Ik houd verder vast aan hetgeen ik daarover in mijn onderstaande berichten heb gezegd. (…)

De bottomline is deze, dat ik conform mijn visie over de weergegeven afspraken omtrent [de woning] wil afrekenen zodra dat registergoed is verkocht. Als jij nu stelt dat daar geen afspraken over zijn gemaakt, hetgeen ik betwist, dan ontstaat een geheel andere situatie. Er is dan wat mij betreft geen basis meer voor verderer samenwerking terzake van [de woning]. Ik wil in die situatie terstond integraal afgerekend krijgen wat mij uit hoofde van honorarium en verschotten terzake de kwesties samenhangende met [de woning] toekomt en beëindig terstond al mijn werkzaamheden dienaangaande.”

2.12 Een e-mail van 29 april 2013 van B aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Jouw standpunt aangaande [de woning] dwingt onvermijdelijk tot de conclusie dat geen overeenstemming over mijn honorarium en betaling daarvan is te bereiken. Daarmee ontstaat dan de situatie zoals ik die in de geciteerde tekst heb geschetst. Nu kan het zijn dat jij de consequenties van je standpunt niet voldoende hebt overdacht, of de strekking van de geciteerde tekst onvoldoende hebt begrepen. Ik stel je dan ook in de gelegenheid om uiterlijk vandaag voor 23:00 uur mij door middel van beantwoording van dit bericht zonder enige bijkomende voorwaarde en andere tekst te verklaren dat je zonder enig voorbehoud instemt met de juistheid van mijn voorwaarden terzake van mijn honorarium voor mijn werkzaamheden terzake van – kort gezegd – [de woning] zoals weergegeven in mijn (…) email van 25 dezer (…) en algehele betaling daarvan gelijktijdig met de verkoop van het registergoed. Elk bericht met een andere inhoud als hier bedoeld beschouw ik als een weigering van jou om de hier bedoelde verklaring te geven. (…)

Gegeven de ontstane situatie zie ik mij genoodzaakt [G] als bestuurder van [T GmbH] daarvan in kennis te stellen met aankondiging dat ik mijn werkzaamheden zal beëindigen. In dat kader ben ik voornemens [G] als volgt te berichten:

(…)

In het kader van de voorgenomen verkoop van het registergoed is met [klager] en met u als bestuurder van [T GmbH] afgesproken dat het registergoed door mijn kantoor in tijdelijk beheer wordt genomen, dat de verkoop daarvan door mij wordt geïnitieerd en ik daartoe het nodige zal ondernemen, daaronder het inschakelen van een of meerdere makelaars. (…)

Gelet op het gestelde in de vorige alinea zie ik geen andere mogelijkheid mijn werkzaamheden met betrekking tot [de woning] met onmiddellijke ingang te beëindigen. (…) Dan resteert de kwestie van de betaling van mijn honorarium voor mijn tot op heden verrichtte werkzaamheden en mijn verschotten. Ik heb [klager] voorgehouden dat ik in de situatie zoals die nu is ontstaan integraal en onmiddellijk al hetgeen mij uit hoofde als hier bedoeld toekomt betaald wens te zien. Aangezien mijn werkzaamheden zowel voor [T GmbH] als voor [klager] zijn verricht, verzoek ik u te bewerkstelligen dat [klager] [T GmbH] van voldoende financiële middelen voorziet om mijn declaratie te kunnen voldoen. U dient, inclusief de reeds gemaakte en nog te maken verschotten, rekening te houden met een bedrag van tenminste eur. 27.500,--. Ik verwacht mijn einddeclaratie binnen 14 dagen na heden opgemaakt te hebben. De betalingstermijn bedraagt 14 dagen en gegeven de handelwijze van [klager] zal ik daar strikt de hand aan vast houden. Hoezeer mij dat ook spijt, indien geen tijdige en integrale betaling van het mij uit hoofde van – kort gezegd – [de woning] toekomende wordt gerealiseerd zal ik ten behoud van rechten genoodzaakt zijn de mij convenierende rechtsmaatregelen te treffen. Ik zou het betreuren indien het zover moet komen.

Zoals gezegd, is uitvloeisel van de ontstane situatie dat ik geen andere werkzaamheden meer voor jou zal verrichten (…).”

2.13 Een e-mail van 2 mei 2013 van B aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Hoewel ik daar toch volstrekt duidelijk over ben geweest, heb je mogelijk deze strekking van mijn bericht verkeerd begrepen. Onder uitdrukkelijke handhaving van de door mij terzake gestelde termijn (vandaag 16:00 uur) bied ik je nog eenmaal de gelegenheid om de door mij in mijn e-mail van 29 april verlangde verklaring op de daarin omschreven wijze af te geven. Kort gezegd komt het erop neer dat jij mij de email van 29 april 2013 dient te beantwoorden met niet meer dan de volgende tekst:

Dag [voornaam B],

Hiermee bevestig ik zonder enig voorbehoud de juistheid te erkennen van en daarom onvoorwaardelijk in te stemmen met de door jou in je email van 27 april 2013 (…) weergegeven afspraken omtrent de hoogte van jouw honorarium voor je werkzaamheden inzake – kort gezegd – [de woning] en de betaling daarvan op zijn laatst gelijktijdig bij de verkoop van dit registergoed.

(…)

Iedere tekst die niet gelijk is aan deze of tenminste dezelfde strekking heeft, beschouw ik als weigering om de gevraagde verklaring te verstrekken. Ik handel vervolgens als aangekondigd.”

2.14 Een e-mail van 2 mei 2013 van klager aan B luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Ook al komen wij tot een accoord, dan wil ik ook het accoord van [G] hebben, en die is er op dit moment nog niet. Dus het een is mede afhankelijk van ’t ander.

Zeker is, ik heb jou niet het exclusieve beheers recht over [de woning] gegeven, op mijn vraag aan [G] of hij dat wel gedaan heeft, heb ik nog geen antwoord.

Zoals ook zeker is dat wij geen definitief accoord hebben afgekaart, ter zake jou commissie uit het [de woning] verhaal. Je voorstel hiertoe, heb ik natuurlijk wel ontvangen.”

2.15 B heeft zich vervolgens bij e-mail van 2 mei 2013 – met een tekst die zo goed als gelijkluidend is aan de tekst die B had gepresenteerd in zijn e-mail van 29 april 2013 (vergelijk hiervoor 2.12) – tot G gewend.

2.16 Een e-mail van 3 mei 2013 van B aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Bij gebreke van stipt tijdige betaling zal ik alle mij ten dienste staande rechtsmiddelen aanwenden teneinde u in Spanje en/of Nederland in staat van faillissement te doen verklaren. Ik verleen u geen enkel uitstel van betaling terzake van deze declaratie. De door mij gestelde termijn is dan ook een fatale.”

2.17 De woning is eind 2013, begin 2014 verkocht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster onduidelijke declaratieafspraken (toevoeging enerzijds en anderzijds een ‘fixed fee’ van € 20.000,--) heeft gemaakt;

b) verweerster een ongeoorloofde resultaatsafhankelijke financiële afspraak heeft gemaakt;

c) verweerster een met klager gemaakte financiële afspraak bij een andere cliënt heeft geïncasseerd;

d) dwang is toegepast jegens klager om klager te laten verklaren het eens te zijn met een financiële afspraak van € 35.000,-- terwijl willens en wetens een bedrag van € 20.000,-- was afgesproken;

e) onder verantwoordelijkheid van verweerster het faillissement van klager is aangezegd zonder dat daartoe termen aanwezig waren;

f) klager ongeïnformeerd is gehouden over het uitwinningsproces van de woning;

g) klager onjuist is geïnformeerd en ongeïnformeerd is gehouden voor wat betreft de financiële afronding van de zaak;

h) verweerster de inzet en reikwijdte van de hulppersoon B niet heeft vastgelegd;

i) verweerster – op een cruciaal moment van uitwinning van de woning – de tussen klager en G bestaande onmin niet heeft besproken, althans niet heeft opgelost;

j) de juridische dienstverlening door verweerster niet helder is afgerond;

k) verweerster geen regie heeft gehouden op hulppersoon B;

3.2 Klager stelt ter toelichting op de klacht – kort gezegd – dat in de verhouding tussen klager, G en T GmbH, klager de enig materieel belanghebbende was. Klager had in die zin als enige een direct belang bij de verkoop – en de opbrengst – van de woning. Klager spreekt in de toelichting op de klacht het vermoeden uit dat verweerster en B hebben getracht om via G, althans via T GmbH, door middel van de verkoop van de woning betaling van hun declaratie te verkrijgen op het moment dat duidelijk werd dat met klager geen overeenstemming over het honorarium kon worden bereikt. Op een gegeven moment is er onmin ontstaan tussen klager enerzijds en G anderzijds. Verweerster en B hebben gebruik gemaakt van die onmin; zij hebben klager en G tegen elkaar uitgespeeld met als doel betaald te krijgen uit de opbrengst van de verkoop van de woning.

3.3 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel k) dat de schijn is ontstaan dat verweerster haar juridische diensten had afgerond terwijl het tegendeel – het uitwinnen van de woning door hulppersoon B met als oogmerk het zorgen voor verhaal voor verweersters honorarium – is gebleken;

3.4 Klager heeft de klachtonderdelen (i) dat verweerster het arrest van 6 maart 2012 niet aan klager heeft toegestuurd en (ii) op onjuiste gronden een toevoeging heeft aangevraagd, ter zitting ingetrokken.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Verweerster voert als meest verstrekkend verweer dat klager niet-ontvankelijk is wegens tijdsverloop aangezien het arrest in de zaak dateert van 6 maart 2012. Na het arrest van 6 maart 2012 heeft verweerster geen bemoeienissen meer gehad in de zaak.

4.3 Verweerster is opgetreden voor klager in een erfrechtkwestie en in een alimentatieprocedure. In de zaak met betrekking tot de woning had klager in eerste instantie contact met B. B is met de zaak bij verweerster gekomen. B is (zodoende) opgetreden als gemachtigde van klager. Verweerster heeft meerdere machtigingen voorbij zien komen.

4.4 B is niet opgetreden als hulppersoon van verweerster. In de hoger beroep zaak heeft B de processtukken grotendeels geschreven. Dat is gebeurd onder de verantwoordelijkheid van verweerster. Verweerster heeft er vervolgens voor gezorgd dat de processtukken – via de procureur – zijn ingediend.

4.5 B heeft in het kader van de woning diensten aan T GmbH en G verleend. T GmbH heeft de woning uiteindelijk verkocht, daar had klager niets meer mee van doen; de overeenkomst met klager was toen al beëindigd.

4.6 Verweerster is niet betrokken geweest bij financiële afspraken die B met klager heeft gemaakt. B heeft van enig (mogelijk) door hem ontvangen bedrag aan honorarium ook geen doorbetaling aan verweerster gedaan. Verweerster heeft klager bijgestaan op basis van een toevoeging. Verweerster heeft de toevoeging niet gedeclareerd, aldus – steeds – verweerster.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 De raad overweegt dat een klacht ingevolge artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

5.2 Klagers klachten zien in de hoofdzaak op onderhandelingen die met betrekking tot het honorarium zijn gevoerd en handelingen die nadien zijn verricht. De raad stelt op basis van het klachtdossier vast dat bij e-mail van 27 april 2013 (vergelijk hiervoor 2.11) voor het eerst op een financieel voorstel van klager is gereageerd. De raad neemt die datum als uitgangspunt. Door vervolgens bij brief van 7 november 2015 bij de deken over verweerster te klagen, is klager gebleven binnen de termijn genoemd in artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet.

Inhoudelijk

5.3 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk worden voorkomen.

Klachtonderdelen h) en j)

5.4 De raad zal eerst de klachtonderdelen h) en j) behandelen.

5.5 Vaststaat dat verweerster is opgetreden als behandeld advocaat van klager in de hoger beroepsprocedure met betrekking tot de woning. Verweerster heeft in dat verband opgemerkt dat de – grotendeels door B opgestelde – processtukken onder haar verantwoordelijkheid bij het Hof zijn ingediend. Klager heeft dat niet betwist. Ook heeft verweerster een toevoeging op naam van klager aangevraagd.

5.6 De raad stelt vast dat verweerster de aan haar verleende opdracht niet (schriftelijk) aan klager heeft bevestigd. Tot het dossier behoort slechts een e-mail van 21 juni 2009 waarin verweerster enkele praktische zaken met betrekking tot de hoger beroepsprocedure met B heeft afgestemd. Dat verweerster kon volstaan met een dergelijke beknopte e-mail aan B – omdat hij zou hebben te gelden als gemachtigde van klager – wordt door de raad niet gevolgd al was het maar omdat het klachtdossier geen aanknopingspunt biedt voor het aannemen van een gegeven machtiging. Tot het klachtdossier behoort slechts een (niet door klager ondertekende) machtiging die ziet op een ander dossier.

5.7 De vraag daargelaten in welke hoedanigheid B werkzaamheden in het dossier heeft verricht, geldt dat vast staat dat zijn rol aanzienlijk is geweest. Het had – ingevolge de hiervoor in 5.3 weergegeven maatstaf – op verweersters weg gelegen die rol in haar opdrachtbevestiging aan klager toe te lichten. Door dat niet te doen, heeft verweerster gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klachtonderdeel h) is in die zin gegrond.

5.8 Het is de raad voorts niet gebleken dat verweerster klager duidelijkheid heeft verschaft over de beëindiging van haar werkzaamheden. Dat verweersters werkzaamheden zijn geëindigd met het arrest van 6 maart 2012 is de raad – bij gebrek aan een duidelijke schriftelijke bevestiging – onvoldoende gebleken. Ook klagers e-mail van 22 maart 2012 aan de hypotheekverstrekker vormt hiervan geen bewijs al was het alleen maar omdat ‘het in de arm nemen’ van – de reeds betrokken – B voor dat aspect van de zaak niet automatisch de beëindiging van verweersters werkzaamheden hoefde te betekenen. De ontstane onduidelijkheid dient voor rekening van verweerster te komen; klachtonderdeel j) is daarmee gegrond.

5.9 Conclusie van het voorgaande is dat verweerster de inzet van B niet duidelijk heeft vastgelegd. Tegen die achtergrond moet de raad het ervoor houden dat alle werkzaamheden die B in het dossier heeft uitgevoerd – in de periode waarvoor de opdracht is aangegaan – in beginsel onder de verantwoordelijkheid van verweerster zijn uitgevoerd.

Klachtonderdelen a), b), c) en d)

5.10 De klachtonderdelen a), b), c) en d) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.11 Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen stelt de raad – in aansluiting op de hiervoor in 5.3 weergegeven maatstaf – voorop dat een advocaat bij aanvaarding van de opdracht de financiële consequenties met de cliënt dient te bespreken. Deze maatstaf is ook neergelegd in Gedragsregel 26.

5.12 Uit het klachtdossier blijkt dat klager met B heeft onderhandeld over een tarief terwijl verweerster een toevoeging voor klager had aangevraagd. Klager heeft ter zitting erkend dat hij bekend was met het bestaan van een toevoeging maar dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de toevoeging op een misverstand beruste, althans dat de toevoeging in een andere door verweerster voor hem behandelde zaak was toegekend.

5.13 De raad stelt tegen deze achtergrond vast dat de financiële consequenties van de opdracht klager onvoldoende duidelijk zijn geworden. Verweerster is, wegens het ontbreken van een deugdelijke opdrachtbevestiging, verantwoordelijk voor deze onduidelijkheid. Verweerster is er in diezelfde lijn voor verantwoordelijk dat klager zich genoodzaakt heeft gevoeld om met B te onderhandelen over een tarief. Ook de dwingende houding die B in de onderhandelingen heeft ingenomen, valt onder de verantwoordelijkheid van verweerster. Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

5.14 De raad stelt op basis van het klachtdossier vervolgens vast dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over het honorarium. Daarmee is klachtonderdeel b) ongegrond. De raad overweegt ten overvloede dat de opstelling van B in de onderhandelingen de raad onbetamelijk voorkomt. Daar waar B aanspraak heeft gemaakt op een percentage van de verkoop van de woning neigt zijn voorstel ernaar – bij de totstandkoming van een daadwerkelijke afspraak in die richting – verboden te zijn volgens Gedragsregel 25. Dat geldt temeer nu vaststaat dat klager reeds op basis van een toevoeging werd bijgestaan.

5.15 Met betrekking tot klachtonderdeel c) geldt dat verweerster – en onder haar verantwoordelijkheid B – is opgetreden als advocaat van klager, G en T GmbH. Het stond verweerster en B in beginsel dan ook vrij contact op te nemen met alle drie de partijen. Het klachtdossier biedt naar het oordeel van de raad onvoldoende aanknopingspunt voor klagers stelling dat hij enig materieel belanghebbende was in T GmbH. Dat verweerster of B de door klager bedoelde bedragen bij G of T GmbH hebben geïncasseerd op de door klager geschetste wijze – iets wat klager volgens zijn toelichting op de klacht ‘sterk vermoedt’ – kan de raad op basis van het klachtdossier niet vaststellen. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.

5.16 Met betrekking tot klachtonderdeel d) stelt de raad vast dat B – onder verantwoordelijkheid van verweerster – weliswaar onbetamelijke druk op klager heeft uitgeoefend maar niet kan worden vastgesteld dat de druk was gericht op een bedrag van € 35.000,- ‘waar het willens en wetens € 20.000,- was’. Klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.

Klachtonderdeel e)

5.17 De raad stelt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel voorop dat de regel die een advocaat in beginsel verbiedt tegen een cliënt of oud-cliënt op te treden niet verhindert dat een advocaat een vordering op zijn (oud-)cliënt int, zo nodig door het nemen van rechtsmaatregelen. De vraag daargelaten of sprake was van een deugdelijke vordering aan de zijde van verweerster geldt dat het verweerster, althans B, daarom in beginsel vrij stond klager een faillissementsaanvraag in het vooruitzicht te stellen. De raad kan op basis van het klachtdossier niet vaststellen – en treedt ook niet in die aan de civiele rechter voorbehouden beoordeling – of sprake was van voldoende grondslag. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Klachtonderdelen f), g) en k)

5.18 Nu verweerster heeft nagelaten klager duidelijkheid te geven over de beëindiging van de opdracht is de raad in beginsel van oordeel dat klager ervan uit mocht gaan dat de opdracht ook na het arrest van 6 maart 2012 is blijven doorlopen (vergelijk hiervoor 5.6).

5.19 De raad ziet zich bij de beoordeling van de klachtonderdelen f), g) en k) vervolgens voor de vraag gesteld welke werkzaamheden – na het arrest van 6 maart 2012 – redelijkerwijs onder de aan verweerster verstrekte opdracht dienen te vallen. Evident is dat de handelingen die zien op de ontruiming en achterstallige huur van de woning door de ex-echtgenoot na het arrest van 6 maart 2012 onder de opdracht vallen. Dat na de ontruiming op verweerster en B vervolgens de verplichting rustte de woning te verkopen en in dat kader makelaars in te schakelen, ligt niet in de rede. Klager heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dat zo was. In zijn e-mail van 2 mei 2013 (vergelijk hiervoor 2.14) merkt klager bijvoorbeeld op dat B niet het exclusieve beheers recht met betrekking tot de woning toekomt. Dat verweerster of B – in het kader van de door klager aan hen verstrekte opdracht – daadwerkelijk betrokken zijn geweest in het gehele uitwinningsproces en in dat proces hebben getracht eigen declaraties betaald te krijgen, is de raad op basis van het klachtdossier onvoldoende gebleken. Ook hier weer geldt dat ook met G en T GmbH een opdrachtrelatie bestond. Tegen die achtergrond is het mogelijk dat verweerster of B met G of T GmbH nadere afspraken hebben gemaakt over de woning. De raad wil overigens – op basis van de e-mailwisseling rond mei 2013 – wel aannemen dat de opdrachtrelatie met klager zo goed als beëindigd was.

5.20 Conclusie van het voorgaande is dat op basis van het klachtdossier geen op verweerster rustende verplichting in het kader van de uitwinning kan worden aangenomen. Op verweerster rustte derhalve niet de verplichting om klager hierover – of over de financiële eindsituatie met betrekking tot de woning – te informeren. De klachtonderdelen f), g) en k) zijn derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel i)

5.21 Dat er voor verweerster of B een specifieke rol was weggelegd in het oplossen van de onmin die kennelijk tussen klager en G was ontstaan, kan de raad op basis van het klachtdossier niet vaststellen. Klager heeft nagelaten dit onderdeel van zijn klacht nader te onderbouwen. Klachtonderdeel i) is mitsdien ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt door de opdracht niet aan klager te bevestigen en voorts geen duidelijkheid aan klager te verschaffen over de beëindiging van haar werkzaamheden. Verweerster heeft op die manier complete onduidelijkheid laten bestaan over de financiële consequenties van haar optreden.

6.2 Verweerster heeft, zonder de gevolgen daarvan schriftelijk aan klager te bevestigen, bij de behandeling van het dossier een grote afstand tot klager genomen door B feitelijk al het werk uit te laten voeren en alle contact met klager te laten onderhouden. Dat verweerster die opmerkelijke constructie waarin verweerster de door B opgestelde processtukken bij het Hof heeft ingediend – en waarin verweerster in wezen fungeerde als doorgeefluik – niet schriftelijk aan klager heeft toegelicht, rekent de raad haar zwaar aan. De raad rekent het verweerster voorts aan dat zij gedurende de behandeling van de klacht door de raad is blijven volhouden dat de handelingen van B niet onder haar verantwoordelijkheid zouden vallen.

6.3 De raad acht gelet op alle omstandigheden van het geval de maatregel van berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1. Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a), h) en j) gegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op; 

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klager;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2017 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam   

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-  op grond van artikel 50 sub h; het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen  hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.          Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl