ECLI:NL:TADRAMS:2017:13 Raad van Discipline Amsterdam 16-621/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:13
Datum uitspraak: 23-02-2017
Datum publicatie: 09-02-2017
Zaaknummer(s): 16-621/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerster kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van haar aanpak van de zaak en de vertraging die (mogelijkerwijs) in het dossier is opgetreden. Verweerster mocht erop vertrouwen dat het confraterneel overleg met de advocaat van de wederpartij vertrouwelijk zou blijven. Klacht ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 23 januari 2017

in de zaak 16-621/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 september 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 30 augustus 2016 met kenmerk 4015-0645, door de raad ontvangen op 1 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 tot en met 16 op de bij die brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft daarnaast kennis genomen van een brief (met bijlagen) van verweerster van 5 december 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager is gescheiden en heeft twee kinderen. Klager en zijn ex-partner (hierna ook: de wederpartij) zijn overeengekomen dat klager een bepaald bedrag aan kinderalimentatie diende te voldoen. Nadat klager was ontslagen, zijn klager en zijn ex-partner een lagere kinderalimentatie overeengekomen. Op het moment dat klager het vermoeden had dat zijn ex-partner de gemaakte afspraak niet zou nakomen, heeft hij zich in november 2013 tot verweerster gewend.

2.2 Klager heeft van zijn (voormalig) werkgever een beëindigingsvergoeding ontvangen. Klager heeft verweerster gevraagd of het raadzaam was om zijn ex-partner duidelijkheid te geven over de beëindigingvergoeding. Daarop heeft verweerster bij e-mail van 29 november 2013 voorgesteld de vergoeding direct te noemen omdat de ex-partner reeds bekend was met het bestaan van een beëindigingsvergoeding. Klager heeft verweerster vervolgens bij e-mail van 29 november 2013 bericht:

“Dan begrijp ik de strategie, dank je wel voor de uitleg. Ik ben akkoord met de rest van de brief en deze kan verzonden worden.”

2.3 Een brief van 7 maart 2014 van verweerster aan de advocaat van de ex-partner luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Tijdens het telefonisch onderhoud heb ik u aangegeven dat ik uit wil gaan van de meest recente financiële gegevens, ook van de partner van uw cliënt. In dit kader gaf ik aan dat ik graag in het bezit wordt gesteld van de BTW aangiften over 2013 dan wel de voorlopige cijfers over 2013. U liet mij weten dat u wenst uit te gaan van de thans kenbare gegevens. Mijns inziens is dat niet de juiste wijze gezien het feit dat de in ons bezit zijnde gegevens van uw cliënte en cliënt wel recente gegevens zijn. Ik zal in ieder geval aan de partner van cliënt de voorlopige cijfers en de BTW aangiften over 2013 opvragen. Ik verzoek u hiermee deze ook bij (de partner van) uw cliënte op te vragen.”

2.4 Een brief van 17 maart 2014 van verweerster aan de advocaat van de ex-partner luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Cliënt heeft mij aangegeven dat hij de kwestie onevenredig lang vindt duren gezien het gegeven dat in november jl. al informatie van uw cliënte en haar partner is opgevraagd. (…) Op niet al te lange termijn zal een wijzigingsverzoek bij de rechtbank wordt ingediend gezien het gegeven dat het vertrouwen van cliënt om tot een redelijke afspraak met uw cliënte te komen tot een minimum is gedaald. Cliënt heeft sterk de indruk dat de kwestie aan de zijde van uw cliënte bewust wordt getraineerd. Mochten partijen tot overeenstemming komen dan kunnen de afspraken alsnog integraal worden opgenomen in de aankomende beschikking. Indien geen overeenstemming wordt bereikt dan staat de zaak in ieder geval voor behandeling op de rol.”

2.5 Verweerster heeft op 2 mei 2014 namens klager een wijzigingsverzoek kinderalimentatie bij de rechtbank ingediend. Partijen zijn ter zitting verwezen naar een mediator. Bij brief van 4 december 2014 heeft verweerster aan klager laten weten dat de procedure in verband met de mediation drie maanden zou worden aangehouden.

2.6 Namens de wederpartij is ondertussen een kort geding aanhangig gemaakt waarin van klager nakoming is gevorderd van de tussen partijen bestaande omgangsregeling.

2.7 Verweerster heeft klager bij e-mail van 16 februari 2015 een financieel voorstel gedaan waarin verweerster een eerder opgemaakte declaratie heeft gematigd en in plaats van haar uurtarief van € 190,-- een lager uurtarief van € 110,-- heeft voorgesteld voor het te voeren kort geding. Klager heeft verweerster bij e-mail van 23 februari 2015 bericht akkoord te gaan met het financiële voorstel. Verweerster heeft klager daarop bijgestaan in de kort geding procedure.

2.8 De voorzieningenrechter heeft op 6 februari 2015 (tussen)vonnis gewezen. Partijen hebben zich vervolgens ook voor wat betreft de omgang tot een (andere) mediator gewend.

2.9 Nadat opnieuw problemen omtrent de omgang waren ontstaan, heeft verweerster namens klager de rechtbank verzocht een vervolgzitting te bepalen. Bij (tussen)vonnis van 18 februari 2015 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat partijen zich aan een bepaalde omgangsregeling dienden te houden. Partijen hebben tijdens de mediation overeenstemming bereikt over de omgang. De gemaakte afspraken zijn neergelegd in een vonnis van 7 april 2015.

2.10 Partijen hebben vervolgens tijdens de mediation overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie. Klager heeft verweerster verzocht de gemaakte afspraken schriftelijk vast te leggen.

2.11 Verweerster heeft klager bij e-mail van 8 april 2015 gewezen op door klager onbetaald gelaten declaraties. Verweerster heeft om betaling verzocht en heeft voorts bericht:

“Inmiddels werd van [advocaat wederpartij] bijgevoegde brief ontvangen. Zo ik je eerder liet weten zal ik mijn werkzaamheden niet eerder hervatten dan nadat de openstaande declaraties zijn voldaan. (…) Ik hoop van harte dat het inschakelen van een incassobureau niet noodzakelijk zal zijn. Zo je bekend zal zijn, ben ik altijd tot overleg bereid.”

2.12 Een brief van 23 april 2015 van verweerster aan de advocaat van de wederpartij luidt, voor zover van belang, als volgt:

“U gaf aan dat uw cliënte u had benaderd wegens het feit dat zij u nog geen conceptovereenkomst ter afsluiting van de alimentatieprocedure had ontvangen. Dat bij uw cliënte de idee had postgevat dat cliënt zijn medewerking aan het opstellen van een overeenkomst niet meer wilde nakomen. U gaf aan dat partijen die middag een afspraak hadden bij [mediator] en dat uw cliënte daaraan voorafgaand graag wenste te vernemen wat de stand van zaken was. Ik heb u aangegeven dat cliënt zeker nog zijn medewerking wil verlenen aan het opstellen van een overeenkomst. Vervolgens gaf ik u aan dat ik u confraterneel nog iets wilde aangeven. U gaf aan dat dat akkoord was. Ik liet weten dat ik een dispuutje (met opzet een verkleinwoord) met cliënt had en dat de overeenkomst er wel zou komen. (…) Ik mocht er dus vanuit gaan dat u het overleg – gezien het confraternele karakter – niet met uw cliënte zou delen. Evenwel werd ik op dezelfde dag (…) geconfronteerd met een mededeling van cliënt dat uw cliënte tijdens de bijeenkomst bij [mediator] had benoemd dat zij er bekend mee was dat sprake was van een dispuut met mij over geld en dat de overeenkomst er niet zou komen.”  

2.13 Een e-mail van de wederpartij aan haar advocaat van 30 april 2015 luidt, voor zover van belang, als volgt:

“In het gesprek bij [mediator] kwam inderdaad te sprake dat er nog een rechtzaak loopt vwb de alimentatie, en dat het wachten is op aktie van [klager]. Hij zei: dat komt wel goed. Ik heb toen gezegd dat ik vernomen had dat [verweerster] en [klager] ergens onenigheid over hadden en dat er op dit moment geen overeenkomst opgesteld werd door [verweerster]. Ik heb het niet over de reden van de onenigheid gehad, simpelweg omdat ik niet wist waar het over ging. [Klager] heeft toen uit eigen beweging verteld dat [verweerster] veel te hoge rekeningen heeft gestuurd en hij het daar niet mee eens was, maar de overeenkomst zou er komen.” 

2.14 Klager heeft verweersters declaratie voldaan.

2.15 De door partijen gemaakte afspraken (vergelijk 2.9) zijn neergelegd in een beschikking van 15 juli 2015.

2.16 Verweerster heeft een declaratie met declaratiedatum 17 juli 2015 aan klager toegestuurd voor haar werkzaamheden in de periode van 28 december 2014 tot en met 17 juli 2015.

2.17 Klager heeft in een aan verweerster gerichte e-mail van 17 augustus 2015 bericht dat hij het niet eens was met de declaratie van 17 juli 2015. Klager vervolgt zijn e-mail als volgt:

“Tijdens ons telefonisch gesprek op 17 april 2015 jongst leden hebben wij afgesproken dat ik de destijds openstaande facturen zou voldoen. Na voldoening van de facturen zou jij de zorg dragen voor de volledige kosteloze afhandeling van de overeenkomst. De mondelinge overeenkomst is voor mij bindend.”

2.18 Verweerster heeft in een e-mail van 17 augustus 2015 aan klager bericht dat de werkzaamheden die betrekking hebben op het opstellen van de overeenkomst conform afspraak niet in rekening zijn gebracht en dat de overige werkzaamheden gehandhaafd blijven.

2.19 Nadat verweerster incassomaatregelen had getroffen, is klager tot betaling van verweersters declaratie overgegaan.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster is tekortgeschoten in de door haar verleende rechtsbijstand nu aanpak en strategie niet juist waren, er vertraging is opgetreden en de declaraties niet in verhouding staan tot het behaalde resultaat;

b) verweerster het dispuut dat zij met klager had over de openstaande rekeningen, aan de wederpartij kenbaar heeft gemaakt;

c) verweerster de op 17 april 2015 telefonisch gemaakte afspraak – dat zij zonder daarvoor kosten in rekening te brengen zou zorgdragen voor de volledige afhandeling van de overeenkomst – niet is nagekomen.

3.2 Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel a) dat hij door de gebrekkige aanpak van verweerster nog steeds niet over de financiële stukken van de wederpartij beschikt. Klager stelt ter toelichting op klachtonderdeel c) dat in de declaratie van 17 juli 2015 posten waren opgenomen die zagen op een periode waarvan klager de rekeningen al had voldaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerster meent dat de klacht ongegrond is en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan.

4.2 Verweerster heeft klager laten weten dat het vaste jurisprudentie is dat bij een beëindigingsvergoeding het uitgangspunt is dat de vergoeding dient te worden gebruikt als aanvulling op de uitkering en dat de rechtbank niet snel zal aannemen dat in dat geval sprake is van een wijziging van omstandigheden. Klager is akkoord gegaan met de conceptbrief aan de ex-partner waarin de beëindigingsvergoeding werd genoemd.

4.3 Er is geen sprake van vertraging van de alimentatieprocedure die aan verweerster te wijten zou zijn. De uitspraak heeft op zich laten wachten in verband met de door partijen doorlopen mediationtrajecten; het kost tijd als je er samen uit wil komen.

4.4 Verweerster is klager financieel aanzienlijk tegemoet gekomen door zowel in de kort geding procedure als in de alimentatie procedure haar uurtarief te matigen. Ook zijn er uren op de declaraties in mindering gebracht.

4.5 Een afspraak dat klager geen declaratie meer zou ontvangen na het opstellen van de overeenkomst met betrekking tot de kinderalimentatie, is niet gemaakt. Klager en verweerster zijn (slechts) overeengekomen dat verweerster de werkzaamheden voor het daadwerkelijk opstellen van de overeenkomst niet in rekening zou brengen, aldus – steeds – verweerster.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort het hebben van voldoende kennis van juridische (on)mogelijkheden om een zaak voor een cliënt te behartigen. Bovendien is een advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.

Klachtonderdeel a)

5.2 Met klachtonderdeel a) maakt klager verweerster het verwijt dat haar aanpak en strategie niet juist waren, er vertraging is opgetreden en verweersters declaraties niet in verhouding staan tot het bereikte resultaat.

5.3 Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat partijen er in onderling overleg uit wensten te komen. Klager heeft weliswaar toegelicht dat hij een harde aanpak voorstond maar hij heeft niet betwist dat hij er met zijn ex-partner in onderling overleg wilde uitkomen. De raad is met verweerster van oordeel dat partijen elkaar over en weer tijd moeten gunnen indien zij in onderling overleg tot een oplossing willen komen. Dat er op sommige momenten in het dossier enige vertraging is ontstaan, is dan onvermijdelijk. Dat de vertraging aan verweerster te wijten is geweest, is de raad niet gebleken. Het klachtdossier laat een beeld zien waarin verweerster de wederpartij met voldoende voortvarendheid heeft benaderd. Op het moment dat het aan de zijde van de wederpartij te lang stil bleef omtrent de alimentatie heeft verweerster een verzoekschrift bij de rechtbank ingediend. Toen de onderhandelingen omtrent de omgang dreigden te mislukken, heeft verweerster ervoor gezorgd dat de zaak spoedig op zitting werd behandeld. Ook is verweerster met voldoende voortvarendheid achter de financiële stukken van de wederpartij aangegaan. Dat de wederpartij de stukken uiteindelijk niet heeft afgegeven, kan verweerster onder die omstandigheden niet worden verweten.

5.4 Met betrekking tot de aanpak en de strategie overweegt de raad als volgt. Verweerster heeft klager voldoende toegelicht hoe de jurisprudentie omtrent de beëindigingsregeling in elkaar steekt. Klager heeft schriftelijk expliciet ingestemd met de aanpak en de strategie.

5.5 De raad overweegt dat de tuchtrechter volgens vaste jurisprudentie niet de bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. Daar is de raad in dit dossier niet van gebleken. De raad is voorts niet gebleken dat verweersters declaraties niet in verhouding zouden staan tot het behaalde resultaat. Het klachtdossier biedt veeleer aanknopingspunt voor het aannemen van het tegendeel. Verweerster is klager meer dan eens financieel tegemoet gekomen. Ook op dit punt valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.6 Conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel a) ongegrond is.

Klachtonderdeel b)

5.7 De raad stelt bij de beoordeling van klachtonderdeel b) voorop dat het gebruikelijk is dat advocaten confraterneel overleg voeren. Mede op grond van de tussen hen geldende gedragsregels, mogen advocaten er vervolgens op vertrouwen dat dit confraterneel overleg vertrouwelijk is en blijft.

5.8 Het enkele feit dat verweerster de advocaat van de wederpartij confraterneel op de hoogte heeft gebracht van ‘het dispuutje’ met betrekking tot de declaratie kan haar gezien voornoemde maatstaf tuchtrechtelijk niet worden verweten. De raad is veeleer van oordeel dat verweersters mededeling in het belang van klager is geweest nu verweerster op die manier duidelijk kon maken dat klagers wil er nog steeds op gericht was de overeenkomst tot stand te laten komen maar dat slechts een onenigheid tussen advocaat en cliënt aan het opstellen van de overeenkomst in de weg stond. Nu verweerster er vervolgens op mocht vertrouwen dat het overleg vertrouwelijk zou blijven, kan haar niet tuchtrechtelijk worden verweten dat de ex-partner bekend is geworden met ‘het dispuutje’. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.9 Klachtonderdeel c) ziet op de kosten die verweerster in rekening heeft gebracht in verband met het opstellen van de overeenkomst met betrekking tot de alimentatie. Volgens klager is op 17 april 2015 telefonisch de afspraak gemaakt dat verweerster, zonder daarvoor kosten in rekening te brengen, zou zorgdragen voor de volledige afhandeling van de overeenkomst. Verweerster stelt zich op het standpunt dat weliswaar is afgesproken dat zij voor het opstellen van de overeenkomst zelf geen kosten in rekening zou brengen maar dat zij aanverwante werkzaamheden wel zou declareren.

5.10 De raad stelt vast dat het op dit punt het woord van klager tegenover het woord van verweerster is. De raad kan aldus niet vaststellen welke afspraak precies is gemaakt en of verweerster die afspraak heeft geschonden.

5.11 De enkele omstandigheid dat op verweersters laatste declaratie werkzaamheden uit een eerdere periode staan, brengt nog niet mee dat de declaratie onzorgvuldig is opgesteld. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat zij in haar voorgaande declaratie het daadwerkelijke kort geding had gedeclareerd en dat op de laatste declaratie werkzaamheden zijn gedeclareerd die met de afloop van het kort geding samenhingen. Die uitleg komt de raad aannemelijk voor. Ook klachtonderdeel c) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en C.C. Oberman, leden, bijgestaan door mr. S.M. Balkema als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 januari 2017.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2017 verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten.

rechtsmiddel

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.          Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl