ECLI:NL:TADRAMS:2017:14 Raad van Discipline Amsterdam 16-491/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:14
Datum uitspraak: 23-02-2017
Datum publicatie: 09-02-2017
Zaaknummer(s): 16-491/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft het retentierecht op zorgvuldige wijze ingeroepen door zich in eerste instantie tot de deken te wenden en een zeer redelijk betalingsvoorstel te doen. De raad gaat ervan uit dat klager beschikt over een kopie van het dossier. De raad is niet gebleken dat er termijnen zijn verstreken of dat klager rechtstreeks in zijn verdediging is geschaad. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 januari 2017

in de zaak 16-491/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Nadat verweerder zich bij brief van 1 maart 2016 met een bemiddelingsverzoek tot de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) had gewend, heeft klager bij een op 6 maart 2016 gedateerde en op 7 maart 2016 per fax verstuurde brief een klacht bij de deken ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 26 mei 2016 met kenmerk 4016-0140, door de raad ontvangen op 26 mei 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van verweerder. Klager is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 15 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft daarnaast kennis genomen van een e-mail van 7 december 2016 van klager en van door verweerder ter zitting overgelegde e-mails van 24 december 2012, 28 april 2014, 21 mei 2014, 26 mei 2014, 13 oktober 2014 en 4 en 6 januari 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager woont in Haïti. Verweerder heeft klager vanaf juli 2010 – op betalende basis – bijgestaan in een strafzaak. Verweerder heeft tussentijds gedeclareerd. Klager heeft de declaraties tot en met 2015 gedeeltelijk voldaan.

2.2 Een e-mail van 28 april 2014 van de secretaresse van verweerder aan klager luidt als volgt:

“Hierdoor bericht ik u dat ik op verzoek van [verweerder] het OM om een uitstel van 6 weken heb verzocht voor het indienen van eventuele onderzoekswensen. Daarnaast heb ik het OM laten weten dat de dagvaarding naar ons kantoor kan worden opgestuurd. U gaf laatst aan bereid te zijn om naar Nederland af te reizen, zodat u ook zelf naar het dossier kunt kijken. [Verweerder] stelt voor dat hij een selectie maakt van de relevante stukken en deze vervolgens – wanneer u in Nederland bent – in kopie aan u verstrekt. Na bestudering hiervan, kan er dan een kantoorafspraak plaatsvinden om eventuele onderzoekswensen te bespreken. Zodra ik een reactie van het OM heb ontvangen op het verzoek tot uitstel, zal ik u nader berichten.”

2.3 Een e-mail van 21 mei 2014 van verweerder aan klager luidt als volgt:

“In bovengenoemde zaak doe ik u zowel mijn tussentijdse declaratie toekomen als mijn nieuwe voorschotdeclaratie. Ik verzoek u de tussentijdse declaratie per omgaande te voldoen. Voor de nieuwe voorschotdeclaratie geldt een betalingstermijn van 14 dagen.

Gelet op het feit dat ik voor 15 juni 2014 eventuele onderzoekswensen kenbaar dien te maken, zou ik graag voor die tijd een kantoorafspraak met u willen inplannen. Wat mijn agenda betreft is dit mogelijk op 11 juni 2014 om 14:30 uur. Ik verneem graag op zo kort mogelijke termijn van u of deze datum schikt.”

2.4 Een e-mail van 26 mei 2014 van klager aan de secretaresse van verweerder luidt als volgt:

“De betaling wordt gemaakt deze week. Ik stuur deze week tevens een box met allerlei documenten voor de bewijsvoering. Ik ben in Haïti dus het is niet zo gemakkelijk om even naar NL te vliegen, ik ga t niettemin proberen omdat ik begrijp dat t erg belangrijk is. Dus in principe zal ik er zijn.”

2.5 Een e-mail van 13 oktober 2014 van een juridisch medewerker van het kantoor van verweerder aan klager luidt als volgt:

“Op verzoek van [verweerder] doe ik u hierdoor ter kennisneming de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 2 oktober 2014 toekomen. Voorts verzoek ik u – naar aanleiding van een e-mail van de Rechtbank Amsterdam d.d. 8 oktober 2014 – mij de adresgegevens van de getuige [naam getuige] te doen toekomen, alsmede het e-mailadres van de getuige [naam getuige], opdat de rechtbank voornoemde getuigen kan oproepen in uw strafzaak.”

2.6 Een e-mail van 4 januari 2016 van klager aan verweerder luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Hierbij mijn beste wensen voor 2016 voor u en uw dierbare. 2015 is een moeilijk jaar geweest, maar ik wil absoluut in 2016 een aantal zaken recht te zetten, o.a. mijn openstaande rekening bij uw kantoor.”

2.7 Klager heeft verweerder bij e-mail van 28 februari 2016 laten weten dat hij zich tot een andere raadsman, mr. H, had gewend. De e-mail van 28 februari 2016 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Mede door de naderende datum voor de inhoudelijke behandeling van mijn strafzaak, moet ik op zeer korte termijn een aantal beslissingen nemen betreffende mijn verdediging.

Doordat ik me helaas nog niet in een positie bevind u het nog openstaande bedrag voor door uw reeds verrichte werkzaamheden volledig en onmiddellijk te betalen en u eerder aangegeven heeft daardoor niet langer tijd te kunnen besteden aan mijn zaak, heb ik [mr. H] benaderd en bereid gevonden mijn verdediging te willen opnemen. (…)

Ik doe mijn uiterste best de openstaande rekening zo spoedig mogelijk volledig te voldoen. Mijn verontschuldigingen voor de vertraging en veroorzaakte ongemak. Tevens wil ik u bij deze hartelijk danken voor uw dienstverlening en hulp over de laatste jaren en dank u voor uw begrip.”

2.8 Verweerder heeft op 1 maart 2016 een einddeclaratie voor een bedrag van

€ 16.568,83 opgemaakt. Het bedrag is opgebouwd uit een onbetaald gedeelte van een eerdere declaratie uit 2015 van € 7.592,15 en een openstaand bedrag van € 8.976,68. Blijkens de declaratie hebben in 2015 in de maanden januari, maart, april, mei, juli en september getuigenverhoren plaatsgevonden in de zaak van klager.

2.9 Op 1 maart 2016 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen verweerder en mr. H in verband met de overdracht van het dossier (onder meer) met het oog op een inhoudelijke zitting van eind april 2016. Verweerder heeft mr. H medegedeeld dat hij overleg met de deken wilde in verband met de openstaande declaratie(s). Verweerder heeft bericht dat hij het dossier – in afwachting van het overleg met de deken – onder zich zou houden.

2.10 Verweerder heeft zich vervolgens bij brief van 1 maart 2016 tot de deken gewend. Een medewerker van de deken heeft klager vervolgens bij e-mail van 7 maart 2016 (13:36 uur) voorgesteld om hetzij het openstaande bedrag op de derdengeldrekening van de deken te deponeren hetzij een betalingsregeling met verweerder te treffen, waarbij uiterlijk 14 maart 2016 een substantieel deel van de openstaande declaraties bijgeschreven diende te zijn op de rekening van verweerder.

2.11 Klager heeft vervolgens bij een op 6 maart 2016 gedateerde – en op 7 maart 2016 (om 18:54 uur) verstuurde – brief een klacht over verweerder bij de deken ingediend.

2.12 Verweerder heeft in een aan de medewerker van de deken gerichte e-mail van 25 maart 2016 voorgesteld dat hij het dossier zou sluiten – en het dossier aan mr. H zou overdragen – nadat klager het door hem erkende bedrag aan verweerder zou hebben voldaan. De medewerker van de deken heeft verweerders e-mail van 25 maart 2016 bij e-mail van 31 maart 2016 aan klager doorgestuurd.

2.13 Bij e-mail van 20 april 2016 heeft klager aan de medewerker van de deken onder meer laten weten betaling van het door hem erkende bedrag weliswaar te accepteren maar niet in staat te zijn tot betaling over te gaan.

2.14 De medewerker van de deken heeft de behandeling van de klacht afgesloten bij e-mail van 2 mei 2016. De medewerker heeft daarnaast opgemerkt:

“Ik merk hierbij op dat dit het probleem van ontbrekende rechtsbijstand niet oplost. Wat dit betreft vermeld ik het volgende. Op grond van gedragsregel 27 lid 4 kan, indien de declaratie in geschil is, het gedeclareerde bedrag bij de deken worden gedeponeerd totdat het geschil is beslecht. Ik heb hierop gewezen in mijn mail van 7 maart 2016. Ook heb ik voorgesteld dat deelbetalingen worden gedaan. Op geen van beide opties heeft [klager] inhoudelijk gereageerd.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder – wegens het uitblijven van klagers betalingen – heeft geweigerd klagers dossier over te dragen aan een opvolgend advocaat terwijl een inhoudelijke behandeling van de zaak op korte termijn gepland stond;

b) verweerder in de periode na april 2015 werkzaamheden in klagers dossier heeft verricht zonder klager daarvan op de hoogte te brengen;

c) verweerder onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd;

d) verweerder niet heeft gereageerd op door klager toegestuurde bewijsstukken.

3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel b) dat verweerder zijn werkzaamheden in april 2015 had gestaakt nadat klager een declaratie van ongeveer € 8.500,-- niet kon voldoen. Nadat klager aan verweerder had laten weten dat hij het bedrag van € 8.500,-- alsnog zou voldoen, heeft verweerder 1 maart 2016 een declaratie gestuurd voor een bedrag van ruim € 16.000,--. Blijkens die declaratie zijn er ook na april 2015 werkzaamheden in het dossier verricht terwijl verweerder had aangegeven geen verdere werkzaamheden te gaan verrichten zolang de rekening nog openstond.

3.3 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel c) dat verweerder hem niet heeft betrokken bij de voorbereiding op het ondervragen van de getuigen en dat hij hem niet heeft laten weten dat de (voorbereidingen van de) verhoren door een kantoorgenoot werden uitgevoerd. Doordat klager niet op de hoogte is gehouden van de ontwikkelingen in het dossier weet hij niet wat de huidige stand van zaken is.

4 VERWEER

4.1 Verweerder meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Klager heeft een aantal deeldeclaraties voldaan zonder enig commentaar. Het door klager betwiste deel ziet op door verweerders kantoor noodzakelijk verrichte werkzaamheden. Verweerder heeft die werkzaamheden verricht op grond van hardnekkige toezeggingen van klager dat verweerders declaraties betaald zouden worden.

4.3 Klager heeft verweerder in mei 2015 per e-mail bericht dat hij het jammer zou vinden als verweerder zijn werkzaamheden zou beëindigen. Klager heeft verweerder in dezelfde e-mail verzekerd dat er geld naar verweerder onderweg was – hij zou onroerend goed dat hij in eigendom had te gelde maken – en dat hij verweerders declaratie zo snel mogelijk zou voldoen.

4.4 De verdediging is steeds met klager besproken. Klager heeft zijn visie en standpunten steeds uitvoerig op schrift gesteld; er is (zodoende) betrokkenheid van klager geweest. Verweerder heeft gesprekken met klager gevoerd en de vele getuigenverhoren zijn voldoende met klager besproken. Ook is er steeds schriftelijk gecommuniceerd. Pas op het moment dat de betalingsachterstand begon op te lopen en klager vele toezeggingen niet nakwam, is het niveau van contact teruggebracht tot het strikt noodzakelijke.

4.5 De door klager gestelde betalingsonmacht blijkt nergens uit, aldus – steeds – verweerder.

5 BEOORDELING

Klachtonderdeel a)

5.1 Bij de beoordeling van klachtonderdeel a) stelt de raad voorop dat een advocaat slechts behoedzaam gebruik dient te maken van het terughouden van dossiers in afwachting van de betaling van de declaratie. Die norm is ook neergelegd in Gedragsregel 27 lid 4.

5.2 Vast staat dat verweerder zich bij brief van 1 maart 2016 tot de deken heeft gewend met betrekking tot zijn voornemen klagers dossier onder zich te houden. Vervolgens heeft verweerder in het bemiddelingstraject bij de deken voorgesteld het dossier te sluiten indien klager zou overgaan tot betaling van het door klager erkende deel van de declaratie, te weten een bedrag van

€ 8.976,--; een bedrag dat neerkomt op ongeveer de helft van de einddeclaratie. Dat heeft klager niet gedaan.

5.3 De raad is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door zich eerst tot de deken te wenden alvorens zich op het retentierecht te beroepen. De raad is voorts van oordeel dat verweerder een zeer redelijk financieel voorstel heeft gedaan. Klager heeft het voorstel in zijn e-mail van 20 april 2016 geaccepteerd. Na klagers mededeling dat hij desondanks niet tot betaling zou overgaan – wegens het ontbreken van liquide middelen – heeft verweerder vervolgens mogen besluiten het dossier onder zich te houden. Dat geldt temeer nu verweerder ter zitting heeft toegelicht dat klager ook zelf over het dossier beschikte en de raad overigens niet is gebleken dat er termijnen zijn verstreken of dat klager rechtstreeks in zijn verdediging is geschaad. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4 Met klachtonderdeel b) maakt klager verweerder het verwijt dat hij na april 2015 werkzaamheden in het dossier heeft verricht zonder klager daarvan op de hoogte te stellen.

5.5 Verweerder voert met betrekking tot klachtonderdeel b) aan dat hij weliswaar in april 2015 had aangekondigd dat hij zijn werkzaamheden zou staken als betaling zou uitblijven maar dat klager hem op dat moment heeft toegezegd dat betaling zou volgen. Verweerder heeft daarop de noodzakelijke werkzaamheden in het dossier – waaronder de zaken die reeds op de rit stonden bij de rechter-commissaris – uitgevoerd.

5.6 Het klachtdossier biedt geen aanknopingspunt voor klagers stelling dat verweerder na april of mei 2015 geen werkzaamheden meer in het dossier zou uitvoeren. Partijen hebben weliswaar gesproken over opschorting van werkzaamheden in afwachting van betaling maar een schriftelijke bevestiging van de beëindiging van verweerders werkzaamheden maakt geen onderdeel uit van het klachtdossier. De raad moet het er aldus voor houden dat partijen niet zijn overeengekomen dat verweerder zijn werkzaamheden zou beëindigen. Verweerder diende derhalve ook na april of mei 2015 de noodzakelijke werkzaamheden in het dossier uit te voeren in het belang van klager. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.7 Klachtonderdeel c) ziet op de communicatie die volgens klager gebrekkig is geweest. Verweerder voert aan dat er voldoende is gecommuniceerd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de zaak helder in elkaar stak en dat er daarom niet veel communicatie nodig was.

5.8 De raad is van oordeel dat het – beknopte – klachtdossier een beeld laat zien waarin door verweerder voldoende is gecommuniceerd. Op basis van het klachtdossier kan worden vastgesteld dat verweerder initiatief heeft genomen om een bespreking met – de in Haïti woonachtige – klager te arrangeren en dat er contact met klager is geweest ten aanzien van de te horen getuigen. Voorts kan worden vastgesteld dat klager met medewerkers van verweerders kantoor heeft gecommuniceerd en het hem dus duidelijk kon zijn dat er naast verweerder ook andere kantoorgenoten aan zijn zaak werkten. De raad hecht voor zijn oordeel voorts belang aan verweerders toelichting ter zitting, dat de namen van de behandelend advocaten steeds per e-mail aan klager zijn bevestigd en dat het voor Justitie ‘een ronde oplichtingszaak’ was waarin niet veel gecommuniceerd hoefde te worden. De raad hecht voorts belang aan klagers e-mail van 28 februari 2016 waaruit blijkt dat klager op dat moment tevreden was met de dienstverlening door verweerder. Uit het klachtdossier blijkt tenslotte dat klager ermee bekend was dat zijn zaak in april 2016 inhoudelijk zou worden behandeld. Dat klager niet op de hoogte zou zijn van de stand van zaken, acht de raad tegen die achtergrond onaannemelijk. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.9 Met klachtonderdeel d) maakt klager verweerder het verwijt dat hij niet heeft gereageerd op door klager toegestuurde bewijsstukken.

5.10 De raad begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat verweerder niet heeft gereageerd op de stukken die klager in zijn e-mail van 26 mei 2014 – waarin klager spreekt over ‘documenten voor de bewijsvoering’ – heeft aangekondigd. Of klager daadwerkelijk stukken heeft aangeleverd en welke stukken dat zijn geweest, blijkt niet uit het klachtdossier. De raad kan aldus niet vaststellen dat verweerder op dit punt een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2017 verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl