ECLI:NL:TADRAMS:2017:104 Raad van Discipline Amsterdam 17-036/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:104
Datum uitspraak: 01-05-2017
Datum publicatie: 08-05-2017
Zaaknummer(s): 17-036/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen collega-advocaat gegrond. Onnodig grievende uitlatingen. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 mei 2017

in de zaak 17-036/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 augustus 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 januari 2017 met kenmerk 4016-0573, door de raad ontvangen op 13 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad; 

- de stukken genummerd 1 t/m 19 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is advocaat van woningcorporatie Y. Verweerder heeft mevrouw C bijgestaan in een procedure tot ontruiming van de door haar van Y gehuurde woonruimte. In het verleden heeft verweerder de heer K bijgestaan in een soortgelijke procedure tegen Y.

2.2 Bij brief van 9 augustus 2016 aan verweerder heeft klaagster geschreven:

“Zojuist verscheen hier op kantoor een deurwaarder met een hoger beroepsdagvaarding van uw hand in verband met het hoger beroep dat uw cliënte, mevrouw [C], wenst in te stellen tegen het vonnis dat in het executiegeschil is gewezen op 20 juli 2016.

Nu uw cliënte heeft meegewerkt aan de ontruiming – de woning is ontruimd – heeft zij geen belang meer om appel in te stellen van dit vonnis. Het enige belang dat zij erbij heeft is het belang voor wat betreft de proceskosten.

Het had u gesierd als u met mij contact zou hebben opgenomen om het hoger beroep aan te kondigen en eveneens te verzoeken of een regeling zou kunnen worden getroffen voor de proceskosten. (…)

Ik zal de Raad voor Rechtsbijstand laten weten dat [Y] het onredelijk vindt dat uw cliënte opnieuw in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en dat aan u een toevoeging is afgegeven nu uw cliënte geen dan wel nagenoeg geen belang heeft bij het instellen van appel. Voordat ik de Raad voor Rechtsbijstand zal aanschrijven verzoek ik u dringend om met mij contact op te nemen om te overleggen zodat de appelprocedure geen doorgang zal vinden.”

2.3 In reactie op deze brief heeft verweerder klaagster bij brief van 10 augustus 2016 onder meer geschreven:

  “Het lijdt geen twijfel, oordeelt cliënte, of wanneer uw cliënte door een professioneel handelend advocaat zou zijn bijgestaan, zij er gedagsregel technisch bij haar cliënte op aangedrongen had in achterliggende za(a)k(en), de voet van het gaspedaal te halen, in plaats van almaar onverdroten tot ontruiming van de woning aan te sturen.

(…)

En daar wringt de schoen, stelt cliënte vast. Niet alleen oordeelt cliënte dat het de raadsvrouwe ontbreekt aan professionaliteit, het lijkt er sterk op dat de raadsvrouwe cognitief gehandicapt is, zodat het voor de advocatuur in het algemeen, litigieuze raadsvrouwe in het bijzonder, gewoonweg beter is dat zij emplooi zoekt buiten de advocatuur, daar haar beroepsattitude niet wordt gedomineerd door professionele distantie c.q. natuurlijk overwicht op haar cliënte – door deze laatste op het hart te drukken dat het een rechtzoekende nu eenmaal vrij staat op gefinancierde rechtsbijstand van overheidswege een beroep te doen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden; nota bene sprake is van een grondwettelijk recht(!) – maar vrijwel zeker door persoonlijke emoties. (…)”

2.4 Nadat klaagster de onderhavige klacht over verweerder had ingediend, heeft verweerder bij één en dezelfde brief van 30 augustus 2016 verweer gevoerd en namens zichzelf en mevrouw C en de heer L klachten over klaagster ingediend. In het klachtgedeelte van de brief heeft verweerder onder meer geschreven:

“In plaats van de rust te bewaren, zou [klaagster] er alles ogenschijnlijk alles binnen haar mogelijkheden aan doen, om [mevrouw C] schade te berokkenen en verdriet aan te doen. (…)

 Gezien de cognitieve beperkingen waarmee [klaagster] is behept, staat zij op geen enkel moment stil bij de vraag hoe kwetsend de inhoud van de mail voor feitelijk [mevrouw C] is. (…)

Hoe fataal en destructief, áls onverantwoord(!), het handelen en nalaten van [klaagster] in de dagelijkse (rechts)praktijk als advocate kan zijn, leert de zaak [K], uit februari 2013. (…)

Het is niet terecht de dood van [K] in de schoenen van [klaagster] – alleen – te schuiven. Wél kan haar het verwijt worden gemaakt dat zij – net als in de zaak [mevrouw C] – voortdurend met haar voet op het gaspedaal zat, aanjager was van de ontruiming, zodat zij weldegelijk aan het overlijden van [K] schuld heeft gehad, oordeelt [L] (…)

Eén ding staat voor [L] vast, was [Y] indertijd door een professionele raadsman/-vrouw bijgestaan, iemand die in staat was zich te verplaatsen in de persoonlijke situatie van [K], althans iemand die als collega-advocaat het recht en belang van het instellen van een rechtsmiddel onderschreven had, wat feitelijk als common sense binnen de advocatuur geldt, dan was [K] nog onder ons geweest.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich in zijn brief van 10 augustus 2016 onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten.

3.2 Bij brief van 25 oktober 2016 heeft klaagster haar klacht vermeerderd omdat verweerder zich bij verweerschrift van 30 augustus 2016 opnieuw onnodig grievend over haar heeft uitgelaten.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij zich onnodig grievend zou hebben uitgelaten over klaagster. Volgens verweerder waren zijn uitlatingen in het kader van de procedure en/of de discussie tussen de cliënten niet geheel onbegrijpelijk. Klaagster maakt er een gewoonte van de advocaat van de wederpartij te vertellen wat in het belang van de zaak verstandig is. Het is illustratief en tekenend voor het cognitieve onvermogen van klaagster, aldus verweerder ter zitting, dat zij zich niet weet te verplaatsen in de belangen van de wederpartij. Bovendien heeft het er alle schijn van dat klaagster een eigen niet onafhankelijk belang schijnt te hebben bij niet procederen..

4.2 Ter zitting heeft  verweerder aangevoerd dat ook andere advocaten desgevraagd hebben aangegeven zich niet te herkennen in de handelwijze van klaagster.

5 BEOORDELING

5.1 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

5.2  Gedragsregel 31 bepaalt dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten. Deze beperking van de vrijheid van de advocaat strekt niet alleen ter bescherming van de wederpartij die zich gegriefd zou kunnen voelen door bepaalde uitlatingen, maar is in onze democratische samenleving dringend noodzakelijk in het belang van een behoorlijke rechtsbedeling, waarin de advocaat binnen en buiten het hem toegekende procesmonopolie een wezenlijke rol vervult. Dat belang is erbij gebaat dat ook in conflicten waarbij de emoties hoog oplaaien op waardige wijze en op zakelijke toon wordt gedebatteerd.

5.3 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de hem toekomende vrijheid overschreden door zich jegens klaagster onnodig grievend, want beledigend en zonder enige noodzaak, uit te laten door te schrijven dat klaagster cognitief gehandicapt is en dat het beter is wanneer zij buiten de advocatuur emplooi zoekt. Door vervolgens in zijn verweerschrift, tevens klaagschrift te suggereren dat klaagster een aandeel heeft gehad in het overlijden van een van zijn cliënten, heeft hij zich andermaal onnodig grievend uitgelaten.

5.4 Ten overvloede overweegt de raad dat klaagster bij de behartiging van de belangen van haar cliënte zich in de ogen van de raad correct en professioneel heeft opgesteld.

5.6 De klacht is derhalve gegrond.

5 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft zich grievend over en jegens klaagster uitgelaten. Bij de zwaarte van de dientengevolge op te leggen maatregel weegt de raad ten nadele van verweerder mee dat hij bij het indienen van klachten namens zijn cliënten onvoldoende professionele distantie heeft gehouden door zich met hen te vereenzelvigen. Dit terwijl hij als advocaat de verantwoordelijkheid heeft voor de inhoud van het namens zijn cliënten op schrift gestelde. Voorts rekent de raad verweerder aan dat hij andere advocaten bij de klacht heeft betrokken door bij hen naar het handelen van klaagster te informeren. Dat verweerder ter zitting zijn stellingen niet heeft genuanceerd, maar daarin is blijven volharden, acht de raad zorgelijk. De maatregel van berisping is passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. B.J. Sol, C. Wiggers, leden,

bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2017.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2017 verzonden.