ECLI:NL:TADRAMS:2017:109 Raad van Discipline Amsterdam 16-1171/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:109
Datum uitspraak: 15-05-2017
Datum publicatie: 17-05-2017
Zaaknummer(s): 16-1171/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en deels ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder de zaken die hij voor klager behartigde heeft gefrustreerd of gesaboteerd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 15 mei 2017

in de zaak 16-1171/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 juni 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 22 december 2016 met kenmerk td/md/16-214, door de raad ontvangen op 22 december 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 april 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 33 van de bij die brief gevoegde inventarislijst. Tevens heeft de raad kennisgenomen van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 15 maart 2017.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager van 2005 tot eind april 2015 bijstand verleend terzake van de door klager beoogde oprichting van een uitgaanscentrum van circa 5 hectare in de gemeente Haarlemmermeer (hierna de gemeente). Inzet was daarbij (i) de aanwijzing door de gemeente en het beschikbaar stellen van een geschikte locatie voor het project en (ii) de gemeente aan te spreken voor vertragingsschade.

2.2 Klager verweet de gemeente zijn planontwikkeling te hebben vertraagd en onrechtmatig te hebben gehandeld door een derde partij te bewegen af te zien van het kopen van grond van klager. De hierop gestoelde vorderingen zijn bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 februari 2009 afgewezen.

Procedure tegen de voormalige burgemeester van de gemeente

2.3 In 2008' style='text-decoration: underline'>2007/2008 heeft klager een procedure gevoerd tegen de gemeente en tegen de voormalige burgemeester van de gemeente. Klager heeft in die procedure onder meer gevorderd voor recht te verklaren dat de voormalige burgemeester onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door mee te werken aan de geheimhouding van stukken en een forensisch accountantsonderzoek te frustreren. Bij vonnis van 3 december 2008 heeft de rechtbank Haarlem de vorderingen van klager afgewezen. Klager is van dit vonnis in hoger beroep gekomen tegen de gemeente en heeft afgezien van hoger beroep tegen de oud burgemeester. Bij arrest van 5 oktober 2010 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de vordering tegen de gemeente afgewezen.

Vestigen recht van hypotheek ten behoeve van verweerder

2.4 Bij notariële akte van 14 april 2010 heeft klager een vierde recht van hypotheek op zijn bedrijfspand te Cruquius verleend aan verweerder voor een bedrag van € 270.000,- (inclusief rente en kosten). Dit omdat klager de facturen van verweerder sinds november 2008 onbetaald had gelaten. De eerste drie rechten van hypotheek – die op naam stonden van (de (rechtsvoorganger van) ABN AMRO bank (hierna: de Bank) – zijn op 31 mei 2010 doorgehaald, waardoor verweerder eerste hypotheekhouder is geworden. Op 23 mei 2011 is een hypotheek ten behoeve van de Bank gevestigd op het bedrijfspand. De Bank heeft het bedrijfspand op 21 mei 2012 doen veilen. Het bedrijfspand is toen verkocht voor een bedrag van ongeveer € 155.000,-. Dit bedrag is toegekomen aan verweerder, als eerste hypotheekhouder.

2.5 Op 18 mei 2010 heeft klager nieuwe informatie ontvangen, informatie die relevant was voor de eerder tegen de gemeente gevoerde procedures en waarvan het bestaan eerder door de gemeente werd ontkend. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder namens klager nieuwe procedures aanhangig gemaakt.

Vordering tot heropening en herroeping

2.6 Op 26 juli 2010 heeft verweerder namens klager de gemeente gedagvaard terzake van de vordering tot heropening en herroeping van het arrest van het hof van 10 februari 2009 (zie 2.2). Bij arrest van 24 april 2012 heeft het hof de procedure die heeft geleid tot het arrest van het hof van 10 februari 2009 heropend.

2.7 Op 25 september 2012 heeft een zitting plaatsgevonden bij het hof. Klager en de gemeente hebben vervolgens een mediationtraject gevolgd. Daarin hebben zij een gedeeltelijke oplossing van hun conflict bereikt (verklaring van 20 maart 2013). Voor het overige hebben zij het hof om arrest gevraagd. Bij arrest van 7 april 2015 is de vordering tot herroeping van het arrest van 10 februari 2009 afgewezen.

Vernietiging koopovereenkomst wegens dwaling

2.8 Daarnaast heeft verweerder namens klager vernietiging gevorderd van een tussen klager en de gemeente in 2004 gesloten koopovereenkomst wegens dwaling. Aan deze vordering heeft klager, kort gezegd, het volgende ten grondslag gelegd.

In 2001 heeft klager 8,5 hectare grond gekocht op bedrijventerrein De Liede te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer, voor een bedrag van € 15,- per m2. Klager had de percelen aangekocht met het oog op een aldaar door hem te ontwikkelen uitgaanscentrum. Op 26 februari 2004 heeft klager de gronden aan de gemeente verkocht voor een bedrag van € 25,- per m2. Achteraf is gebleken dat ten tijde van de verkoop van de grond aan de gemeente, de gemeente al bezig was met het opstellen van een Ontwikkelingskader en al een startnotitie en een planning had voor de ontwikkeling van het gebied. De transactie kwam daarmee in een ander daglicht te staan. Bovendien had de gemeente deze informatie wel gedeeld met andere ontwikkelaars, maar niet met klager.

2.9 Bij vonnis van 7 augustus 2013 heeft de rechtbank Noord-Holland de vordering van klager afgewezen. Klager is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Op 14 januari 2014 heeft verweerder een memorie van grieven ingediend. Op 1 juli 2014 heeft een zitting plaatsgevonden bij het gerechtshof Amsterdam. Bij arrest van 26 augustus 2014 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 7 augustus 2013 bekrachtigd. Het hof heeft hiertoe, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:

“3.5.1 (…) [Klager] heeft evenwel bij pleidooi desgevraagd bevestigd dat de door de gemeente aan hem betaalde prijs van “€ 20,-- waarde grond” per vierkante meter geen prijs is voor agrarische grond maar voor grond met verwachtingswaarde, zoals voor vrijwel alle grondprijzen in de gemeente Haarlemmermeer geldt. Hieruit blijkt dat ook [klager] er ten tijde van de verkoop rekening mee hield dat de grond voor andere doeleinden dan uitsluitend agrarische gebruiksmogelijkheden zou worden aangewend. Grond met ‘verwachtingswaarde’ als hier aan de orde wordt per definitie meer waard naarmate de verkochte percelen zouden worden aangewend, met de mogelijkheid dat deze in waarde zouden stijgen, zat immers al ‘verdisconteerd’ in de verkoopprijs en heeft [klager] daarmee (letterlijk) op de koop toegenomen.

(…)

3.6 Bij pleidooi heeft [klager] betoogd dat de gemeente openheid van zaken dient te geven door het in het geding brengen van bepaalde stukken die zij onder zich heeft, dan wel waarover [klager] als raadslid beschikt maar die hij geheim moet houden. Zo niet, dan dient het hof daaruit de conclusie te trekken die het geraden acht, aldus [klager].

3.6.1 Het hof stelt vast dat [klager] geen vordering op grond van artikel 843a Rv heeft ingesteld, strekkende tot inzage of afschrift van stukken die betrekking hebben op de rechtsverhouding tussen hem en de gemeente, terwijl het hof geen behoefte heeft aan een nadere toelichting op dit punt (…) Reeds daarom gaat het hof aan dit verzoek voorbij (…)”

Koopoptie

2.10 Ook heeft verweerder klager in 2010-2012 bijgestaan met betrekking tot de uitoefening van een recht van eerste koop door klager op een perceel grond te Cruquius.

2.11 Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden in de periode 2010-2014 het volgende gedeclareerd:

- 2010: € 48.842,- excl. BTW

- 2011: € 42.243,- excl. BTW

- 2012: € 44.250,- excl. BTW

- 2013: € 21.911,- excl. BTW

- 2014: € 11.759,- excl. BTW

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de deken niet om toestemming heeft gevraagd voor het vestigen van een hypotheekrecht op het bedrijfspand van klager, waardoor hij in een chantabele positie is gekomen;

b) vanaf september/oktober 2010 de door hem voor klager gevoerde procedures heeft gefrustreerd en/of gesaboteerd door niet dan wel onvoldoende de belangen van klager te behartigen;

c) excessief heeft gedeclareerd;

d) heeft geweigerd de fysieke dossiers aan klager af te geven.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 De raad stelt bij de beoordeling van de klacht voorop dat, ingevolge artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet, een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. 

5.2 De raad overweegt als volgt. Klager heeft op 13 juni 2016 een klacht ingediend over verweerder. Voor zover de klacht betrekking heeft op een handelen of nalaten van verweerder van voor 13 juni 2013 heeft klager de in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. Klager heeft ten aanzien van de termijnoverschrijding aangevoerd dat hij tijdens de zitting bij het hof op 1 juli 2014 (zie hiervoor 2.9) wantrouwend is geworden en dat hij na het arrest van het hof van 7 april 2015 (zie hiervoor 2.7) een groot dossieronderzoek is gaan verrichten. Uit dat onderzoek is duidelijk geworden dat verweerder zijn werk niet goed heeft gedaan, aldus klager. De raad ziet hierin echter geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat voor klager, zoals hij stelt, de puzzel pas later compleet is geworden, doet er niet aan af dat klager reeds kennis had genomen van het gestelde handelen of nalaten van verweerder. Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel a) en evenmin in klachtonderdeel b), behalve voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op de appelprocedure in de dwalingszaak (zie hiervoor 2.9), en in klachtonderdeel c), voor zover dit klachtonderdeel ziet op de periode van voor 13 juni 2013. Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op een handelen of nalaten van verweerder van na 13 juni 2013 wordt het volgende overwogen.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Dit klachtonderdeel ziet op de kwaliteit van de door verweerder aan klager verleende dienstverlening. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.4 Klager stelt dat verweerder het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 7 augustus 2013 (zie hiervoor, 2.9) heeft gefrustreerd en gesaboteerd. Klager heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de voorzitter van het hof verweerder tijdens de zitting van 1 juli 2014 heeft gevraagd waarom hij zijn grieven niet had uitgewerkt en waarom hij geen vordering ex artikel 843a Rv had ingesteld.

5.5 De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft toegelicht dat hij de klachten van klager tegen het vonnis van de rechtbank heeft opgenomen in een memorie zonder expliciete nummering en opsomming van grieven. De raad is van oordeel dat verweerder, door de grieven niet te nummeren, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het al dan niet nummeren van grieven is immers een kwestie van stijl; het gaat bij de grieven om de inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis. Niet is gebleken dat verweerder op dat punt in gebreke is gebleven. Wat er voorts ook zij van het niet instellen van een vordering ex artikel 843a Rv, gelet op de wijze waarop verweerder de memorie van grieven heeft opgesteld en het hof de zaak heeft beslist (geen dwaling) is de raad niet gebleken dat verweerder tekort is geschoten in de belangenbehartiging van klager en/of de zaak van klager heeft gefrustreerd en/of gesaboteerd. Het arrest geeft daarvoor ook geen aanwijzingen. Daarbij wijst de raad erop dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het opvragen van de gestelde geheime stukken niet relevant werd geacht voor de rechtsvraag die moest worden beslist, te weten wel of geen dwaling aan de zijde van klager op grond van gedragingen van de gemeente.

5.6 Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 De raad stelt bij dit klachtonderdeel voorop dat hij niet bevoegd is declaratiegeschillen te beslechten. De raad waakt echter wel tegen excessief declareren. Dat daarvan sprake is heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt. De raad overweegt hierbij dat verweerder klager over een periode van meerdere jaren heeft bijgestaan in complexe zaken en dat klager niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de (gespecificeerde) declaraties van verweerder. Dat de opvolgend advocaat goedkoper is dan verweerder, is onvoldoende voor de conclusie dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.8 De raad overweegt dat verweerder inmiddels alle dossiers, met uitzondering van het dossier van de voormalige burgemeester, aan klager ter beschikking heeft gesteld. Het aanbod van verweerder om de dossiers kosteloos digitaal aan klager te verstrekken en, indien klager fysieke dossiers wenste, hij daarvoor een vergoeding diende te betalen, acht de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ter zitting hebben partijen overigens afspraken gemaakt over de fysieke afgifte van het dossier van de voormalige burgemeester. Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b) en c), voor zover deze klachtonderdelen betrekking hebben op een handelen of nalaten van verweerder van voor 13 juni 2013, en verklaart de klachtonderdelen voor het overige ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond.

Aldus beslist door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2017.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 mei 2017 verzonden.